[495] Nachtegaal (p. 812)
annotatie |
|
|
1 |
syn lochtgewende kleertjes: zijn ‘pakje’ dat aan het element lucht gewend is (dwz. zijn verenpakje)? |
2 |
maar een geestje: slechts een geestje. De nachtegaal lijkt dus wel geheel geest en heel weinig lichaam (vgl. ook de twee laatste regels van gedicht no. [129]). Een soortgelijk beeld komt voor in Maria Tesselschades Onderscheyt Tusschen een wilde, en een tamme zangster (Worp, 1918, p. 92-94). |
|
|