|
Ode iii, i. Horatius legt daar het niet-ingewijde vulgus het zwijgen op en vraagt stille aandacht voor zijn verheven geïnspireerde poëzie. Hij is immers een priester van de muzen. |
3 |
Wat: Eenieder die |
4-5 |
Een ... vier: Die als een wonderlijke haan is, die in zijn hart een heilig vuur (van inspiratie) voelt (vgl. wnt ix, 1136). Six' haan staat tegenover de vogels in r. 2. |
6 |
eeuwigh in de rust: in de eeuwige periode van rust |
7 |
't Rond bereidde: het heelal schiep |
8 |
nieuwen: dwz. een vóór die tijd dus kennelijk niet bestaande |
10 |
Op synen duim: Zonder enige inspanning |
|
met zee, en kust: dwz. door een scheiding (de kust) aan te brengen tussen het water (de zee) en het land (de grond, r. 9) (Genesis 1:9) |
15 |
laatende: (daarna) achterlatend |
18 |
esmeroud: smaragd. De genoemde kostbaarheden zijn in verband te brengen met de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem in Openbaring 21. |
19 |
planten: voetzolen, voeten (wnt xii, i, 2289, deze plaats) |
21 |
noch seegh van hoogh: van nog hoger daalde ... neer |
22 |
Een laakensprei: Een uitgespreide doek, in verband te brengen met het linnen laken dat Petrus uit de hemel zag neerdalen in een ‘vertrekking van zinnen’ (Handelingen 11:5-6, vgl. de titel van dit gedicht) |
|
van sneeuw: uit sneeuwwitte draden |
23 |
scheemringhs: verblindende schittering |
24 |
karmosynroot: purperrode letters. Verwijst Six hier ook naar de oppositie sneeuwwitte en karmozijnrode zonden (Jesaja 1:18) en wil hij hiermee extra benadrukken dat zijn vragen zondig waren? |
26-30 |
God ... zou: deze regels citeren het geschrevene. De regels 26-28 geven antwoord op Six' eerste vraag (r. 6-7), de regels 29-30 op Six' tweede vraag (r. 8-10). |
28 |
en gloenden schouw: en een gloeiende vuurhaard (de hel) |
29 |
wilkeur: soevereine wilsbesluit (dat voor de mens ondoorgrondelijk is) |
|
voldraagen: geschapen, geboren doen worden (wnt xxii, 735, deze plaats) |
30 |
Met wat hy eeuwigh baaren zou: Evenals alles wat hij (daarna) nog eeuwig zou scheppen |
34 |
Ik schimde: Als een schim zo snel viel ik |
35 |
opgevat, van 't aardsch gewicht: opgevangen door de aardse zwaarte (door de traagheid van mijn aardse lichaam, vgl. Van Es, 1953, p. 184). Blijkens Six' omschrijving van zijn dichterlier als een in de ochtend kraaiende haan (r. 4) kan men hier denken aan een ontwaken uit een droom, waarin de droombeelden reminiscenties aan bijbelpassages waren. |