Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
[194] Geboortuur, aan Johanna Dilman, myn nichte.aant.Wel saaligh was de baarens stond,
Toen baakster d'eerste luijren wondt,
Om 't lyf, waar in zoo schoonen ziel,
Die aan Hippokrates geviel.
5[regelnummer]
Hoe zou hy, die somwyl een prent
Van rym te maaken is gewent,
Niet rymen, nu ghy jaarigh zyt,
Johanna in den guursten tyd?
Nu ghy, syn nicht, terwyl het loof,
10[regelnummer]
Van alle groente, viel ten roof
Des winters, onder uwen soom,
Bevrucht gaat, als een vruchtbre boom.
Niet van een kars, in lente gaar,
Noch peer, in 't tweede deel van 't jaar,
15[regelnummer]
Noch van een wrangen herfst kastaan,
Die dry paar maanden was gebraân:
Maar van een vrucht eerst ryp, wanneer
De Maan dee neegenmaal haar keer.
Een vrucht, die soo se slechts geen nood
20[regelnummer]
Lydt van een ongebooren dood,
Of afgeslingert, van een storm
Het padsand merkt, voor vliegh, en worm,
Gelyken kan na Vaaders stam,
Of u, uit wien se botten quam.
25[regelnummer]
Swiert in uw soonen niet een geest,
Misschien, in Eskulaap, geweest?
En waar in neemt Katryn de wyk?
Verstand groeit met het jaar gelyk.
Baar dan een Uitrechtsche An Mari,
30[regelnummer]
Een star, die 'k sonder weerga sie.
Of baar een anderen Galeen.
Verjaar zoo alle jaar met een.
Dan singht Apol, en 't heilighdom
Der neegenschaar ook lustigh om:
35[regelnummer]
Wel saaligh was de baarens stond,
Toen baakster d'eerste luijers wondt,
Om 't lyf, waar in zoo schoonen ziel,
Die vrucht gaf, die ons wel geviel.
|
|