Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
Aansag de needrigheit
Syns dienstmaagds nu verheeven.
| |
2.Al scheen ik lang veracht,
Nu zal elk aardsch geslacht
Alom my saalig spreeken,
Want hy, die magtig is,
Dee nu aan my, gewis,
Een groot genaadeteeken.
| |
3.Syn naam, seer wyd verbreidt,
Blinkt schoon van heiligheit,
Barmhartig is syn weesen,
Dat toont hy, van geslacht,
Tot elk geslacht, met magt,
Aan alle, die hem vreesen.
| |
4.Syn erm is schriklik sterk,
En dee een krachtig werk,
Door sy ne groote krachten.
Hy heeft des hoogmoeds hert
Verstrooit, en gansch verwert,
In alle haar gedachten.
| |
5.Hy trok, na langen hoon,
Veel magten van haar throon,
In een verneedert leeven,
En volk van geenen staat,
Dat needrig lag versmaadt,
Heeft hy op 't hoogst verheeven.
| |
6.Hy vulde van syn goed
Den armen van gemoed,
Die hongerig verscheenen,
| |
[pagina 378]
| |
Hy sag geen rykdom aan,
Maar sondtse, met haar waan,
Verachtlik leedig heenen.
| |
7.Maar Israël, syn knecht,
Dien heeft hy opgerecht,
Gedachtig der genaaden,
Van hem, in eeuwigheit,
Ons vaaders toegeseit,
In Abram, en syn saaden.
|
|