Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 375]
| |
2.Ik ben alleen uw God, en Heere,
Die uit Egiptens slaaverny
U heb geleidt, zo doe my eere,
En hebt geen andren God, dan my.
| |
3.Gy zult u voor geen beelden buigen,
Ik wil niet datmen die erken,
Of dientge die, ik zal betuigen
Dat ik, uw God, seer yvrig ben.
| |
4.Gebruikt, in't spreeken, noch in 't sweeren,
Des Heeren naam vergeefs, noch licht,
Hy laat die synen naam onteeren
Niet ongestraft van syn gericht.
| |
5.Ses daagen zult gy arrebeiden,
Maar rust den seevenden met lust,
Die is tot heiligheit bescheiden,
Doe heeft de schepper self gerust.
| |
[pagina 376]
| |
6.Eert uwen vaader, en uw moeder,
Op datge lang voorspoedig leeft,
In 't land, dat God, uw zielbehoeder,
U, tot een goede wooning, geeft.
| |
7.Gy zult geen mensch lichtvaardig dooden;
Verbreekt geen echt, noch tracht daar naa.
Steelt niet, al hebtge brood van nooden.
Getuigt niet valsch tot iemands schaa.
| |
8.Begeert geen huis, geen wyf, noch slaave,
Geen dienstmaagd, os, noch eeselin,
Geen losse, noch geen vastehaave
Van uwes naastens huisgesin.
| |
9.Dit is 't verbond van God bevoolen,
Neemt eeuwig dat dan wel in acht,
En leert het in uw huis, en schoolen,
Zo seegent hy uw gansch geslacht.
|
|