Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 379]
| |
Der heilige profeeten, sinds 't begin
Des weerelds sprak, en ons syn sin
Tot zulk een werk, ten troost, al liet verkonden.
| |
2.Hy zal ons uit des vyands magt,
En handen van al 't boos geslacht,
Dat ons zo haat, verlossen gaan,
En dus syn trouwe doen bestaan,
Gelyk hy, uit barmhartigheit,
Aan onse vaaders heeft voorseit.
Want hy gedenkt gestaadig
Aan syn verbond, en hooggeswooren eed,
Dien hy aan vaader Abram deed,
En onderhoudt zulx heilig, en genaadig.
| |
3.Op datwe vry van 's vyands hand,
Ons leeven lang, elk in syn land,
Geheel oprecht, en heiliglik,
Hem dienen, sonder vrees, en schrik.
O myn onnoosel kind, gy heet
Des allerhoogsten heilprofeet,
Want hy heeft u bescheiden,
Om, in syn dienst, voor 's Heeren aangesigt,
Voorheen te gaan, op dat uw licht,
Ons voorgestelt, syn weegen zou bereiden.
| |
4.Vermids gy aan syn volk bescheid,
Tot kennis van hun saaligheit,
Door syn vergiffenis der schuld
Van arme sondaars, geeven zult.
Want Gods barmhartig hart besocht
Ons met den opgang in de locht,
| |
[pagina 380]
| |
Nu van om hoog op aarde,
Op dat hy schyn voor elk die naakt, en bloot,
In 't duister sit, en dien de dood
Afgryslik met haar schaaduwen vervaarde.
| |
5.Op dat hy, door syn godlik licht,
Genaadig onse voeten richt,
Om 't spoor des vreedes in te slaan,
En op den weg des heils te gaan.
|
|