Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij2.Ga met uw knecht niet in 't gerichte,
Dat doch uw recht my niet betichte,
| |
[pagina 359]
| |
Want niemand leefter op der aard,
Die, voor uw heilig aangesigte,
Uit sich rechtvaardig werdt verklaart.
| |
3.Want, sie, de vyand, uitgelaaten,
Vervolgt myn ziel, langs alle straaten,
Vertreedt myn leeven plat ter aard,
En legtme hier, in duistre gaaten,
Als dood en lang tot stof vergaart,
| |
4.Dies is myn geest, van droeve vlaagen
In my bestulpt, ter neer geslaagen,
Want ik bevind geen vry verblyf,
Myn hart, verbaast van al dat jaagen,
Versmelt in 't midden van myn lyf.
| |
5.Doch ik gedenk, om my te sterken,
Aan daagen van aaloude merken,
En ooverleg wat gy al deed,
Ik spreek van uwer handen werken,
Steeds by my self, al wat ik weet.
| |
6.Ook hef ik dies myn ingewanden
Tot u, met uitgebreide handen,
Myn ziele snakt, in deesen stryd,
Van dorst na u, als dorre landen
Na waater, in een heeten tyd.
| |
Pause.
| |
[pagina 360]
| |
8.Maak dat ik, in de morgenstonden,
Uw gunst, en goedheit hoor verkonden,
Want ik betrouw op uw genaa,
Doe my, met kennis, recht doorgronden,
Wat weegen dat ik veiligst gaa.
| |
9.Want ik verhef, vol bangigheeden,
Myn ziel tot u, met veel gebeeden,
Zo redme van myn vyand nu,
Ik dek myn leed, tot noch geleeden,
Voor menschen, maar ik sie op u.
| |
10.Leer my uw wil, na myn verlangen,
Voldoen in 't geen ik aan wil vangen,
Want gy zyt, Heer, myn God alleen.
Uw goede geest gelei myn gangen,
Op effe landen sonder steen.
| |
11.Doe, Heere, my behouden leeven,
Om uwen naam meer eers te geeven,
Voer myne ziel, die u verbeidt,
Weer onbenaauwt, op ruime dreeven,
Tot blyk van uw gerechtigheit.
| |
12.Verdelg myn vyand, en syn schaaren,
Om uw genaade t'oopenbaaren,
Verdoe alom die, teegen recht,
Met druk, en angst, myn ziel beswaaren,
Want ik ben uw getrouwe knecht.
|
|