Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 280]
| |
2.Ik zal, by ieder volk voortaan,
Uw lof, o Heer, belyden gaan,
En, met gepsalm, by my bedacht,
U singen, by elk aardsch geslacht.
Want uwe groote goedigheit
Is booven 's heemels top verbreidt,
Uw waarheit klom, voor 't oog der volken,
Tot aan het boovenst van de wolken.
| |
[pagina 281]
| |
3.Verhef u booven 't heemelsch, Heer,
Langs al het aardsch verschyn uw eer,
Maak uwe welbeminden vry,
Uw hand geef heil, en antwoord my.
God sprak dan in syn heiligdom,
Dies spring ik, vol van vreugd, rondom,
Ik deil den mynen Sichems paalen,
En meete Sukkots vette daalen.
| |
Pause.
| |
5.Ik beesig Moabs ooverschot,
Door my verschoont, slechs als myn pot,
En waschvat, sonder onderscheid,
Ook tot de snoodste dienstbaarheit.
Op Edom werp ik mynen schoen,
Om daar den drek van af te doen.
Ook juich ik oover Palestyne,
Als, door het krygsswaard, mee het myne.
| |
6.Wie voertme nu, langs 't rechte pad,
Tot in een vastgemaakte stad?
Wie leid de my, als aan syn hand,
Met seege, tot in Edoms land?
Waar 't gy, o God, die leidsman niet,
Die ons, zo langen tyd, verstiet?
| |
[pagina 282]
| |
Die, als ons heir ging ooreloogen,
O God, niet mee waart uitgetoogen?
| |
7.Geef gy ons hulp, en red, met kracht,
Ons uit den angst voor 's vyands magt.
Want menschen heil is ydelheit,
Dies zy ons heir door u geleidt.
Dan doenwe kloek, met God te veld,
Veel dappre daaden van geweld.
Hy, als het hoofd der krygsgeleeden,
Zal onse weerparty vertreeden.
|
|