Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |
Door syne rechterhand, met slaan.
Des Heeren heilig alvermoogen
Heeft kennelyk syn heil verklaart,
En syn gerechtigheit, voor d'oogen
Der heidenen, geoopenbaart.
| |
2.Hy dacht aan syn genaa, en waarheit,
Aan 't huis van Israël verplicht,
Dat siet nu ook, met groote klaarheit,
Het heil van onsen God in 't licht.
Elk eind des aardryks sag het daalen,
Gy aarde, juicht alom den Heer,
Roept uit van vreugd, om hem t'onthaalen,
Singt vroolik, psalmsingt hem ter eer.
| |
3.Psalmsingt den Heer, met harp, en keelen,
Met harp, en stemmen van gesank,
Trompet, en laat basuinen speelen,
Paart, op de maate, klank, aan klank.
Juicht vroolik voor den Heer, dien kooning,
Ook dondere de volle zee,
De weereld sing, en wat syn wooning
Daar in gevest heeft doe zo mee.
| |
4.Klapt met de hand, gy soete stroomen,
Gy bergen, maakt ook bly geschal,
Voor 't aansigt Gods, want siet hem koomen,
| |
[pagina 246]
| |
Als richter van het aardsche dal,
Hy zal de weereld recht bestellen,
Na syne ryks gerechtigheit,
En al er volken vonnis vellen,
Met een rechtmaatig onderscheid.
|
|