Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij2.Want de Heere God,
Groot in Zions slot,
| |
[pagina 247]
| |
En voor hoog vermaart,
Toomt al 't volk op aard,
Het bely dies saam
Uwen grooten naam,
Welkers heilig weesen
Grootliks is te vreesen.
| |
3.'t Loof ook 's koonings kracht,
Die het recht seer acht,
Liefheeft, en verbreidt.
Heer, de billikheit
Deed gy vast bestaan,
Gy hebt recht gedaan,
Uw gerechtig oordeel
Bleek tot Jakobs voordeel.
| |
4.Komt, verheft, met eer,
Onsen God, den Heer,
Buigt u, en aanbid,
Daar die heilig sit,
Voor syn voetschabel,
Moses dee het wel,
Die, en Aaron waaren
In syn priesterschaaren.
| |
Pause.
| |
6.Uit een wolkpilaar
Sprak hy tot dat paar,
| |
[pagina 248]
| |
Dat getrouw, en wis,
Syn getuigenis,
En volmaakte wet,
Van hem ingeset,
Hun, tot tucht, gegeeven,
Hiel, en bleef beleeven.
| |
7.Gy altyd, o Heer,
Onse God, als eer,
Diese hebt verhoort,
Waart hun, naa uw woord,
Een vergeevend God,
Doch gy leed geen spot,
Maar wist wraak te pleegen,
Naa hun doen, en weegen.
| |
8.Nu, verheft, met eer,
Onsen God, den Heer,
Buigt u, sonder erg,
Needer voor den berg
Van syn heilig slot,
Onse Heer, en God,
Zy aldaar gepreesen,
Om syn heilig weesen.
|
|