Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
2.Heere, zy my doch genaadig,
Want ik roep, en schrei gestaadig,
Daageliks, den ganschen dag,
Duurt tot u myn noodgeklag.
Wil uw dienstknechts ziel verblyden,
Help hem uit syn droevig lyden,
Want tot u, voor wien ik kniel,
Heer, verhef ik myne ziel.
| |
[pagina 218]
| |
3.Want gy, Heer, zyt goed bevonden,
Gaarn vergeeft gy ons de sonden,
Elk, die tot u roept, of schreit,
Smaakt u groote goedigheit.
Blyf u dan niet langer stooren,
Neem myn bidden, Heer, ter ooren,
Merk eens op myn stems gesmeek,
En in wat gevaar ik steek.
| |
4.Ben ik in benaauwde daagen,
Ook tot stervens toe verslaagen,
U aanroep ik in de ly,
Want gy hoort, en antwoord my.
Uws gelyk, in alle nooden,
Isser niemand onder gooden,
Heer, daar is geen werk, als 't blykt,
Dat in 't minst uw werk gelykt.
| |
Pause.
| |
6.Leerme, Heer, uw weg betreeden,
Naa uw waarheits woord, en reeden,
Hou myn hart aan een te saam,
Tot de vreese van uw naam.
Heer, myn God, laat, t allen tyden,
Al myn hart uw lof belyden,
Dat ik eeuwig, wyl ik leef,
Uwen naam syn eere geef.
| |
[pagina 219]
| |
7.Want uw goedheit, en genaade
Quaamen grootliks my te staade,
Myne ziel, op 't laagst verdrukt,
Hebt gy uit dien hel gerukt.
Groote God, een hoop van mannen,
Een vergaaring van tirannen
Soekt myn ziel, trots opgestaan,
Sonder 't oog op u te slaan.
| |
8.Maar gy zyt een God, die staadig
Seer barmhartig, en genaadig,
Langsaam toornig, grootliks goed.
Ook uw waarheit blyken doet.
Heer, sie om, en slaame gaade,
Kroon uw dienstknecht met genaade,
Geef hem sterkheit uit uw throon,
En behou uw dienstmaagds soon.
| |
9.Doe een teeken, my ten goede,
Wieme haat, die sie het moede,
Staa beschaamt, als gy my, Heer,
Hulp, en troost gaaft, als wel eer.
|
|