Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
2.Sy sluiten een geheimen raad,
Tot naadeel van uw volk, en staat,
Op 't loost, en listigst voorgeslaagen,
Dewyl uw vleugels ons verbergen,
Beraaden sy, die dies sich tergen,
Sich teegen ons, geheele daagen.
| |
3.Sy seiden, komt, laat ons hen slaan,
Op dat sy uitgeroeit vergaan,
Na deesen noòit een volk geleeken,
En Israëls geheel geslachte,
Voortaan uit ieder eens gedachte,
Van haaren naam niet meer hoor spreeken.
| |
[pagina 212]
| |
4.Want saam te raad verbindt dat tot
Sich hartlik teegen u, o God.
Sie, Edoms tent, en Ismaêlyten,
En Moabs hof, en Hagareenen,
Die sitten tot dien raad verscheenen,
Met Gebals staat, en Ammonyten.
| |
5.Daar geeft ook Amalek syn woord,
De Palestyner volgt hem voort,
Met die in t magtig Tirus woonen,
Ook voegt sich Assur by de naamen,
Die voor Lots kinders hulp beraamen,
Om hun syn erm, en magt te toonen.
| |
6.Maak dat het hun eer lange gaa,
Als 't Midian, als 't Sisera,
Als 't Jabin ging, aan Kisons beeken,
Die gansch, op Endors veld, verdaagen,
Tot drek geworden, stinkend laagen,
Van niemand onder d'aard gesteeken.
| |
Pause.
| |
8.Maak, o myn God, dat hun het hoofd,
Als wervels, draai, van sin berooft.
Elk val zo licht, als kaf voor winden.
Gelyk een brand een woud dee blaaken,
En vlammen viers een berg ontstaaken,
Doe zoo uw wraak hun wreevel vinden.
| |
[pagina 213]
| |
9.Vervolg met onweer hunne hiel,
Uw draaiwind stoor hun trotse ziel,
De doodschrik koom uit alle hoeken.
Vervul met schand hun aangesigten,
Op datse, Heer, door uw gerichten
Gedwongen, uwen naam gaan soeken.
| |
10.Laat hen beschaamt van schrik belaan,
Vol schaamroods, eeuwiglyk vergaan,
Op datse zoo, door proeven, weeten,
Dat gy alleen, wiens naam is Heere,
Die oover al het aardsch, met eere,
De hoogste zyt, de Heer moogt heeten.
|
|