Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 210]
| |
Hoe lang dan, o gy rot, vol treeken,
Zult gy een onrecht oordeel spreeken?
En 's goddeloosen aangesigt
Aanneemen, alsge sit, en richt?
| |
2.Sorgt voor geringe slechte lieden,
Laat hun, en weesen recht geschieden.
Rechtvaardigt die syn leed u klaagt,
Verdrukt, of arm, om hulpe vraagt.
Verlost geringen uit hun lyden,
En helpt behoeftig volk bevryden,
Werdt dat van godloos saad verdrukt,
Schikt datge 't uit hun handen rukt.
| |
3.Sy weeten, noch verstaan geen reeden,
En wandelen in duisterheeden,
Dies wankelt, door hun slinks verstand,
De grondslag van het gansche land.
't Is waar, ik seide wel voor deesen,
Gy zult, op aarde, gooden weesen,
Gy alle, dus verhoogt tot eer,
Zyt kinders van den hoogsten heer.
| |
4.Nochtans gy zult, als menschen, sterven,
Ja eeuwig zal ik u verderven.
Gy zult zo vallen, als een vorst,
Die teegen my sich kanten dorst.
Sta op, o God, om recht te pleegen,
En oordeel gy het land terdeegen,
Want gy besit alleen alom
Uw eifdeel, ook in't heidendom.
|
|