Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij2.Ontwek uw magt, en groote krachten,
Voor 't aangesigt der naageslachten
Van Efraim, en Benjamin,
En voor Manasses huisgesin,
Kom draa, verlos ons gansch geslacht,
Uit deesen druk, en langen nacht.
| |
3.O God, wil ons niet meer verlaaten,
Maar breng ons weer in onse staaten,
| |
[pagina 204]
| |
Bestraal ons met het lieflik licht
Van uw genaadig aangesigt,
Zo zullen wy, uit deese pyn
Eer lang verlost, behouden zyn.
| |
4.O Heer, gy God der leegerschaaren,
Hoe lange zal uw rook verklaaren
Dat gy uw volks gebed verstoot?
Gy spyst het, laas, met traanenbrood,
En drenkt met traanen, die het laat,
Het uit een bittre drielinks maat.
| |
5.Gy stelt ons onsen naagebuuren
Tot grooten twist, ook blyft het duuren
Dat onse vyand met ons spot,
Breng ons weerom, gy Heirengod,
Dat ons uw aansigts licht beschyn,
Zo zullen wy behouden zyn.
| |
Pause.
| |
7.Men sag syn schaaduw bergen dekken,
Syn ranken op Gods ceeders strekken,
Ja hy, een wyle tyds in vree,
Schoot syne ranken tot aan zee,
En syne scheuten, goed van tier,
Tot aan de groote grensrivier.
| |
8.Wat braktge synen muur aan stukken,
Zo dat een ieder hem ging plukken,
| |
[pagina 205]
| |
Als hy syn weg voorby quam gaan?
Het woud swyn heeft hem woest doen staan,
Van t veldwild, daar alom verspreidt,
Is hy ten grond toe afgeweidt.
| |
9.O God der heiren, keer doch weeder,
Schouw uit den heemel, en sie needer,
Besoek dees wynstok, welkers stam
Haar planting van uw hand bequam,
En doe dat om den soon, o Heer,
Dien gy gesterkt hebt u ter eer.
| |
10.Die hem, uit haat, met vier verbrandde,
En afhieuw, gaa te niet met schande,
Van 't schelden uws gesigts vol brands.
Bescherm den man uws rechterhands,
En handhaaf's menschen soon, dien gy
Gesterkt hebt teegen uw party.
| |
11Zo keeren wy van uwe dreeven
Nooit weer te rug. Behou ons leeven,
Zo roemen wy uw naam, o Heer.
O God der heiren, breng ons weer,
Dat ons uw aanschyns licht beschyn,
Zo zullen wy behouden zyn.
|
|