Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
En seegen ons aan ziel, en lyf,
Dat doch syn aanschyns glans gestaadig
Ons naamaals gunstig lichten blyf.
Op dat elk geneegen
Sich aan uwe weegen,
Hier op aard, gewen,
En de blinde heiden,
Van alom bescheiden,
Ook uw heil eens ken.
| |
2.Dat volken u, o God, belyden,
Ja dat al 't volk uw naam bely.
Dan zal sich elk geslacht verblyden,
Dan juicht men rondom eeven bly.
Want gy, heel goedaardig,
Recht het volk rechtvaardig,
En geensins na schyn.
Gy zult, als een weider,
| |
[pagina 159]
| |
Elk geslachts geleider,
Op der aarde, zyn.
| |
3.Het volk, o God, zal u belyden,
Belyden zal u al het volk.
Het aardryk geeft haar vrucht te snyden.
God, onse God, schenkt ons syn wolk.
Uit syn wolk stort seegen,
En zo baart Gods reegen
Ons gezeegent goed.
Dies hem, naa syn waarde,
Ieder eind der aarde
Noch eens vreesen moet.
|
|