Getuigenisse van den heer Jacobus Alting.
Seedert de laatste vyftigh jaaren zynder veele geweest, die de Psalmen Davids in 't
Neederduits te rymen ondernomen hebben; sommige om 't geene by Dathenus al te haastigh, en aldus met weinigh opmerkinge, en noch minder konst gedaan was, te verbeeteren; andere om hunne weetenschap in de uitsteekendste stoffe te oeffenen. Hebbende alle na de geleegentheit van hun oogmerk iet lofwaardighs uitgewracht. Onder deese moet voortaan meede een plaatse ende naam hebben de heer Joannes Six van Chandelier, die in dit werk syn landvermaak eenige jaaren her waarts besteedt heeft. Waar in hy soo gelukkigh is geweest, dat de laatste in sodaanig dichten zynde, eevenwel geensins de laatste in 't weldichten geworden is. Want hoewel hy onkondigh was in de Hebreeuwsche taale, soo heeft hy doch den sin van deselve, soo veel hier noodigb was, met sonderlinge ernst naargesocht, te raade gaande met de geene, die daar in ervaaren zynde, de Psalmen of overgeset hadden in de Duitsche, Fransche, Engelsche, Italjaansche, Latynsche taalen, ofte sulks doen konden. Ende heeft dienvolgens soo naauwkeurigh gelet op de eigenschap van de woorden ende derselver kracht, dat hy niets voorby gegaan heeft, 't geene eenigsins konde invoegen, blyvende binnen de paalen van het rym, en het gewoonlikke getal van de sangveersen Ik heb, door syn E. versocht zynde, dit werk, met sonderlinge vermaak ende vergenoeginge, geheel doorgeleesen: vertrouwende dat andere, die 't ook met aandacht leesen, diergelyke welgevallen daarin sullen vinden. Want behalven dat de nieuwe oversettinge doorgaans in haaren sin uitgedrukt wort, so is noch daarenbooven waargenoomen, wat tot een voller verklaaringe soude moogen dienen. Waarom dan vermoede dat dit werk by