Medea
(2002)–Jan Six– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[eerste toneel]
Jason. Creüsa. Creon.
Zang
Creüsa verwachte
Haar Jason in den hof,
Daar zy vernachte,
Ga naar eind578
En zong dus tot zijn lof:
580[regelnummer]
Uw byzijn is zegen;
Ga naar eind580
De schaapjens na de bron,
Ga naar eind581
Het veld na regen,
Ga naar eind582
En ik wensch na mijn zon.
Ga naar eind583
Jason
Terwijl de westewint kwam Floraâs roem vermêren,
Ga naar eind584
585[regelnummer]
Terwijl de nachtegaal den purp'ren ochtent riep,
Ga naar eind585
Riep zy Creüsa meê, die langer niet en sliep,
Ga naar eind586
Maar vaardig was den hof een lonkjen te vereren:
Ga naar eind587
De bloemen, diez' 'er zach, verwekten haar begeren;
Dies 't hantje, dat mijn hert in lusten howt zo diep,
Ga naar eind589
590[regelnummer]
Veel spruitjens in haar schoot rontom vergad'ren
liep;
Ga naar eind590
En kranste 't voorhooft met de vrybuit van haar klêren.
Ga naar eind591
De bloemen die in 't eerst haar blad'ren staken op,
Ga naar eind592
Om d'eer van haar gezicht of van haar hand t'ontfangen.
Ga naar eind593
Of, als 't gelukken mocht, van haar albaste krop,
Ga naar eind594
595[regelnummer]
Die lieten, kort daar na, beschaamt haar blad'ren
hangen,
Ga naar eind595
En zwichten met koleur, gehaalt zo hoog in top,
Ga naar eind596
Voor 't meer dan lelywit van haar gebloosde wangen.
Ga naar eind597
Creüsa
'k Zal 't nimmer zijn, weest gy het minnen nimmer
moê
Ga naar eind598
Mijn Lief, die my zo zeer tot minnen kan bewegen.
600[regelnummer]
Dus spraaktg', ô Lief! my aan, en lonkte my
zo toe,
Dat ik u wel geloofd' al had gy stil gezwegen.
Ga naar eind601
| |
[tweede toneel]
Bode. Creon. Jason. Creüsa.
Bode
Al d'oosterkust van 't Rijk is op; en, in de wallen
Ga naar eind602
| |
[pagina 82]
| |
Van Bucephal, bewaart voor 't schielijk overvallen;
Ga naar eind603
Naar een verwoed gevecht, of, zo men 't beter noemt,
Ga naar eind604
605[regelnummer]
Een snood verraad, van 't welk geen vyand zich beroemt;
Ga naar eind605
Een deel daar in gevlucht, een deel daar in gedreven;
Veel zijn van d'onze, van den vyand meer gebleven.
Ga naar eind607
Creon
Gy bode, spreek klaar uit; wat brengt gy? kwaat of goet?
Ga naar eind608
Bode
Ik twijfel, grote Vorst, hoe of men 't noemen moet.
Creon
610[regelnummer]
Verhaal de zaak, op dat men 't oordeel uit uw rede'.
Ga naar eind610
Bode
Hy zow iets wonders doen die na den eisch voldede;
Veel is 'er door de nacht bedekt en onbekent,
Ga naar eind612
Veel is 'er daar ik zelfs niet ben geweest omtrent;
Ga naar eind613
Maar ook, indien men zow verhalen alle delen
Ga naar eind614
615[regelnummer]
Van dezen zwaren strijd, gewis het zow vervelen;
Ga naar eind615
Derhalven 't wigtigst, en 't voornaamst van deze zaak
Ga naar eind616
Zal best geraden zijn dat ik alleenlijk raak.
Ga naar eind617
Op gist'ren als de zon zijn stralen wech ging trekken,
Ga naar eind618
En dat de duisternis het aardrijk kwam bedekken,
620[regelnummer]
Zo datmen, tusschen nacht en tusschen zonneschijn,
Mocht twijflen, wat het meer, of nacht of dach mogt zijn;
Ga naar eind621
Doet hem in 't oosten op een tal van grote zeilen,
Ga naar eind622
Getal van schepen die de zee met riemen deilen;
Ga naar eind623
De grootsheid van 't gezicht vermaakte 't volk van ver;
Ga naar eind624
625[regelnummer]
Gelijk by avondstond Arcturus grootste ster
Ga naar eind625
Rijst aangenaam voor 't oog van die niet zijn ervaren,
Ga naar eind626
En geensins weten hoe hy werkt in lucht en baren,
Ga naar eind627
Dat hier de bliksem brand, en daar de donder slaat,
Zo fel niet als hy rijst dan als hy onder gaat.
Ga naar eind629
630[regelnummer]
Dus mede was ons 't werk van deze vloot verholen:
Ga naar eind630
Tot dat hy, wien op 't strand de vierbaak was bevolen,
Ga naar eind631
Eerst meent te zien, dan ziet, uit deez' en die galley
Ga naar eind632
Aankomen voetvolk, en zich voegen op een rey;
Ga naar eind633
Keert schielijk na de stad, verwittigt den Gebieder:
Ga naar eind634
635[regelnummer]
Daar ruktmen voort by een, daar wapent zich een ieder;
Ga naar eind635
Men treet gelijkerhand voort na den vyand toe;
Ga naar eind636
Wy vonden op het strand veel volks alreets, en hoe
Ga naar eind637
Veel' and'ren uit hun schip noch landen door de baren.
Ga naar eind638
De Veldheer vraagt hun; wat zy zochten, wie zy waren?
Ga naar eind639
640[regelnummer]
Maar krijgt geen antwoord, of een antwoord zonder zin;
Ga naar eind640
Dies zonder woorden meer vliegt voort ten vyand in;
Ga naar eind641
| |
[pagina 83]
| |
En zwait den dapp'ren kling, die doet hem spoedig doorgaan,
Ga naar eind642
De zijne volgen hem, vermaant door 't moedig voorgaan;
Ga naar eind643
Zo dat in korten tijt de vyand, dus verrast,
645[regelnummer]
En minder in getal, en hevig aangetast,
Ga naar eind645
De vlucht kiest voor 't gevecht, voor 't land het schip en
baren;
Ga naar eind646
Gantsch van een and're zin dan zy te voren waren.
Ga naar eind647
Wanneer beslote lucht in zwavelig gebergt
Ga naar eind648
Door hitte werd verdunt, verbreed; zo, dat hy vergt
Ga naar eind649
650[regelnummer]
Om ruimer plaats, en zwoegt, en laat zich niet
bedwingen;
Ga naar eind650
Tot dat men eindlik ziet de bergen open springen,
En werpen uit met kracht om hoog aan alle kant
Ga naar eind652
Een regenval van asch, en zwavel, steen, en zand;
Veel' akkerlieden, die zich op de vlucht begeven,
Ga naar eind654
655[regelnummer]
Verlaten alle ding, en bergen bang haar leven;
Ga naar eind655
Maar menig mensch door d'asch, die hem de voet bezet,
Ga naar eind656
Of van een steen geraakt, 't ontkomen word belet:
Ga naar eind657
Zo word hier 't vluchten ook aan menig man benomen,
Ga naar eind658
Eer zy ten halven aan haar schepen zijn gekomen:
Ga naar eind659
660[regelnummer]
Daar gingenz' ook niet vry; maar, rasser dan gelooft,
Ga naar eind660
Wierd hier dit volk van schip, dat schip van volk berooft:
Terwijl wy bezig zijn met alles te vernielen,
Komt zuidwaarts af, gelost, zo 't schijnt, uit and're kielen,
Ga naar eind663
Een groter drommel volks, met ysselijk geschreew;
Ga naar eind664
665[regelnummer]
Ons overste wend voort kloekmoedig als een leew,
Wy ook op 't schrewen aan: al waart gy noch zo duister,
Ga naar eind666
O bange nacht! gy kunt niet wezen zonder luister;
Ga naar eind667
U zal doorluchtigheid door 't schrijven komen aan,
Ga naar eind668
Gelijk de wapens ons in weerlicht deden staan:
Ga naar eind669
670[regelnummer]
Elk weet het zijn', ik weet hoe onder ons afgrijselijk
Ga naar eind670
Men viel omtrent my; doch, zelfs voor den vyand prijselijk;
Ga naar eind671
En menig menigmaal gewroken en gedekt
Ga naar eind672
Met zijn verwinnaar zelfs, die hem een zark verstrekt:
Ga naar eind673
En had een minder tal een meerder winnen mogen,
Ga naar eind674
675[regelnummer]
Wy hadden 't wel verdient; des roem ik ongelogen:
Ga naar eind675
Doch door dit niewe volk, 't welk aangroeid meer en meer,
Keert onze kans; want ook die vloden vochten weêr.
Ga naar eind677
Wy wierden aangetast van acht'ren en van voren,
Ga naar eind678
En hielden moedig stal. Het zonnelicht herboren
Ga naar eind679
680[regelnummer]
Ontdekt' allenks het strand, een schowburg van de dood:
Ga naar eind680
Toen zagmen eerst hoe zwak wy waren, in wat nood;
Ga naar eind681
Op 't lest, men kiest de stad, om alle niet te sneuvelen.
Ga naar eind682
Daar leid een enge weg in
't dalen van twe heuvelen,
Ga naar eind683
Hier blijft een krijgsheld staan, en roept: elk berg zijn lijf
Ga naar eind684
685[regelnummer]
Terwijl ik hier alleen voor elk te pande blijf:
Ga naar eind685
Hy had een yz're knots gevat met bei zijn hande',
Die slingert hy om 't
hooft als of 't rondom hem brande,
Ga naar eind687
En schermt zo gruwelijk, en slaat, en kneust, en kerft,
Ga naar eind688
| |
[pagina 84]
| |
Dat wie het ziet, besterft; ja
die hem nadert, sterft:
Ga naar eind689
690[regelnummer]
Men kwetst hem met
geweer van verr'
alleen gezonden:
Ga naar eind690
Hy roept: ja treft vry, door 't
vermeerderen der wonden
Ga naar eind691
Vermindert het getal. maar niet zijn grote moed,
Ga naar eind692
Die in deez' oorlogsstorm te meer te feller
woed
Ga naar eind693
Hoe meer gesart, als of
zijn uitgetapte aêren,
Ga naar eind694
695[regelnummer]
Door moed weêr opgevult, niet dan te voller waren;
Ga naar eind695
En, ziende na de stad groothartiglijk eens om,
Ga naar eind696
Vernam hoe datmen reê de muren
daar beklom,
Ga naar eind697
Alwaar de vyand langs een omweg was gekomen;
Dies hy dat heen zijn weg
in 't end ook heeft genomen;
Ga naar eind699
700[regelnummer]
Niet om te wijken, neen;
maar om ons by te staan:
Ga naar eind700
Hy vliegt door vyand; grijpt een storremladder aan,
Ga naar eind701
En klimt 'er fluks by op, en op de
muur getreden,
Ga naar eind702
Smijt hy de ladder, en al wat hem volgt, beneden;
Ga naar eind703
Wy kenden Hercules aan deze daad genoeg,
Ga naar eind704
705[regelnummer]
Voorts, aan de leewenhuid en
handknots die hy droeg:
Ga naar eind705
Een ieder was verheugt, men riep: wie zow niet kiezen
Ga naar eind706
Te wagen zo zijn lijf? wie niet zo 't lijf verliezen?
O vromen Hercules!
hoe toont gy met 'er daad,
Ga naar eind708
Dat u der volk'ren recht, zo 't hoort, ter
harten gaat.
Ga naar eind709
Creon
710[regelnummer]
Ik zal zijn beeltenis op 't
heerlijkst doen versieren,
Ga naar eind710
En stellen het ten toon in schaduw van lawrieren.
Ga naar eind711
Bode
Elk greep een niewen moed door d'eerschreew diemen gaf;
Ga naar eind712
Men zag bescheidelijk,
des vyands moed nam af:
Ga naar eind713
Wy hebben endelijk,
door pik, en
diergelijke,
Ga naar eind714
715[regelnummer]
Den vyand van de wal een
boogscheut af doen wijke',
Ga naar eind715
Daar legert hy zich vast.
Bode
Zy roepen Jason en Medé, men hoort haar zweren;
Zy zullen zonder haar na 't vaderland niet
keren;
Ga naar eind719
720[regelnummer]
Want aangezien, o Vorst! 't verzoek by u niet geld,
Ga naar eind720
't Schijnt deze Thessaliers haar halen met
geweld.
Ga naar eind721
Creon
En ik zweer; dat ik niet zal zwichten voor haar dreigen,
Ga naar eind722
Veel minder door geweld tot haar begeerte neigen:
Ga naar eind723
Men zal verzorgen met veel vlijts, van stonden aan
Ga naar eind724
| |
[pagina 85]
| |
725[regelnummer]
Al wat in deze zaak zal nodig zijn gedaan.
Welk' onbescheidenheid! zowd' ik die wrevelheden,
Ga naar eind726
Den inval in mijn Rijk, zo zonder goede reden,
Verdragen? neen, dan mogt ik elk een alle daag
Ga naar eind728
Wie, als deez' jonge Vorst, tot orelog was graag,
Ga naar eind729
730[regelnummer]
Verwachten: 't is wel waar, dat over weinig dagen
Ga naar eind730
't Verzoek aan ons gedaan wat bits
was afgeslagen;
Ga naar eind731
Maar dat men daarom dan zo zonder woorden meer,
Zow vallen in mijn land; is reedlijkheid, noch eer.
Ga naar eind733
Bode
De waterleidingen
begondenz' af te breken,
Ga naar eind734
735[regelnummer]
Toen ik van achteren stads wal ben uitgeweken.
Creon
Keert weder, zo gy kunt, verzekert hun; men zal
Eer bystant dan
gebrek vernemen in haar wal.
Ga naar eind737
Jason
Schep moed, mijn waarde Lief, en laat uw zorgen varen;
De Min die met ons is,
die zal ons wel bewaren.
Ga naar eind739
Creüsa
740[regelnummer]
't Waar beter met
verdrach dit onheil afgeweert;
Ga naar eind740
De strijt is veel te fel die geen
bestand begeert.
Ga naar eind741
Rey
Die eerst van landt is afgesteken,
Ga naar eind742
Die eerst de see is ingeseylt,
En eerst de diepten heeft gepeylt,
Ga naar eind744
745[regelnummer]
Dien most het aen geen hart ontbreken.
Ga naar eind745
Hert had hy, die zich
dorst verkloeken,
Ga naar eind746
Zelf in gevaar van
zand en klip,
Ga naar eind747
En al wat niet en is zijn schip,
Ga naar eind748
Een niewen vyand op te zoeken.
750[regelnummer]
Tsint zag men
zeilende kastelen
Ga naar eind750
Trotseren al wat palen heeft,
Ga naar eind751
En alles wat na wetten
leeft,
Ga naar eind752
Uit wraaklust of om buit te delen.
De Reden, daer men op sou roemen,
Ga naar eind754
755[regelnummer]
Moet swichten als de lust regeert:
Ga naar eind755
| |
[pagina 86]
| |
Wie snoode lusten van sich weert,
Ga naar eind756
Kan sich eerst recht geluckigh noemen.
Ga naar eind757
Gelukkig wie zich kan
verwinnen!
Ga naar eind758
O grote Vorsten! hoog van macht;
760[regelnummer]
Waar 't dat gy zulks te recht
bedacht;
Ga naar eind760
Gy zowd veel eer die strijd beginnen.
Ga naar eind761
|
|