'Wie schaft er op de woorden?' Over de beschrijving en het beschrijvende bij Stijn Streuvels
(2002)–Tom Sintobin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
InleidingEr zijn minstens twee manieren om met concepten om te gaan. Een essentialistische benadering gaat ervan uit dat een concept een stabiele essentie bezit en dat die achterhaalbaar is. Ze stelt dan ook een zo uitputtend mogelijke lijst kenmerken op van het concept in kwestie. Een functionalistische benadering daarentegen gaat na hoe een zeker concept heeft gefunctioneerd: wat zich als dusdanig heeft geprofileerd, dat wil zeggen, wat ‘men’ op een gegeven moment en plaats en met een zekere bedoeling die naam heeft toegekend, waarbij het van belang is te bedenken dat ook het ontbreken of verdwijnen van de term iets kan verraden over de werkzaamheid ervan (het concept kan bijvoorbeeld deel uitmaken van de zogenaamde doxa, van die presupposities die zo evident zijn dat ze niet meer hoeven te worden uitgesproken, of de aan de term gekoppelde kwesties kunnen uit het aandachtsveld verdwijnen). In het eerste deel van deze dissertatie tracht ik tot een definitie van beschrijving te komen. Het aanvankelijke opzet van dit proefschrift bestond uit een onderzoek naar hoe de beschrijving in het oeuvre van Stijn Streuvels functioneerde, of, om op een conventioneel punt van kritiek te alluderen, juist niet functioneerde. Ik zou daarbij onder meer nagaan of beschrijvingen een gepriviligieerde plaats kregen in de tekst, of er typische markers waren die het begin of het einde van een beschrijving aankondigden, wat de bijdrage van beschrijvingen was tot het verhaal, welke soort informatie beschrijvingen bij voorkeur overbrachten,... “De” beschrijving in “de” teksten van Streuvels: de verwoording spreekt op zich al boekdelen. Een dergelijke vraagstelling impliceerde dat ik wist wat een beschrijving was (en wat teksten waren), dat ‘beschrijving’ en ‘tekst’ geen synoniemen waren, en dat ik over afdoende criteria beschikte om beschrijvingen uit die teksten te lichten. In het eerste luik stel ik een aantal denkpistes voor die veelbelovend schenen bij de aanvang van mijn onderzoek. Ik maak telkens duidelijk waarom de erbij voorgestelde criteria voor mij niet voldoen. Uiteindelijk kom ik tot een schier absoluut echec, waarbij alles plots beschrijvend blijkt te zijn en mijn onderzoeksvragen onzinnig dreigen te worden. Philippe Hamon begint zijn bekende artikel ‘Qu'est-ce qu'une description?’ met de zin: “Le lecteur reconnaît et identifie sans hésiter une description” (Hamon 1972:465). Ook Streuvelslezers hebben het daar niet moeilijk mee. In de Streuvelsreceptie wordt kwistig gebruik | |
[pagina 17]
| |
gemaakt van de term, en men beschouwt beschrijvingen veelal wel degelijk als afzonderlijke, oplichtbare tekstsegmenten. Het theoretische dode punt waarop ik uitkwam, blijkt vanuit een functionalistisch perspectief dus niet te bestaan. Maar waarop berust die lezersintuïtie? Op welke al dan niet bewuste criteria baseert of baseerde men zich? Om die vraag te kunnen beantwoorden was misschien empirisch onderzoek wenselijk, waarbij proefpersonen bijvoorbeeld de opdracht zouden krijgen om de beschrijvingen in een tekst aan te stippen, vermits een onderzoek louter gebaseerd op mijn eigen lezersintuïtie allicht weinig overtuigend zou zijn geweest. Ik heb dat echter bewust niet gedaan. Mijn eigen inexpertise daarin nog buiten beschouwing gelaten, is er namelijk ook het probleem dat een dergelijk onderzoek, door zich op hedendaagse lezers te richten, voorbijgaat aan mogelijke historische verschillen. Een andere mogelijkheid, die ik in het tweede luik van dit onderzoek wel heb uitgevoerd, was het nakijken van de geschreven neerslag van lezersintuïties. Die vond ik in teksten die nogal uiteenliepen, zowel wat betreft aard als publicatiedatum: in recensies, artikels en studies over de auteur,... Vragen die ik me daarbij stelde waren: bij de behandeling van welke kwesties duikt het concept op? Welke waarde wordt er aan gehecht? Als er op sommige momenten in de geschiedenis eensgezindheid blijkt te (hebben) bestaan over wat beschrijvingen zijn, ligt daar dan misschien een aanknopingspunt voor een (werk)definitie? Uiteraard kunnen ook tegen deze aanpak ernstige bezwaren worden geopperd. Vooreerst bestaat er geen coherent discours over de beschrijving. De beschrijving is in deze teksten niet zo vaak expliciet het onderwerp van theoretische reflectieGa naar voetnoot2. Er moet dan ook nogal wat tussen de regels worden gelezen, wat soms uitmondt in kwesties die naar elders schijnen te leiden. De term ‘beschrijving’ duikt tevens op onverwachte plaatsen op, in betekenissen die weinig met elkaar te maken hebben of die uiteindelijk heel weinigzeggend zijn. Niet elke vermelding van de term lijkt dan ook even relevant te zijn. Ten slotte kan men ook | |
[pagina 18]
| |
aanstippen dat het gebruikte corpus van een te grote heterogeniteit getuigt, wat enerzijds wel toelaat om de verbreidheid zowel in tijd als in ruimte van sommige kwesties vast te stellen, maar anderzijds ook zou kunnen worden geïnterpreteerd als een vergelijking van de spreekwoordelijke appels met de al even spreekwoordelijke peren. Niettemin hoop ik met mijn onderzoek minstens een aantal relevante onderzoeksvragen bloot te leggen. |
|