Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten
(1978)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Andere overleveringenJe bent nog niet te Ool overOp Annendaal woonde een Franse baron, die zijn bediende het leven had gered. Eens kwamen Fransen op bezoek die het op de baron gemunt hadden, maar de heer van Annendaal gaf ze goed te eten. Toen hoorde de bediende een van de gasten in het Frans zeggen: ‘Zullen wij hem nu pakken of na het eten?’ De bediende had Frans van zijn heer geleerd en plotseling riep hij onder het eten: ‘Mijnheer, kom toch gauw naar buiten, uw beste paard gaat kapot.’ Maar de bediende had dat beste paard al getoomd en gezadeld klaar staan en toen hij aan de baron gezegd had wat hij gehoord had, sprong de heer van Annendaal zoals hij van het eten was opgestaan zonder hoed te paard en weg was hij. In Ool stak hij de Maas over. Bijna hadden ze hem gekregen, maar de lui van Ool hielpen hem gauw over de rivier. Daarom zeggen ze nog: ‘Je bent nog niet te haol over’, en dat betekent: in Ool over. In vroeger jaren zal men wel Haol, in plaats van Ool gezegd hebben. Uit dank gaf de baron driehonderd morgen van de beste Maasweide aan de gemeente Ool, dat is nu nog gemeen bezit. Het behoort toe aan drie dorpjes: Herten, Merum en Ool; drie kerkdorpen en geen bestuur, zeiden ze vroeger.Ga naar eindnoot1. | |
[pagina 108]
| |
De grootheid van WeertEerst woonden de mensen op Aovert (Altweert), maar zij werden door het stuivende zand verdreven en vestigden zich waar nu de stad Weert ligt. Eens was Weert een machtige stad, van hier tot Antwerpen was geen grotere stad te vinden, want ze telde wel twintigduizend inwoners, maar door de oorlogen en de pestziekte slonk hun aantal aanzienlijk. Ver buiten de omwalling van Weert strekte zich eens de stad uit en de grote processie, die nu buiten de stad trekt, bleef eens binnen haar muren.Ga naar eindnoot2. | |
[pagina 109]
| |
Verzonken gebouwenIn de Weerbroekskuil te Ell onder Hunsel is een kerk verzonken en een visser zou daar met zijn zegen een stuk van een communiebank uit die kuil hebben getrokken. In de Kerstnacht hoort men daar de klokken luiden en ziet lichtjes boven die kuil vliegen: men denkt dat dit geesten zijn.Ga naar eindnoot3. In een weiland bij Heijen lag een grote heuvel, waar het niet pluis was. Eens heeft daar een klooster gestaan, maar dat was in de aarde verzonken.Ga naar eindnoot3. Op de Eikenhof bij Venray heeft de burcht Spraelandt gestaan, waar indertijd roofridders verbleven. Zij plunderden de reizigers die over de oude baan kwamen, zij plunderden hun karren en wierpen hen in de onderaardse kerker, waar ze jammerlijk omkwamen. Men kon deze roofridders nooit grijpen, omdat ze de hoefijzers achterste voren onder de hoeven van hun paarden legden. Op een nacht, om klokslag twaalf uur, verzonk kasteel Spraelandt met alles en allen in de diepte, zó diep dat men later nauwelijks een steen heeft kunnen terugvinden.Ga naar eindnoot9. In de gemeente Haelen ligt een ven, dat de zonderlinge naam draagt van ‘De Bedelaar’. Op die plaats heeft eens een kasteel gestaan waarvan de eigenaar berucht was wegens zijn hardvochtigheid. Op een winterdag kwam zijn broer die tot armoede was vervallen en als bedelaar aan de kost kwam om onderdak, maar de kasteelheer liet hem wegjagen en hij bevroor die nacht vóór de kasteelpoort. Als straf voor de wreedheid van de heer is toen op een nacht het kasteel met man en muis in de diepte verdwenen en er ontstond op die plek een diepe waterplas. Op Kerstnacht, als het middernacht slaat, kan men nu nog het luiden van de klok uit de kasteeltoren uit de diepte van het ven horen.Ga naar eindnoot8. | |
[pagina 110]
| |
Negenennegentig hoevenDe graaf van Hoensbroek had aan beide zijden van de grens de meeste boerderijen. Hij mocht er niet meer dan negenennegentig hebben, want als hij er honderd had gehad, dan had hij een regiment soldaten aan de koning moeten leveren. Een van die graven was een jezuit, die van zijn geloof was afgevallen en de mensen zeggen dat hij, toen hij dood was, helemaal zwart zag.Ga naar eindnoot4. | |
[pagina 111]
| |
TempeliersBij de Plasmolen te Mook ligt de Kloosterberg, naast de Johannesberg, die honderd jaar geleden beide behoorden tot een uitgestrekt landgoed. Als men in die tijd aan de zijde van Mook en Middelaar de Kloosterberg afdaalde, kwam men aan een grote hoogvlakte waar het vol zat met puin van trassteen en overblijfselen van balken, hier en daar onder het struikgewas verborgen. Volgens de overlevering zouden daar de Tempeliers gewoond hebben en van hen is de naam Kloosterberg afkomstig.Ga naar eindnoot5. Een wijd verspreide overlevering vertelt dat de Tempeliers in één nacht zijn uitgeroeid, behalve een of twee die toevallig buiten hun klooster vertoefden. Hierop doelt blijkbaar het verhaal dat in het klooster van St. Joost te Echt de paters op één na, die kon ontsnappen, door de drossaard van Montfort werden gedood.Ga naar eindnoot6. | |
[pagina 112]
| |
De sprong van de brugDe middelste boog van de oude stenen brug over de Maas te Maastricht lag tachtig voet boven het water. Honderden jaren geleden leefde er in de stad een rijke gravin van Ouwerkerke, een schoonheid die veel vrienden had, maar niet kon besluiten met een van hen te trouwen. Toen een van hen maar steeds aanhield zei ze: ‘ik wil in je liefde geloven, als je mij dat door een daad bewijst. Spring te paard van de middelste boog van de brug af. Wanneer je dat voor mij doet, zal ik met je trouwen.’ De ridder waagde de sprong en kwam met zijn paard behouden stroomafwaarts aan land, maar toen de gravin naar hem toekwam om hem te begroeten en in haar armen te nemen, wendde hij zijn hoofd af en reed weg. Zij heeft hem nooit meer teruggezien.Ga naar eindnoot7. |
|