Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten
(1978)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
3. Oorlog en vreemd krijgsvolkIn St. Geertruid leeft een overlevering dat er in lang vervlogen tijden een grote veldslag is geleverd. Men denkt hierbij aan namen als de Bloedbeek (Liebeek), de Bloedgraaf, Moorgraaf (moerasgraf), Rombos (Romeins bos), de Gebrande Grebbe, de Heerkoel en de Heerstraat. Sommigen geloven dat de Romeinen hier een grote nederlaag hebben geleden in ‘Atuatuca’, waarbij in oktober van het jaar 54 vóór onze jaartelling anderhalf legioen van Caesars troepen door Ambiorix de Galliër werd vernietigd, maar de meeste historici zijn een andere mening toegedaan en denken dat men ‘Atuatuca’ elders moet zoeken.Ga naar eindnoot1.
Aan de Romeinen herinneren wel de grote wegen die zij aanlegden om hun steden en legerplaatsen met elkaar te verbinden, maar deze wegen worden vaak toegeschreven aan keizer Karel. Voor de Romeinse weg van Xanten over de Oelesheide bij Venlo naar Melik en dan verder naar het zuiden vindt men namen als de Keizer Karelsweg, Koning Karelsbaan, Koning Carelswech, terwijl men die weg ook aangeduid vindt als Prinsendijk, Prinsenlaan en Heksenweg. In het gehucht de Straat onder Maasniel weet men in het veld nog precies aan te wijzen waar de Koning Karelsbaan gelopen heeft.Ga naar eindnoot2.
In de late middeleeuwen, toen Gelderse snaphanen en Bourgondische huurlingen de streek onveilig maakten, zou elk der Weerter gehuchten een sterke schans, omringd door grachten en wallen, bezeten hebben, waar mensen en vee tijdig in veiligheid gebracht konden worden. Men gelooft ook dat deze schansen nog gediend hebben in de Tachtigjarige Oorlog toen ruiters en deserteurs van beide strijdende partijen op rooftocht uitgingen en ‘op de boer leefden’.Ga naar eindnoot3.
In het jaar 1511 belegerde Floris van IJsselstein de stad Venlo, maar de burgers die het met Gelre hielden, waren tegen hem opgewassen. Iedereen vocht mee, ook de vrouwen, en Geertrui Borwater | |
[pagina 101]
| |
- Bolwater zeggen ze in Venlo - ging overal voorop en tijdens een uitval ontnam zij een Bourgondische vendrig zijn veldteken.Ga naar eindnoot3.
Als de reuzin Geertrui leefde zij nog voort als de vrouw van Valuas, de stichter van Venlo: 't Jaar vijftheenhondert elf ontsadt,
Verloest hef Godt Venlo, die stadt,
Joest als hij heft Israhel
Van Pharao den Koninck fel
staat onder het schilderij op het stadhuis. Grote indruk moet de slag op de Mookerhei in 1574 gemaakt hebben, niet alleen in de streek zelf, maar ook in de noordelijke gewesten waar men de kans op bevrijding van de Spaanse vijand verkeken zag.
Onder andere en kan ik niet voorby gaen te verhalen, een wonder gesicht / 't Welck ontrent twee maenden voor desen slag in de locht is gesien geweest binnen Utrecht / van eenige borgeren die de nachtwake hadden / gaende langs der strate / sulx sy 't selve ter requisitie van de Magistraet der stad Utrecht / eendrachtelijk hebben verklaert / en getuigt / de getuigen die het gesien / en verklaert hebben zijn geweest / Goossen Erwoutsz schuitmaker / Herman Croon / Jan Pietersz Verhulst / Jacob van Es / en Hubrecht Jansz / sy verklaerden datse op den 3 February / 's nachts ontrent twe uren / gesien hebben in de locht een grote klaerheid / ontrent so lange als de stad lange is / en so breed als een gemene kamer / in welke klaerheid sy gesien hebben twe grote hopen krijgsvolk tegens den anderen komende / den eenen hoop uitten zuid-oosten / en d'andere uit den noord-westen / wel geweert met spiesen / en met roers / houdende schutgevaer jegens malkanderen / met vijftigen teffens af en aen treckende: siende de roers aenleggen / afgaen / vier geven en schindelen / so perfectelijken of 't levendige menschen hadde gedaen / en 't selve ontrent een vierendeel van een ure geduert hebbende / so heeft den hoop die uit den Noordwesten op quamen den rugge gekeert / en afgeweken de lengte van ontrent de halve stad / en hebben doen daer wederom stand gegrepen / en een ring geslagen / | |
[pagina 102]
| |
en in den selven ring hebben sy gesien de spiesen over einde staen alleens of men in een dorre wout of bosch gesien hadde: en die van zuid-westen togen achterwaerts in goeder ordonnantie / en komende weder ter plaetse daer sy van daen gescheiden waren / hebben ook aldaer eenen rink geslagen / in welken rink de spiesen so menigvuldig waren / dattet ook scheen een dorre wout te wesen / welke spiesen stonden en wiggelden over en weder over gelyk offe methande van de landsknechten gezwakt hadden geworden / en waren ook in meerder getal / en beter gerust dan de gene die in den noordwesten stonden. En die van den noord-westen zijn voorts met een gedruis / en metter haest getogen tegen die van den zuid-oosten houdende mette selve een tijd lang schutgevaert / en 't selve schutgevaert gedaen zijnde / so hebben sy gesien 3 of 4 stucken grof geschut / dewelke by die van 't noord-westen afgeschoten werden op die van den zuid-oosten / welk geschut sy hebben gesien vlammen en roken / gelijk men van ander geschut soude moge sien / en 't selve afgegaen zijnde / sagen dat de spiesen van die van den zuid-oosten ganschelijk gebroken werden oft hennipstocken geweest ware / mits 't welk die van den noord-westen voort aen vallende / die van den zuid-oosten ganschelijk vernielt hebben / en zijn beide hopen voorts verdwenen / dan als die van den zuid-oosten vernielt waren / so zijn ter plaetsen daer de slag geschiet was terstond verschenen wonderlijke bloedige stralen schijnende louter bloed te wesen / 't welk ontrent een quartier uurs bleef staen / en is allenxken vergaen en verdwenen / in voegen dat sy getuigen in 't gene verhaelt is seer verschrikt / ontroert / en verwondert waren / sulx dat al leefden sy 100 jaren 't selve niet vergeten en souden / Jan Pietersz Verhulst verklaerde al 't selve / uitgesondert dat hy de 4 stucken geschuts niet en hadde gesien.Ga naar eindnoot12.
Lodewijk en Hendrik van Nassau en hertog Christoffel van de Paltz zouden - zo vertelde men - vijf dagen voor de slag op de Mookerhei in het klooster van Houthem-Sint Gerlach bij het middageten de miskelken als wijnbekers gebruikt hebben. Voor straf werd daarom hun leger verslagen en is de duivel zelf met hun lichamen naar de hel gevlogen. Waarheid is dat de Spaanse huurlingen de lijken der edelen totaal | |
[pagina 103]
| |
plunderden, zodat men ze niet meer onderscheiden kon van de gewone ruiters. Hun lichamen zijn waarschijnlijk bedolven in de grote grafkuilen, die in het jaar 1870, terzijde van de Groesbeekseweg, aan de rand van de berghelling, gevonden werden. Daar vond men toen het gebeente van vele mensen en paarden en verroeste sabelklingen. Daar vlakbij in het sinds lang drooggelegde moeras vonden de Nassause ruiters de dood. ‘Die Schwere Noth’ heette sindsdien die plek in de volksmond.Ga naar eindnoot5.
Op de Mookerhei zal ‘de laatste slag’ geleverd worden, zelfs de Turken zullen er bij zijn en de Spanjaarden zullen hun paarden laten drinken in de Maas. De laatste koning van Pruisen zal daar ook zijn en een roodharige hoefsmid zal zijn paard beslaan, maar eer hij daarmee klaar is zal de koning verder moeten vluchten. Zo bekend was dit verhaal dat toen in 1918 de speciale trein, die keizer Wilhelm de Tweede naar Nederland bracht Mook zou passeren, de hoefsmid van het dorp zich met zijn gereedschap naar het station spoedde om het paard te beslaan, maar de trein stopte niet en reed verder.Ga naar eindnoot6.
Een man uit Malden in Gelderland, Baptist geheten, had in 1938 een voorgezicht: hij had een verschrikkelijke veldslag op de Mookerhei gezien en ook zijn huis was er aan gegaan.Ga naar eindnoot7.
De ziener Joannes van Leliëndaal zou over deze ‘laatste slag’ geschreven hebben. Een eenennegentig-jarig man uit Blerick wist te vertellen dat de ‘profetie’ uit zeven boeken bestond die men in zijn jonge jaren al voor heel oude werken aanzag. Een ander verhaalde dat die voorzeggingen te Brussel aan een ketting liggen. In het ‘gelukkig heiland achter de Bosch’ en in Noord-Limburg kon niet veel gebeuren of men wist te vertellen dat de ziener Joannes het al voorzegd had. Ook had Johannes voorspeld dat Nijmegen het zwaar te verduren | |
[pagina 104]
| |
zou hebben. Een vrouwtje dat in het hofje in de Houtstraat woonde, zei: ‘en de Malthezerridders zullen komen door de Ziekenstraat en het bloed zal stromen door de Broerstraat en de Grotestraat de Waal in’; dat had Johannes van Leliëndaal geprofeteerd. Hutse Jan, Hutse Mie, Hutse Driek en Hutse Nol woonden met z'n vieren in een hut te Heumen in het Rijk van Nijmegen. De Hutse Jan, die krentebrood rondbracht bij de mensen was een profeet, die het befaamde boekje van Johannes bezat. Hutse Mie heeft ze allen overleefd: zij was kosteres bij pastoor Goossens, maar die wilde niet dat er zoveel gepraat werd over dat boekje.Ga naar eindnoot7.
Koub vride mit Griet en vroug üm er-mit te trouen. Si sag: ‘Nein’. Toun wilde Koub soldaet weuren, moor moijer sag: ‘As te dat dööst, dan kömste nit mee över de seul’ (drempel). Koub lousterde er nit no en gink aive goud. De vaijer most gas (gans) allein het wäverstoo (weefstoel) voortsetten, wat höm gaarout nit beviel. Koub schikte höm so goud bi et vook (volk - soldatenvolk), dat er schirlik kapitein wier. Toe koomp er op ei moil (maal) Weert än, en geifde höm vöär de däär (deur) van siin hous en riep: ‘Moijer! maag ich nou tröver (over de drempel) kome, anjers gow ik weer trük!’ De moijer vöär (om) heur blidschoop wat te bergen, riep: ‘Komt er dan mar över, koije (kwaje) jong.’ Ieder was op 't sien, op Griet nou, um dat si gaar gein kaas (kans) meer soug (zag) um Koub ti krigen.Ga naar eindnoot8.
Met Koub van Weert (in andere overleveringen Jan van Weert geheten) is Johan vrijbaron van Croon bedoeld, die in dienst van de keizer te Wenen was en die aan de kerk te Weert aan de Markt in 1662 een doopvont schonk. Hierop staat vermeld dat hij overste der lijfwacht, opperbevelhebber van het voetvolk, kommandant der drie Praagse (Tsjechische) steden en ondercommandant van het leger in Bohemen is.Ga naar eindnoot14.
Vroeger was er dikwijls oorlog. Toen was mijn grootmoeder met een meisje uit Wankum aan het vlas zwingelen en daar hoorde dat | |
[pagina 105]
| |
deerntje de trom slaan in Venlo. En ze liep naar de schuur en ze ging naar Venlo om dienst te nemen bij de soldaten.Ga naar eindnoot9.
Grootvader vertelde van een Sint Maartensdag. Uit Venlo kwamen ze gereden, de huzaren, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, en een van die ruiters had met zijn sabel een gans doodgeslagen en meegenomen: ja, dat is in Broekhuizen gebeurd.Ga naar eindnoot9.
In Venlo kon men nog zien waar de granaten ingeslagen waren: ze staken in de muren van de huizen. Daarna zijn de soldaten naar het oosten gereden om in Straelen te plunderen. Een boer had daar juist mest gereden en ze zagen die mesthopen: wie zitten daar achter, dachten die ruiters en ze gingen op de loop.Ga naar eindnoot9.
In Maasbracht en ook in Echt legerden zich de Sansculotten: dat was in 1794. Ze gingen troepsgewijs de huizen binnen en de schuren en stallen om te fourageren. Ze namen haver, stro en hooi, maar ook eten en drank, vooral jenever en wijn. Onophoudelijk schoten ze tussen de huizen op de duiven en in de stallen en schuren op de eenden en de kippen, zo dat men doodsbang was dat het dorp in vlammen zou opgaan.Ga naar eindnoot10.
In de Bocholter hei waren de Sansculotten bezig om loopgraven te maken en een van hen, zo'n ‘partesjang’, greep naar de meid van Klötje en kijk, de schort van ‘Klötjes maagt’ vloog alleen verder naar de boerderij in Stamproy.Ga naar eindnoot11.
In 1813 kwamen de Kozakken. Terwijl ze op hun kleine, vlugge paardjes door de straten van Echt reden, regen ze de kakelende en rondfladderende kippen onder het rijden aan hun lansen om die later bij hun kampvuren te braden en op te eten. Zelfs de vetkaarsen rukten ze uit de kandelaars om er van te smullen, zodat hen het vet in de baard dreef. Het eerste wat ze deden, wanneer ze een huis binnendrongen, was naar de klokkenkasten te gaan om te onderzoeken of er geen geld in verborgen zat in de losgedraaide gewichten.Ga naar eindnoot10. Ga naar eindnoot4. Ga naar eindnoot13. |
|