Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten
(1978)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
2. Limburgs oude gebouwenIn moeilijk doordringbaar struikgewas, helemaal aan het oog onttrokken, vindt men de bouwval van een oude sterkte, omgeven door de overblijfselen van een ronde gracht waarin talrijke bronnen uitmonden. Deze ruïne bevindt zich ten zuiden van kasteel Grasbroek bij Limbricht. Deze heel oude versterking zou de burcht zijn geweest van koning Sanderbout,Ga naar eindnoot1. die op 13 augustus van het jaar 900 sneuvelde op de Welse heuvel bij Urmond.
De Bollenberg te Putbroek bij Echt was in 1897 een heuvel, die eens door brede grachten omringd was, die toen allang verzand waren. Hij was acht meter hoog en had een middellijn van twintig meter. Daar er in de loop van de tijd veel scherven en stenen uit de Romeinse en Frankische tijd in de berg zijn opgegraven, stond - naar men meent - hier een Romeinse en later een vroeg-middeleeuwse sterkte, die omstreeks 900 in de oorlog tegen koning Sanderbout of wat later verwoest werd. De versterking was nog extra beveiligd daar zij aan de rand van een vroeger moeras bij Pepinsbrug lag.Ga naar eindnoot2.
Pepijn van Herstal zou volgens de sage met zijn koets in het moeras zijn geraakt en door de bewoners van de streek weer op het droge zijn gebracht. Uit dank daarvoor schonk hij aan Echt het Echterbos, dat naar men zegt tot bij Arnhem doorliep. De Echtenaren geloofden heilig aan deze overlevering. In het jaar 1535 lieten zij een stuk opmaken waarin zij betoogden, dat het stadje Echt dezelfde rechten moest hebben als de keizerstad Aken, dank zij ‘Coninck Pippyn’. In de omliggende dorpen meende men ook recht te hebben op het uitgestrekte, wildrijke Echterbos, en menig proces was hiervan het gevolg. De schepenen van Ohé en Laak procedeerden onder andere tegen Echt over de ‘Fabuleuze donatie van Coninck Pipinus’. Een deel van het Echterbos zou indertijd in pand zijn gegeven aan koning Philips de Tweede, voor de geldsommen die hij aan het stadje gaf. Vandaar de naam van het gehucht Koningsbos en van het | |
[pagina 97]
| |
Koning Pepijn was met zijn koets in het moeras geraakt...
| |
[pagina 98]
| |
‘Spaans huiske’, waar de bosbewaarder van de koning woonde. Dat huisje stond aan het begin van ‘het nieuwe dorp ofte Koningsbosch’.Ga naar eindnoot3.
Castertsbrug is de naam van een heuvelrij, die dwars door de moerassen Tongelroy met Weert verbond. Daar zou ergens op de heuvels een burcht gestaan hebben en omstreeks 1890 heeft Peeters, het schoolhoofd van Tongelroy, op een bepaalde plaats veel ‘pötjes’ gevonden in de fundamenten van die sterkte.Ga naar eindnoot4.
Waar oude gebouwen zijn is er ook sprake van onderaardse gangen, die zelfs onder de rivieren door zouden lopen. De onderaardse gang van kasteel Horn te Horn zou onder de kasteelvijver doorlopen en eindigen in een gebouw voor de kerk.Ga naar eindnoot5. In kasteel Grasbroek te Limbricht zou eveneens een onderaardse gang zijn; het blijkt dat men er naar gegraven heeft in de traptoren.
In verschillende Limburgse kerken ziet men in de bouwstenen raadselachtige inkervingen. Te Millen vindt men ze in de hoekstenen van het priesterkoor en op de deurposten van de zogenaamde ‘paradijspoort’. Ook in de kerk van Sittard vertonen enige pilaren die inkervingen en in Limbricht zijn ze aangebracht op de deurposten van de ‘paradijspoort’ in het oude Sint Salviuskerkje. Deze zijn te voorschijn gekomen bij de restauratie na de Tweede Wereldoorlog. De overlevering verhaalt dat de ridders in de Middeleeuwen hun zwaarden en lansen daar scherpten aan deurposten en pilaren omdat zij dachten dat daardoor bijzondere krachten werden verkregen. Anderen zeggen dat poeder afgeschuurd uit kerken in geneesmiddelen werd gebruikt, vermengd met ‘aporropeïsch’. In ieder geval bestond vroeger in Millen het gebruik om de inkervingen met een soort zalf vol te smeren, dat er daarna weer werd uitgekrast. Dit mengsel van zalf en steenslijpsel werd gebruikt bij de behandeling van zweren en wonden, waarbij dan bepaalde formules werden opgezegd.Ga naar eindnoot6. | |
[pagina 99]
| |
Ook buiten Limburg kent men deze inkervingen. In Heerde (Gelderland) verhaalde men mij dat ze afkomstig waren van de sabelhouwen van Kozakken, die te veel met peper vermengde jenever gedronken hadden. |
|