Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten
(1978)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
2. Een bezeten meisjeIn de maand mei van het jaar 1625 gaf een negenjarig meisje aan een vrouw, die aan de deur kwam bedelen, brood en bier en kreeg van haar een blad van de acetosia (bitterzoet?). Nauwelijks had zij dat blad opgegeten of zij kreeg hevige krampen, begon over haar hele lichaam te beven. Daarna werd zij tegen de grond geworpen, verloor het bewustzijn en lag voor dood op de grond. Toen de zo vaak beproefde middelen van de dokter faalden en het meisje steeds opnieuw aanvallen kreeg, riep men de hulp in van een exorcist. Nauwelijks had deze pater capucijn met zijn hand het rituele aangeraakt, of het hevig door de duivel gekwelde meisje wrong zich in allerlei bochten, een schouwspel dat nog niemand ooit tevoren had gezien. Daarna begon ze paardemest te braken, haver, naalden, veren, kluwens garen, stukken vensterglas, spijkers, eierschalen, slakken en zelfs een ijzeren mes, meer dan een span (de afstand tussen de toppen van pink en duim van de gespreide hand) lang. Ondertussen merkten de huisgenoten en de buren dat zodra die bedelares het huis naderde en er naar keek, het meisje nog erger gekweld werd. Vanzelfsprekend werd daarop de bedelares als gifmengende heks gevangen genomen en na op de pijnbank nog ontelbaar vele betoveringen te hebben bekend, opgehangen en daarna aan het vuur prijsgegeven. Toen een pater jezuiet, die haar naar de strafplaats vergezelde, haar in dat uiterste ogenblik smeekte om het kind te onttoveren, zei de heks dat ze dat niet kon, omdat sinds die betovering de kwatertemperdagen verstreken waren. Daar het dus een hopeloos geval bleek, ging haar vader met haar naar een dokter in Luik Henric ab Heers, die in Leuven had gestudeerd. Eerst riep de dokter de hulp in van paters capucijnen in Luik. Nauwelijks hadden deze paters het huis van de dokter genaderd, of het meisje viel als dood neer, terwijl haar vingers en tenen zo verwrongen waren dat men het niet voor mogelijk zou houden. Toen de pater exorcist de gewijde kaars had ontstoken en de eerste woor- | |
[pagina 84]
| |
den had gesproken, begon het meisje over haar gehele lichaam te schudden en te beven en onder meer veel vreemde dingen te braken. Daarom vroeg de dokter aan de exorcist om met zijn bezweringen op te houden en de behandeling voorlopig uit te stellen, waarop het meisje weer zo stil lag als te voren. Toen de pater het huis verlaten had, stond het meisje weer dadelijk op, opende haar ogen en begon te eten en te drinken en met andere meisjes te spelen alsof er niets gebeurd was. Opnieuw gebeurden er met het kind de vreemdste dingen en het exorcisme van de pater, die telkens terugkwam, baatte niets, waarom haar moeder met haar naar Hoey ging, naar een kapel van O.L. Vrouw, die reeds beroemd was om de vele wonderen die daar geschiedden, maar ook deze tocht was vergeefs. Eindelijk, na een briefwisseling met apothekers uit Frankfort en een beroemde arts, Gregorius Horstius, die het zwijgen bewaarden, vond de Luiker arts in een werk, ‘de Secreta’ van Bartholomeus Carrichterus het recept van een balsem, dat hij eerst wegens de drukfouten in het Duitse werk, niet had kunnen vervaardigen. Na een jaar, omdat de ingrediënten niet bij de hand waren, gelukte het de dokter om het middel samen te stellen, dat genezing bracht. De bereidingswijze was als volgt: ‘neem 4 ons goed gesmolten en gezuiverd hondenvet, 8 ons berenvet, 24 ons kapoensvet, drie stukken merg van een nog groene hazelaar. Stamp tegelijk met de merg ook het hout, de blaren en de vruchten van die hazelaar en vermeng deze met het honden-, beren- en kapoenenvet op schalen. Stel dit mengsel negen weken bloot aan de zon, waarna men de krachtige balsem verkrijgt, waarmee de gewrichten en pijnlijke plaatsen der betoverde worden ingewreven.’Ga naar eindnoot1. |
|