Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten
(1978)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Duivelsagen | |
[pagina 81]
| |
1. De duivel als mensEen scheper uit Stamproy die in dienst was bij de boeren van de Altweerderheide hoedde eens zijn schapen aan de Weerterdijk. Plotseling, zonder dat hij iets had gehoord, stond er een rijtuig naast hem stil. Uit dat rijtuig stapte een heer, die hem aansprak en tegen hem zei: ‘Waarom laat je je schapen niet op dat malse weiland grazen?’ De scheper zei dat die wei niet aan de Altweerder boeren toebehoorde en dat hij daar niet mocht komen. De heer zei dat hij voortaan zijn schapen zonder bezwaar in die weiden kon laten grazen. Hij behoefde slechts te lezen in het boekje dat de heer hem geven zou en als zijn schapen vertrokken waren, was het weiland juist zo als het tevoren was, en niemand zou er iets van merken. Sindsdien las de scheper elke dag in het boekje. Na jaren echter kreeg hij wroeging van het duivels gedoe met het boekje en hij wilde het verbranden, maar elke keer als hij het in de vlammen had gegooid, vond hij het weer in zijn zak terug. Wat hij ook probeerde, hij kon het boekje niet kwijt raken. Ten einde raad ging hij naar Weert, toen daar op een keer een missiepater preekte, en hij vroeg hem of hij van het duivels boekje verlost kon worden. Dat kon gebeuren, zei de pater, maar hij moest wachten tot iedereen de kerk uit was. Eindelijk was het zo ver en het boekje werd tussen twee gewijde kaarsen door de pater verbrand. Zo was de scheper voorgoed van het duivelsboekje verlost. Als penitentie voor zijn zonde, want hij had met de duivel omgegaan, legde de pater hem als boete op dat hij naar huis terug moest kruipen op zijn knieën. Toen hij eindelijk op de boerderij ‘Kareltje’ terug kwam, waren zijn knieën door zijn broek en bovendien was hij nog doornat, omdat hij bij elke voorganger even de sloot in gewipt was, opdat niemand hem zou zien. Sindsdien heeft men nooit meer iets vernomen van het duivelsboekje.Ga naar eindnoot1.
Er was eens een sterke boer, die met de duivel een weddenschap aanging wie het verst een steen kon gooien. De duivel smeet het | |
[pagina 82]
| |
eerst, zo ver dat de sterke boer begreep dat hij die weddenschap verliezen zou. Toen zei hij: ‘Ik ben bang dat ik te ver smijt. In Venlo woont mijn grootmoeder en ik vrees dat ik haar doodgooi.’ Daarop liet hij de steen liggen en hij ligt er nog over de grens in Duitsland.Ga naar eindnoot2. |
|