Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten
(1978)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
3. WeerwolvenVroeger geloofde bijna iedereen aan weerwolven. Het waren mannen, die zich konden veranderen in grote, vuile, langharige honden en je dan in het nachtelijk duister op de rug sprongen en zich een heel eind lieten dragen.Ga naar eindnoot1.
Van twelven tot eenen, as ge dan buiten komt, dan moete' ze drage', ‘de weerwolve’. Da' was 'n man die bij ons (op het woonwagenkamp) opgerejen kwam, die moes hem dragen. Hij ging noar 't bos en doar kwam 'm diejen 'ond van achter op 't lijf 'ange! ‘Allee nou’, en hij wilde-n-'m afslaon, en dan kwamp ie met die gróóóóte 'andeen wreef ie almaol in z'n gezicht, zóóóó!Ga naar eindnoot2.
Toen ik nog klein was, kwam wel eens een oude man bij ons in Terblijt thuis, die graag vertelde over de ‘werewouf’, want hij had de werewouf al vaak moeten dragen. Ook had hij naar een zwart beest, dat hem de weg versperde, met een stok geslagen, waarop het in een naakte man veranderde: dat was de weerwolf.Ga naar eindnoot3.
Vaak (vertelde iemand uit Mheer) hoorde ik van mensen, die de weerwolf moesten dragen. De weerwolf sprong iemand plotseling in de nek en dan moest men hem dragen tot men van uitputting neerviel. Er zijn echter wel mensen geweest, die de weerwolf te gauw af waren en hem, terwijl hij sprong, bloedend verwondden. Vloeide er bloed dan moest de weerwolf zich weer in een mens veranderen en dan zag men een bekend persoon uit het dorp voor zich.Ga naar eindnoot3.
Zelden heeft de weerwolf een bijzondere naam: voor zo ver mij bekend was dat alleen het geval in Borgharen. Daar zat ‘de wiereweuf’, die men ook het ‘Singelmänneke’ noemde, 's avonds op de muur van de kasteeltuinen. Ging men de Daalstraat, ten westen van het kasteel in, dan sprong het Singelmänneke op de nek van de voorbijganger en liet zich een eindweegs dragen.Ga naar eindnoot3.
In Nunhem sloeg de weerwolf op hetzelfde ogenblik dat hij iemand | |
[pagina 76]
| |
op de rug sprong, zijn klauwen op de zakken van de voorbijganger, zodat deze zijn mes niet kon trekken. Daarom droeg men wel een eg op de rug om te verhinderen dat de weerwolf er op sprong. Het kleine egje wordt nog wel ‘de weerwolf’ genoemd.Ga naar eindnoot5.
Hoe kon men ervaren wie een weerwolf was? Wélbekend is het verhaal van het meisje dat ontdekte dat ze met een weerwolf op stap was. Op Hushoven, onder Weert, bracht een jongen zijn meisje eens naar huis. De maan scheen helder toen ze beiden langs een eenzame weg, waarlangs struikgewas groeide, wandelden. Daar voelde de jongen opeens een noodzakelijke behoefte en hij verdween daarom in de struiken. Voordat hij echter wegging had hij het meisje z'n zakdoek gegeven: ‘Als je soms door een weerwolf wordt besprongen’, zei hij, ‘dan moet je hem die zakdoek toewerpen, dan doet ie je niks.’ Het meisje dacht dat het een grap was en ze lachte, maar niet lang, want plotseling kwam de weerwolf uit de struiken langs de weg gesprongen: gelukkig herinnerde ze zich wat haar jongen had gezegd en ze gooide de zakdoek naar het dier. Terstond daarop verdween de weerwolf. Toen het meisje nog halfdood van schrik verder naar huis liep, hoorde ze opeens de stem van de jongen, die haar achterop kwam en wat zag ze... hij had nog vezels van die rode zakdoek tussen zijn tanden. Zo wist ze dat hij een weerwolf was en maakte snel een einde aan die verkering.Ga naar eindnoot1.
Een weerwolf kan men verlossen als men de band of riem die hij van de boze gekregen en ergens goed verborgen heeft, kan bemachtigen en in het vuur verbranden. Bi-j Bókges op Laor haaie zen eine knejgt dae waerwolf waas. Wan 'tj over eum kwaam moest-en èweg, want-en ouch aant doon waas. Twieë jóngmen zogan eum saoves es drieë op ein soets aaf loupe. As Ae lawgt einen iesdere reip boven opt buimke, spröng dr in en kroop door'e reip. Dów spróng-en aan'en angere kantj umlieëg, | |
[pagina 77]
| |
mer ae waas dów eine wolf. De jönges woran hieël van euren apropoeë. Ze gönge nao Bókges vertelle wat dr mét eure knejgt aen's handj waas. Weerwölf kónne verlostj waere wan eure reipe verbördj waere. Däörum steurdje de Bókges aangerendaags de knejgt deep de Pieël in, um täörf te verzètten awgter op'e zevendje baan. Wi-j-te dao waas, haaldje de jónges de reip van'e soets. De Bókges haaie dn oven aangestooktj. Tveur bördje wi-j ein hel. Ze goesdje de reip dr in. Mer dao kwaam de knejgt. Ae boesdje binne, tzweit stroumdjen eum ziene kop. Ae haai in'e Pieël geveuldj det de reip int veur woort gesmete, en in eine wup waas-en heivers gekomen. Ae vloog op 'en oven aaf um'e reip dr oet te riete, mar ze helen eum tege. Ae schópdjen um los te kome, en trougt zoeë lang wis de reip knapdje. Dów woort-en ougeblikkelik reustig. En ae waas vör good verlostj.Ga naar eindnoot4. |
|