Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten
(1978)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
De Toverwereld | |
[pagina 57]
| |
1. Heksena. HeksenvergaderingenNadat ze zich hadden ingewreven met de heksenzalf vlogen de heksen de schoorsteen uit en zo over struik en heg tot in het ‘dodenlager’ onder de galg, want de misdadigers werden onder de galg begraven. Het galgenveld was een uitgezochte plaats voor de heksensamenkomst. Op Sint Matthiasnacht kwamen alle heksen uit de omtrek bijeen op een kruispunt van wegen. Ze dansten daar en zongen er en een speelman (de heksenmeester) voerde hen aan. Tüsse twellef en ein,
Is alles op de bein.
Tüsse twee en drie-je,
Is alles voorbie-je.Ga naar eindnoot1.
Een andere plek die de heksen aantrok was de boomgaard, waar ze om een dikke boom een rondedans konden doen. De plek rondom de boom waar geen gras wou groeien, werd de heksendans genoemd: ‘hiej höbbe de prieje (krengen) dese nach weer gedans’, zeiden de mensen dan. Ook op de heide kon men zien waar de toveressen gedanst hadden. Andere plaatsen waar de heksen samenkwamen en die daarom geschuwd werden, waren ‘Eet Wittevrouwenveld en d'n Haozendans aon de Bèlserbaon in Maastricht en as ze wouwe tot eine-n-op t'n Dousberreg zaot, dan waos et evegood of z'em nao de Mookerhei winzde’. ‘Ich wol, da's te op de Hekseberreg zaots’, was een soortgelijke verwensing, want de Heksenberg te Meerssen stond ook in een kwade reuk.Ga naar eindnoot2. | |
[pagina 58]
| |
In Wolder aan de grens lag de heksenwei, waar de heksen elke maandag gingen dansen. In het dorp woonden twee mannen die een bult hadden waar ze graag van verlost waren. Op een maandagnacht kwam de ene bultenaar toen het twaalf uur sloeg door die wei en de heksen waren allemaal aan het zingen en ze zongen: ‘Maandag, dinsdag’. Toen zei die bultenaar ‘dan zeg ik woensdag’. En toen waren die heksen erg blij en ze zeiden tegen hun overste: ‘Wat zullen wij die man geven als beloning?’ ‘A ha’, zei hun overste, ‘neem hem zijn bult maar af.’ Meteen pakten ze zijn bult af en toen vroegen ze waar ze die moesten hangen? ‘Ja, hang hem maar daar aan die appelboom’, zei ze, ‘want er zal nog wel eens iemand komen.’ De volgende dag kwam die andere bultenaar bij zijn kameraad en vroeg hem hoe hij zijn bult was kwijtgeraakt en die vertelde wat hem was overkomen. De volgende maandag tegen middernacht ging de andere bultenaar naar de Heksenwei en toen hij de heksen hoorde zingen: ‘Maandag, dinsdag’, riep hij opeens ‘en dan nog woensdag en donderdag.’ ‘Wat moeten we die man nu geven?’, vroegen de heksen en hun overste zei: ‘Ja, neem die bult maar uit de appelboom en geef hem die, dan heeft hij er twee.’Ga naar eindnoot3.
In de gemeente Weert aan de weg naar Roermond even voorbij de overweg en precies tegenover de weg naar Swartbroek ligt een terrein, de Galgenberg, waar vroeger de ter dood veroordeelden werden opgehangen. Men verhaalt dat daar de heksen in kattengedaanten geregeld hun sabbath vierden en dansten en zongen. Zij kwamen uit alle plaatsen in de omtrek en vlogen naar deze vergaderplaats, niet op bezems maar in ziften (zeven). Eens gebeurde het dat een voerman daar 's nachts met kar en paard voorbij die kattendans kwam en daar zag hij in de berm van de weg een paar zeven liggen. Toen hij er stilletjes een wegnam, zag hij hoe de katten zich elk op een zeef zetten en weer in mensengedaanten veranderden. Een kat bleef alleen achter en liep radeloos rond op zoek naar haar zeef die de voerman had verstopt. Onderwijl riep een der heksen, die de aanvoerdster was, zonder op die ene te wach- | |
[pagina 59]
| |
ten: ‘Over heg en struik, naar Keulen in de wijnkelder en weer terug.’ Plotseling waren de heksen door de lucht verdwenen. Inmiddels had de achtergebleven kat de voerman gezien en smeekte hem haar de zeef terug te geven. Maar de voerman dacht er niet aan haar d'r zin te geven, want hij wilde zelf naar Keulen gaan. Hij ging in de zeef zitten, maar door het mauwen van de achtergebleven kat was hij de spreuk vergeten en riep: ‘door heg en struik naar Keulen in de wijnkelder’, en vergat ook de laatste zin, zodat hij niet terug kon. En nu ging hij ontzettend snel door heg en struik, zodat hij gehavend en getoelibraat in de kelder neerviel. Daar vonden de knechten hem de volgende morgen en hij kreeg een zware straf voor het stelen van de wijn, waarvan hij geen druppel had gedronken.Ga naar eindnoot4.
In Neeritter lag eens een loerjeeger (stroper) in het kreupelhout met zijn snaphaan naast zich te wachten tot een haas zijn koet (leger) zou verlaten. Terwijl hij daar zo in het schemerdonker zat, verscheen plotseling vlak voor hem, op een pas of zes afstand, een ontzettend grote haas. Hij bleef de verschrikte loerjeeger aanstaren. Opeens deed de haas z'n bek open en vroeg: ‘zen d'angere-n-al langs?’ en sprong daarna heel rustig weg. De jager heeft die avond niet langer op de loer gelegen.Ga naar eindnoot5.
Deze heks spoedde zich dus naar de vergadering van haar soortgenoten, die als heksehazen bijeen kwamen. Meestal echter komen de heksen tesamen in kattengedaante en dansen, drinken en zingen dat het een lust is. In de Grachstraot in Maastricht, tösse-n-et Kristessträötje en et Pompesträötje had me snachs te ‘kattendans’. Dao danzde 'n rij katte poet aon poet in de runde en van tied tot tied dronke ze oet ene beker. Ene zaten dragojnder, dee onder hun verzeild waor geraak, vroog ziech ouch nog 'n dröpke en wie 'n kat häöm de baker gaof, zag heer: ‘God loent uuch’. Mèt waore alle katte verdwene en heer staok te beker in z'n tes. Mer sanderendaogs kwaom ein van de deftigste dames van de stad te beker trök hoole. 'n Wijsvrouw (vroedvrouw), die snachs door ene maan hehaold | |
[pagina 60]
| |
woort, raakde op et Kloester ouch onder ene kattendans. De bieste grouzde en prouzde (bliezen) zoe benkelek, totze neet mie door dorref. ‘Dat kump tevan’, zag ze, ‘tot iech get gedoon höb, wat iech neet maag, want veer (wij) mage snachs noets door eine persoon gehaold weurde, wel door twie. Veer moote mèt dreije zien.’ De braaf vrouw maakde ziech evels (evenwel) e kruus en toen verdween et kattegespuis.Ga naar eindnoot6.
Een man, die niet ver van de Sint Pietersberg bij Maastricht woonde, keerde eens 's avonds van het dorp Canne naar huis terug. In het veld, niet ver van de berg, hoorde hij hoe er vlak bij gedanst werd en nauwelijks had hij dat gehoord of hij voelde hoe hij in de dans werd meegesleept. Nadat hij in alle richtingen had rondgesprongen, hield het dansen eensklaps op en hij zag zich omringd door vrouwen, die hem een zilveren beker aanreikten en hem uitnodigden om te drinken. Hij nam de beker aan, maar voor dat hij dronk zei hij: ‘God zegene jullie allemaal!’ Bij het horen van die woorden, verdwenen de vrouwen en hij stond daar alleen in het veld met de zilveren beker in zijn hand.Ga naar eindnoot7.
Een man uit Bilzen in Belgisch Limburg overkwam iets dergelijks en ook daar bleef de zilveren beker achter. Hij nam hem mee naar huis, maar de volgende dag kwam een juffrouw uit Maastricht die beker terughalen.Ga naar eindnoot8. | |
[pagina 61]
| |
b. Heksen aan het werkHeksen hebben het vooral op kinderen gemunt. Heeft een heks een kind aangeraakt, dan moet men de betovering onschadelijk maken door het kind op een hogere plaats aan te raken (Amstenrade).Ga naar eindnoot1.
Soms sluipt ook de heks in de gedaante van een zwarte kat naar de kinderen in de wieg. Dan worden de kinderen ziek en teren uit en daar is geen kruid tegen gewassen; alleen wanneer men het kussen opentornt en een krans ontdekt, die nog niet helemaal voltooid is, is redding mogelijk. Anders is het behekste kind gedoemd om te sterven. In de twintiger jaren bleek er in Stamproy in het kussen van het kinderbed een voltooide krans van veren te liggen nadat het kind gestorven was. Men wist toen stellig dat een oude vrouw uit het dorp het kind had betoverd.Ga naar eindnoot2.
In Maasniel woonde een Belze (Belgische) vrouw, een heel oud wijfke, een heks. Die is een keer, toen was er alles dicht, maar dan ook alles pot- en potdicht, in de kamer bij hun gekomen. Ze hadden een kindje ziek. Daar gaat ze naar de wieg, maakt een kruiske over 't kindje en 't kindje is dood. Bij mijn moeder thuis hadden ze twee Belze paarden en die vonden ze iedere morgen in de stal met de manen ineengevlochten. Ze dachten dat diezelfde vrouw, die Belze, dat gedaan had.Ga naar eindnoot3.
Heksen kunnen er ook voor zorgen dat iemand vol ongedierte (luizen en vlooien) komt te zitten. In mijn tijd nog had je in Maasniel vrouw Giesbers, dat was 'n ouwe vrouw. Die had bij iemand enkel maar zó gedaan, op zijn schouder geklopt en in een ommezien was ie vol luizen. Die vrouw Giesbers was een typisch raar kreng: de mensen hadden allemaal een hekel aan haar.Ga naar eindnoot3.
Een kind uit Tegelen was eens bij een vrouw geweest, die in het dorp als heks bekend stond en toen ze thuis kwam, ving haar moeder | |
[pagina 62]
| |
vijf vlooien bij haar. Toen zei de buurvrouw: je moet die vlooien boven op de deur spelden. Sindsdien heeft de heks de moeder van dat kind nooit meer aangekeken.Ga naar eindnoot5.
Als een heks dat wil, kan zij een kar laten verongelukken door mee te rijden als de dertiende spaak in het kar-rad. Dat deed Krewwe Nietje, die achter Folse Koel in de Smakt woonde. Iemand uit Venraai die de Peel inging met zijn kar en de spaken telde, wilde de dertiende spaak er uit slaan, maar de heks die zich in de spaak veranderd had, riep toen: ‘Ik bin Krewwe niet.’ De boer echter riep: ‘Of ge Krewwe hiet of nie', uut mien rad bliefde uut, of ik slao der ouw uut.’Ga naar eindnoot6.
Een heks in Nieuwenhagen kon zo toveren, dat ze de pastoor voor het altaar in de war bracht, zodat hij tijdens de mis bleef steken. Hij kon eerst verder toen de heks op zijn bevel uit de kerk was gezet. Haar dochter erfde de heksenkunst zoals wel meer gebeurd. Toen ze eens ruzie had met een bakker riep ze: ‘Dat zet ik je betaald.’ En ja wel, de bakker kon in zijn oven geen brood meer gaar krijgen, zodat een priester moest komen om de oven te zegenen.Ga naar eindnoot5.
Op zekere dag liep Koeëbe Wullum, een oude man uit Stamproy, door het Bels Broek, aan de andere kant van de grens. Hij vond daar kieviteieren, stopte ze in zijn hoed en ging daarmee op huis aan. Heel in de verte zag hij twee jongetjes staan, die allebei een stokje bij zich hadden. Hij kon niet zien wie die kinderen waren, want daarvoor waren ze te ver af. Welgemoed stapte Wullum door, maar opeens stonden de jongetjes bij hem, die een ogenblik van tevoren nog erg ver weg waren geweest. ‘Wat ben je daar aan het doen?’ vroegen ze. De oude man zei dat hij kievitseieren had geraapt en toen sprongen de jongetjes tegen hem op en begonnen met hun stokjes op zijn hoed te slaan, zodat de eierstruif langs zijn gezicht liep. ‘Dat heb je ervan’, zeiden ze, ‘dat jouw vader ons vroeger eens heeft weggejaagd toen we aan de peren zaten.’ Toen ze dat gezegd hadden vlogen die heksekinderen weg op een berketwijg.Ga naar eindnoot7. | |
[pagina 63]
| |
's Nachts waren een paar stropers uit Schin-op-Geul in de bossen op jacht, toen na enige tijd op het bospad een vrouw hen tegemoet kwam, wier hoofd in een doek gewikkeld was. In haar hand hield ze een koffiemolen en zij was ijverig aan het malen. Toen ze vlak bij de stropers was, zei ze dat ze beter naar huis konden gaan, want dat ze toch niets zouden vangen. De stropers bleven beteuterd staan kijken en toen ze van die vreemde ontmoeting wat bekomen waren, besloten ze toch maar naar huis te gaan. De hele tijd hadden ze geen wild gezien en op de terugweg bleef het ook doodstil in het bos.Ga naar eindnoot5.
Op de boerderij van twee oude mensen in Swartbroek onder Weert had men de laatste tijd veel ongelukken gehad met het vee dat op stal stond, veel dieren werden ziek en verschillende kalveren gingen dood. Ten einde raad ging men in Someren een ‘menneke’ raadplegen, een in de omtrek bekende heksenmeester al was hij niet zo beroemd als het ‘menneke van Genck’ in Belgisch-Limburg. In elk geval had het ‘menneke’ van Someren de gave om ratten en muizen te verdrijven of die naar het land van een ander te ‘zenden’. Het menneke verscheen op een goede dag in Swartbroek, liet zich vertellen wat ‘de kwade hand’ had verricht en zei toen: ‘de eerste vrouw die binnen zal komen om iets te leen te vragen is de heks.’ En jawel, nauwelijks had hij dat gezegd of de buurvrouw kwam om een wetsteen te lenen, maar zij kreeg te horen dat ze de wetsteen niet kreeg en nooit of te nimmer bij hen op het erf mocht komen. Zo wist men in Swartbroek wie de heks was. Dat gebeurde in 1913.Ga naar eindnoot9.
Omstreeks diezelfde tijd woonde er een beruchte heks in Herten. De moeders van Merum waarschuwden hun kinderen dat ze zich ‘môste zaengele’ (een kruisteken moesten maken) als ze de heks uit Herten ontmoetten. Als iemand vee dood in zijn stallen aantrof en de heks was in de buurt geweest dan had zij het gedaan met haar kwade hand. De mensen uit Merum spraken daarom af om een kruisteken te maken als zij in de richting van hun woning liep. Een kind stierf in een Merums gezin en toen merkte men dat de | |
[pagina 64]
| |
veren in het kussentje waarop zij sliep allerlei bloemen gevormd hadden. En ja, op de dag dat het kind stierf was de heks in het sterfhuis geweest. Daarom riep men de hulp in van pastoor Drehmanns, die zowel het kussentje als het gehele huis zegende. Sindsdien kwam daar geen sterfgeval meer voor. Op een morgen vond men de paarden van ‘Kuub’ (Jac. Teuwen) in Merum met de manen aan elkaar gebonden. Iedereen wist met zijn klompen aan dat dit het werk van die heks was. Een grootvader in Herten had even met de heks staan praten. Direct nadat zij was doorgelopen merkte grootvader dat hij ‘van onder tot boven’ onder de luizen zat. Hij haastte zich naar de pastoor die hem ‘zaengeldje’ (zegende) onder aanroeping van O.L. Vrouw ter Rust. En kijk, bij het verlaten van de kerk was hij opeens bevrijd van de luizen.Ga naar eindnoot10.
Heksen kunnen allerlei diergedaanten aannemen en zijn dan onkwetsbaar, tenzij men bijzondere methoden toepast. In de Peeldorpen kon het gebeuren dat men tijdens de hoogmis op zondag aan de ingang van de kerk een groep loerjagers zag samendrommen. Een van hen haalde dan een onder zijn jas verborgen geweer te voorschijn en terwijl de anderen hem aan het oog van het kerkvolk onttrokken, mikte hij op de heilige hostie, op het ogenblik dat de priester haar aan het volk toonde. Sindsdien kon hij alles wat met het kwaad te doen had, raken. Een jager in Amstenrade die in zijn jachtgebied altijd een haas zag, die hij niet treffen kon, ook al was het dier maar enkele schreden van hem verwijderd, stopte in een patroon een stukje van een gewijde kaars. Toen de haas weer eens onder schot kwam, kreeg het dier de volle laag... en daarop hoorde de jager opeens een schreeuw, maar de haas was spoorloos verdwenen. De volgende dag zag hij een oude vrouw, die in het dorp als heks bekend stond, met een verband om haar hoofd. Diezelfde jager had in zijn jeugd eens zijn vader moeten afhalen, die naar een zieke was gegaan. 't Was nacht en hij ging langs een eenzame weg toen hij plotseling vergezeld werd door een zwart beest wel zo groot als een kalf. Het angstzweet brak hem uit, want het | |
[pagina 65]
| |
Een jager die altijd een haas zag die hij niet treffen kon...
| |
[pagina 66]
| |
beest bleef hem begeleiden, tot hij op de Kruisberg kwam waar het opeens verdween. Blijkbaar was het naar de hut gegaan, waar de heks bij de Kruisberg woonde.Ga naar eindnoot1.
In Gennep zat een kat 's avonds midden op de weg. Iemand was zo moedig haar weg te jagen, maar de kat zei toen: ‘doe dat nog aans’, maar daar had hij niet van terug. Als een voerman vroeger door het Broek naar Broekhuizervoort ging, moest hij door een hek, waar aan weerskanten palen stonden. Als 's avonds een kat op een van beide palen zat, ging de voerman niet verder, maar maakte liever een omweg, vertelt men in Blitterswijk. In Dieteren was een man die op winteravonden met de pastoor een kaartje legde en op zijn terugweg altijd door een kat werd gevolgd. Dat vond de pastoor toch te bar en het gelukte hem die kat te zegenen en sindsdien was het dier verdwenen.Ga naar eindnoot5.
Een oude schoenmaker uit Weert was dikwijls bij de boeren te gast. Op een keer was hij lang blijven plakken en keerde eerst om twaalf uur naar huis terug. Onderweg zag hij op een paal, die naast een stegel (draaihekje) aan de ingang van een weiland stond, een zwarte kat zitten, die niet wegvluchtte toen hij er aan kwam. Hij vond dat brutaal van dat dier en hij sloeg haar van de paal, maar ze sprong er dadelijk weer op. Opnieuw gaf hij de kat een mep, maar opnieuw sprong ze op de paal en zei: ‘Nou nog 's, voor de derde keer.’ In doodsangst vluchtte de schoenmaker toen weg en hij wist later niet meer te vertellen hoe hij weer thuis geraakt was.Ga naar eindnoot8. Ga naar eindnoot4. | |
[pagina 68]
| |
c. Heksen herkennen en werenAls men wilde weten of er een heks in de kerk zat, legde men vroeger een kruispenning onder de dorpel van de kerkdeur, want dan kon de heks er niet uit en moest blijven zitten nadat de dienst was afgelopen. Men kon haar duidelijk van de andere mensen onderscheiden, want ze had dan in plaats van een muts een biekaar (bijenkorf) op het hoofd. (Neeritter).Ga naar eindnoot1.
Als men iemand verdacht van hekserij legde men het brood, na het gebed, omgekeerd op tafel. Op de onderkant van het brood was namelijk een kruis aangebracht en daarom kon de heks de kamer niet verlaten. Een beruchte vrouw uit Schinnen kon met die methode de deur niet uit: ze bleef dan zitten en staan, tot ze de kans kreeg om het brood om te draaien, dan verdween ze zo vlug ze kon.Ga naar eindnoot2.
Een beproefde methode is ook om je voetstappen kruiselings in die van de heks te zetten, want dan moet ze blijven staan, ja, dan heeft ze alls macht verloren, zegt men in Heerlen.Ga naar eindnoot2. Vooral in de sneeuw ‘terden’ jongelui de voetstappen van zo'n wijfje, om te weten of ze een heks was. Sommige mensen maken ook het kruisteken, want dan is de heks machteloos en maakt dat ze wegkomt.Ga naar eindnoot3.
Andere middelen om te ervaren of een vrouw een heks is, is het leggen van een stuk van een gewijde Paaskaars of van een relikwie onder de drempel of een gewijd palmtakje aan de deurpost, want dan kan ze het huis niet betreden. Om te verhoeden dat de heks binnenkomt, sprenkelt men ook wijwater op de drempel of legt twee strootjes of stokjes in kruisvorm erop of ervoor. Als de verdachte vrouw er dan niet overheen stapt, maar op haar schreden terugkeert, weet men genoeg. Om te zorgen dat de heks met haar ‘kwade hand’ niet binnenkomt, wordt een groot wit kruis naast de staldeur bij het slot of boven het keldervenster geschilderd. | |
[pagina 69]
| |
In Valkenburg haalde men gewijde aarde van het graf van Sint Gerlacus te Houthem en strooide dat in de stal. In een oude molen te Schinveld had men een paar eeuwen geleden een medaille van een heilige op een blokje hout bevestigd en dat aan de binnenkant van de beide deuren onzichtbaar vastgenageld. Zodoende hadden de voorouders er voor gezorgd dat de kwade hand niets kon doen aan de molen en haar bewoners.Ga naar eindnoot3. Te Stevensweerd zou in een huisbalk zijn gesneden: ‘God bewaart dit huis voor vuur en brand en hekserij.’Ga naar eindnoot4. | |
[pagina 70]
| |
e. HeksenprocessenIn het jaar 1581 werd er in Weert een heksenproces gevoerd tegen Mey Mielis, een arme oude vrouw die bekende, na door de beul op de pijnbank te zijn behandeld, dat zij omstreeks 22 à 23 jaar tevoren een verbond gesloten had met de duivel Lucifer. Hij kwam in de gedaante van een wever die als voerman op Boshoven woonde en zij werd zijn ‘boell’, nadat hij haar veel geld had beloofd. Van de belofte van ‘der viant’ kwam niet veel terecht, want zij kreeg slechts twee ‘blancken’, twee kleine muntstukken, en als huwelijksgift ontving ze later drie halve stuiver. Lucifer leerde haar de kunst om dieren te doden door hen iets te geven in duivels naam en zij was enkele malen op een heksenvergadering, waar Lucifer de leiding had. Dat gebeurde op het gehucht Laer bij ‘Greymmans’ waar zij met hem danste. Ook andere vrouwen waren van de partij en zij noemde Lysen Leen, Lyss Hoemans van Neerweert (Nederweert), Lyss Stevens, Lyss Kersten Smeets wijff en Mey Hoels van Roey (Stamproy). Een ander maal dansten er Jen Lenerts, een vrouw van Biersell (Molenbeersel) en een vrouw van Buell (Budel). Op 21 februari had zij voldoende bekend en bevestigde alles wat zij gezegd had uit vrees om opnieuw in handen van de beul te vallen, ‘buiten pijn en banden’. Twee dagen later werd zij veroordeeld tot de brandstapel op de Galgenberg.Ga naar eindnoot+ |
|