Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten
(1978)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
B. Watergeesten1. NekkersEene maan, dee vreuger nachwaker waor en smörreges te lanteeries mós oetdreeje, vertèlde tot heer ins op te Maosbrök (in Maastricht) en klei manneke zaog komme-n-aonloupe, zoe gaw... zoe gaw... zoe gaw, en dat maakde mienekes (aanstalten) um em neet door te laote. Mer wie heer ziene stek umdrejde en denao sloog, toen sprong et door de iezers klabaats te Maos in. Et waor ene watersjinees, zag heer.Ga naar eindnoot1. De eens zo gevaarlijke nekker werd een kinderschrik. Men vertelt de kinderen om hen van het water weg te houden, dat er een man met een haak zich in de diepte schuil houdt, en ze naar beneden trekt met die haak als ze te dicht bij het water komen. ‘Komt nit bei g'n baak, want doar zit d'n hoasksmaan, en dei riet uch king'n i gin baak, wen dien te kot bei jum komt’, zeggen ze in Eys. Elders spreekt men van de ‘hoakeman’, de ‘waterduvel’ en de ‘Maasduvel’. Er waren nog meer plaatsen waar kinderen niet mochten komen: daar woonde de ‘böman’ in de schuur, in de kelder of op zolder. Natuurlijk was het aan de kinderen streng verboden om door het koren te lopen en om aan dat verbod kracht bij te zetten bestond er een andere kinderschrik: ‘het korenmenke’ of ‘korenmenneke’. ‘Wat hebben wij dikwijls als kind geschrikt... en geloopen wanneer wij over het snel golvende korenveld in onze levendige kinderphantasie het korenmenke reeds meenden te zien toesnellen.’ (Echt).Ga naar eindnoot2. Als men de kinderen in Maastricht en omgeving bang wilde maken, bedreigde men hen met de BoebaGa naar eindnoot3. of met een nog veel geheimzinniger wezen: de blauwe eergisteren.Ga naar eindnoot4. |
|