Van de betooverde Rapen.
Daar was eens een kindermeisje die met de wichter bloemen ging plukken op de weide. Maar ziet, ze was even weg geweest en toen ze terug kwam bemerkte ze dat de kinderen verdwenen waren.
Ze begon te krijten en dorst niet weer naar huis gaan.
Toen kwam er een heer voorbij, die tot haar zei: ‘Ge moet niet grijnen, ik zal u de kinderen wel terug geven.’
En ziet, hij bracht haar naar een rapenveld en plaatste haar op een stoel midden in het veld.
‘Ziezoo,’ zei hij. Daar hebt ge een stoksken, een tooverstoksken, en daarmee kunt ge de rapen in alles veranderen wat ge maar wilt.’
Ze probeerde 't en het lukte. De eerste raap werd een schoon kleed, de tweede veranderde in een tafel en zoo voorts. Daar waren immers rapen genoeg.
Maar toen de rapen voos en slecht werden, werden de kleeren en alles wat er verder van de rapen geworden was, ook voos en slecht.
Ze had ook een koets getooverd met twee paarden, en de twee kinderen, die ze verloren had, er in.
Maar de koets bleef maar rond het rapenveld draaien, en niet lang had zij er in gezeten, of de raap, waar de koets van gemaakt was, werd ook voos en ze viel er doorheen.
Eindelijk was ze zóó ver gekomen, dat ze doodmoe en hongerig neerzat en haar bleef slechts één raap over. Wat deed ze ermee? Ze at hem op.