Van den berg Semzi.
In den berg Semzi woonde een heer. Als hij met zijn gespan in of uit den berg reed, zei hij:
‘Berg Semzi, doet uch open!’
en als hij buiten of binnen was met zijn koets met twee paarden, riep hij:
‘Berg Semzi, doet uch toe!’
Nu, dat had eens een mensch afgeluisterd en die dacht in zijn eigen: ‘Ik moet ook eens zien wat er in den berg zit.’
Toen de heer naar buiten gereden was, ging hij voor den berg staan en riep:
‘Berg Semzi, doet uch open,’ en open ging de berg. ‘Berg Semzi, doet uch toe’ en hij sloot zich.
En wat zag hij nu daar, een heele hoop mannekens en wijfkens. Hij vroeg daar wat te eten en te drinken, maar men antwoordde hem:
‘Ge deed beter heen te gaan, want als de heer met zijn rijtuig terugkeert en u vindt, dan zal het u niet goed gaan.’
Maar hij wou toch eerst eten en drinken en toen hij dat gedaan had, keerde hij terug naar den ingang en begon te roepen:
‘Berg Semini, doet uch open!’
Hij had den naam van den berg vergeten en de berg bleef toe. Hoe hij riep en schreeuwde, niets hielp.
En ziet, daar kwam het rijtuig van den heer naar binnen gereden, en de vreemdeling vluchtte in een hoeksken.
Maar 't kon niet baten; de heer had hem aanstonds geroken.