4. Maren.
Wanneer de paarden 's morgens hijgend en bezweet als na een langen rit met dooreengevlochten manen op stal staan, weet dan dat de mare hen dien nacht bereden heeft.
In Heerlen vond men de mare wel onder de paarden zitten, als een oud wijf dat heur haar uitkamde.
Op de Kamp, een weide onder Well, werden de paarden elken nacht tusschen twaalf en een zoo afgereden, dat het schuim hen in den bek stond. Dan klonk er voortdurend paardengetrappel over het weiland.
Een knecht van den boer, waaraan de weide toebehoorde, wilde er meer van weten en hij verborg er zich op zekeren nacht. Zoodra het twaalf uur sloeg, streek uit de lucht een zeef neer met een vrouw er in. Dadelijk sprong zij er uit en begon de paarden te berijden.
Onderwijl sloop de knecht stilletjes naderbij en nam de zeef weg. Toen het tegen éénen liep, hield de mare op met rijden. Maar nu miste ze haar zeef. Ze kwam van ver en te voet kon ze niet weg. Al spoedig had zij den knecht ontdekt en smeekte hem haar de zeef terug te geven. Daar wilde hij eerst niet van hooren, maar toen zij beloofde van nu af aan de paarden met rust te laten, liet hij zich verbidden en de mare vloog in haar zeef weg.
Bron: Welters, Limburgsche Legenden, I.
Aanteekeningen: Een edelman uit den omtrek van Sittard, die 's nachts door de mare werd bereden, kreeg den raad om in een flesch te wateren, en dit water goed te bewaren. Hij deed het en de mare was er den anderen morgen al om oud glaswerk te koopen. Zij smeekte den heer die flesch toch stuk te gooien, zij zou hem dan nooit meer plagen. Hij deed het en toen eerst kon het wijf weer wateren - het heele vertrek liep vol.
Een vrouw uit de Abtstraat te Maastricht werd 's nachts door de mare in een paard veranderd en bereden. Haar man legde zich op haar plaats, greep den toom dien de