Limburgsch sagenboek
(1938)–J.R.W. Sinninghe– Auteursrecht onbekend
[pagina 212]
| |
5. Klokputten.Toen Sint Wilbert hier de kerkjes zaaide, zette hij een kruis op de torenspitsen en daarop een haan als symbool van den morgen van 't christendom die de duistere machten overwon. En binnenin hing hij de klokbel die de vrijheid uitzong over heiden en bosschen. Ge kunt begrijpen dat dit tegenstand uitlokte van den duivel en zijn trawantschap, de heksen. Zoo gebeurde het dan ook dat die bende op wraak zon, toen men onderweg was met de klok voor den toren van Sevenum. Van uit het Brabantsche vervoerde men die klok over Deurne door de ongebaande Peelwegen. De weg was lang en de dag kort, want het liep tegen Kerstmis. Zoo gebeurde het dan, dat men omstreeks middernacht genaderd was tot den Grootenberg, op de grens van het Brabantsche en het Limburgsche. De heksen vierden juist hun Sabbath op den Grootenberg. Men meent dat die een kuil gegraven hadden in het wagenspoor. Het karwiel klikte op een gegeven oogenblik in dien kuil, waardoor de as brak. In de krotsdennen rond de schaapskooi op den Grootenberg loerden de heksen op het verongelukte span. De boeren die de klok vervoerden, togen naar Sevenum om een ander voertuig. Een bleef er achter om te waken bij de klok en de gebroken kar. Intusschen kwam de heksenbende te voorschijn. Ze trokken kar en klok met bewaker en al mee over het Peelvlak en 't stortte alles tezamen in het zwarte water van het Soemeer. Men heeft er nooit naar durven visschen! Maar elk jaar op Kerstnacht luidt de verdronken bewaker de klok in het meer. Menig scheper of eenzame reiziger heeft dien metaalklank gehoord. Soms hoort men - als de Kerstnacht heel stil is - het klokgelui in de verafgelegen dorpen rondom. | |
[pagina 213]
| |
Alsdan zijn er groote gebeurtenissen te wachten. Maar eenmaal zal de klok opgedolven worden uit het Soemeer. Alsdan zal den eersten kerktoren verrijzen in den drooggeworden Peel!Ga naar voetnoot*) En meteen zal de laatste heks verdwijnen uit Peelland! Zoo zegt het Joannes van Leliëndaal.1)
* * *
Tusschen Thorn en Kessenich ligt een groot moeras, het Vijverbroek, dat bij hoog water door de Maas overstroomd wordt. Eeuwen geleden lag daar de stad Vijveren. Die stad verzonk op zekeren nacht, om den hoogmoed en de hoovaardij der poorters, met kerken en huizen en al in een waterkolk. Nog weet men te vertellen, dat de koeien er aan zilveren kettingen in de wei lagen en dat men er de paarden besloeg met vergulde hoefijzers en drenkte uit drinkbakken van marmer. In het moer heeft men allerlei voorwerpen gevonden, die telkens nieuw voedsel gaven aan de oude sage: groote, bronzen zwaarden en zwaar-koperen potten, kleine hoefijzers en vlijmscherpe steenen messen, en eens, jaren terug, zag men bij heel laag water de spitsen van de torens. In den Kerstnacht luidden de klokken uit die torens in de diepte van het Vijverbroek. Weidende varkens wroetten eens vlak aan den oever een zware kerkklok los. De mare was al spoedig tot de omliggende plaatsen doorgedrongen en uit de stadjes Thorn, Kessenich en Neeritter kwamen de menschen geloopen naar het broek. Niemand echter kon de vreemde opschriften aan de kroon der klok lezen. Zij stonden in zeer antieke letters, lang en smal en zoo dicht bijeen dat ze allen op elkaar geleken. Hier en daar stonden er kruisjes en puntjes tusschen. Ieder wilde de klok graag binnen zijn muren zien en die van Thorn | |
[pagina 214]
| |
begonnen alvast te trekken, maar ze konden de klok niet van haar plaats krijgen. Zoo ging het ook met die van Neeritter en bij de pogingen der Kessenichers, die er verwenschingen bij spraken, zonk ze nog dieper weg. Ook de boertjes van Stamprooy hadden van de klok gehoord. Zij belegden een vergadering en de alleroudste inwoner, een man van bij de negentig, wist nog te vertellen, dat hij altijd gehoord had, dat die van Vijveren een der klokken van Stamprooy, die in hun stad gegoten was, niet hadden willen overgeven. Dus besloten ze een poging te doen om de klok te lichten en zie, 't gelukte hen dadelijk. Binnen een paar uur was de klok al boven. Ze geleek volkomen op de kleinere klokken in den toren van hun dorp: 't was de oudere zuster. Ze laadden de klok op een kar, met zes paarden bespannen, en voort ging het naar Stamprooy. Het was wel de verloren klok, want toen men de grens van het dorpsgebied had overschreden, begonnen in den Stamprooyertoren de klokken van zelve te luiden, en de klok uit het Vijverbroek antwoordde met zware, ernstige tonen.2)
* * *
In Swolgen was men bezig een groote klok in den toren te hijschen en dra hing ze op de stelling. Men had niet kunnen wachten tot ze gewijd was. De duivel zat echter op den loer, als immer. 's Morgens vroeg, voor dag en dauw, kroop hij den toren in, en toen men de ongewijde klok begon te luiden, vloog hij ermee weg. Dra werd ze hem te zwaar en ze plonsde uit zijn klauwen neer in den Klokkenkuil.3) * * *
De duivel, die macht heeft over ‘'t ongewijd’ greep ook in een dorp bij Beegden een klok die te vroeg werd geluid. | |
[pagina 215]
| |
Dadelijk vloog hij er al ‘brullend’ mee voort en wierp ze in den moerassigen poel die langs den weg van het kasteel Horn naar Beegden ligt. Sindsdien heet die poel de Breul- of Brulkuil. Wie in den Kerstnacht een geldstuk midden in den kuil werpt, wekt de klok uit haar betoovering en hoort haar duidelijk luiden.4) * * *
In het Heizelaarsbroek te Echt, halfweg tusschen Vernaai en Oostrum in de Vlasrode en te Hoensbroek in de Horsten, tusschen de kerk en de Geleenbeek liggen ongedoopte klokken. In den wonderen Kerstnacht, als de bijen zingen in hun korven, de dieren praten in den stal en de vlierboom bloeit, luiden zij tegelijk met de klokken van de dorpen rondom, die de geloovigen oproepen voor de nachtmis. Maar ook als men een geldstuk in de diepte werpt, hoort men 't klokkengelui.3)
In een stormachtigen najaarsnacht verdween een klok uit de kerk van Horst en nam nog een grooten hap uit den toren mee. Zeker was er bij het doopen een woordje overgeslagen, zonder dat een der omstanders het gemerkt had. Alleen de duivel had 't geweten. Hij was 't die de klok in een van de zwarte poelen van het Peelvlak geworpen had, waar ze nu nog luidt in den Kerstnacht. De kerkganger, die op het geluid afgaat, raakt het pad bijster en zinkt weg in de moerassen. Dat is de wraak van Satan.3) * * *
Te Haelen in het Gemeentebroek zijn eenige zeer diepe kuilen. Een moedig zwemmer heeft eens getracht er de diepte van te peilen, maar hoeveel meters hij ook onder water dook, hij kon geen grond halen. In die kuilen liggen verdronken klokken, die men er in vroegere tijden heeft laten zinken. | |
[pagina 216]
| |
Aan eenige herders, die ze er uit wilden halen, was het eindelijk gelukt er een aan de oppervlakte van het water te hijschen. Een van hen riep al vol blijdschap uit: ‘In Godsnaam wij hebben ze’, toen een ander antwoordde: ‘In Godsnaam of niet, wij hebben ze toch!’ Nauwelijks had hij dat gezegd, of de klok ontglipte aan hun handen en zonk nog dieper, dan ze eerst gelegen had. Ze werd nooit meer gevonden.3) Bronnen: 1) Volksmond. Mededeeling van wijlen M.v.d. Mortel. 2) A.F. van Beurden, Uit het Limburgsche Volksleven, blz. 14-15. 3) H. Welters, Limburgsche Legenden, II, blz. 71-74. 4) A.F. van Beurden in Limburgs Jaarboek, XX, blz. 186. |
|