| |
| |
| |
9. Naamsverklarende Sagen.
Einighausen.
Van Einighausen, een gehucht ten oosten van Limbricht, verluidt het: Honderden jaren geleden zou daar ter plaatse een bloedige veldslag zijn geleverd. Het hééle dorp werd daarbij vernietigd, op één huis na. De overwinnende generaal wilde natuurlijk een renbode met het bericht van de overwinning naar den keizer zenden. Nu wist niemand van zijn officieren, noch van zijn soldaten, den naam van de plaats, waar zij den zege bevochten hadden en de inwoners zelf waren allen gevlucht. Wat te doen? Van héél de plaats staat nog maar één ‘einig Haus’ zei een van de officieren. De generaal hoorde dat; hij bedacht zich even en besliste toen: ‘Als er van de plaats maar één “einig Haus” meer staat, zal ze ook Einighausen heeten.’ Zoo werd het den keizer bericht.
Van dat ‘einig Haus’ zou thans nog een gedeelte te zien zijn op de plaats, die tegenwoordig ‘Op-de-Hoof’ wordt genoemd.1)
| |
Horn.
Eertijds stond hier een burcht, waarvan de heer in een veld van keel drie gouden jachthorens voerde, waarom men zijn slot den Hoorn noemde.
Ouderen meenen dat het terrein, waarop het slot verrees, den vorm had van een hoorn.
In overoude tijden, aldus begint de derde gissing, kon men hier de Maas oversteken naar de Romeinsche sterkte den Oudenburch onder Herten.
Wanneer iemand over moest varen, werd er aan deze zijde van de Maas op den hoorn geblazen.4)
| |
Klimmen.
Er is een tijd geweest dat Klimmen nog geen naam had. De dorpsbestuurders konden het bij het kiezen van een naam maar niet met elkaar eens worden.
| |
| |
Toen schout en schepenen weer eens oudergewoonte hierover beraadslaagden in de schaduw van de dorpslinde, zagen ze eenige menschen uit Valkenburg den berg opkomen en hoorden hen, toen het dorp bereikt was, tegen elkaar zeggen: ‘'t Is klimmen’. Zij bedoelden daarmee, dat 't een heele klim was van Valkenburg tot aan dit dorp, boven op den berg.
De vroede vaderen keken elkaar eens aan. Toen stond de schout op en zei: ‘Wat zouden we nog langer disputeeren! Als het dan klimmen is, zal het - met uw goedvinden, schepenen - Klimmen blijven!’
Zoo werd besloten.1)
| |
Limbricht.
Limbricht zou een verbastering zijn van Lijmborg, de leemen burcht, die vroeger in de Dievenweide stond en geheel van leem was opgetrokken.1)
| |
Lottum.
In oude tijden, toen Lottum (onder Grubbenvorst) nog maar uit een paar huisjes bestond, waren de heeren uit den omtrek bijeen op een feest. Daar werd de vraag gesteld tot wiens gebied de huisjes eigenlijk behoorden. Niemand kon bewijzen dat ze van hem waren, maar er waren er toch heel wat die er aanspraak op maakten. Zij wikten en wogen nog, toen een van de heeren, die er geen belang bij had, hun voorstelde: ‘Lot-er-um!’
Dat vonden ze een verstandigen raad en ze lieten het lot beslissen. Sindsdien kreeg het gehucht den naam Lottum.2)
| |
Reuver.
Kort bij het dorp Reuver liep de holle weg door een beek. Daar was het niet pluis, want er huisden roovers, die de reizigers aanvielen en hen van geld en goed beroofden. Bij het dichtbijzijnd kapelletje verdeelden ze hun buit.
| |
| |
Om de reizigers te kunnen aanvallen, op 't oogenblik dat ze de beek overtrokken, hadden de sluwe roevers daar een touw over den weg gespannen, waaraan een bel was vastgemaakt.5)
| |
Schimmert en Schinnen.
In zeer oude tijden was het land van Valkenburg bedekt met bosschen, heiden en moerassen. De wegen waren niet gebaand en vele reizigers verdwaalden er bij nacht en ontij.
Om dit te verhelpen werd er op een van de hoogste bergen een kluis gebouwd. De kluizenaar moest 's nachts een licht branden om verdwaalde reizigers den weg te wijzen.
Op zekeren avond raakte ook een keizer, die van Aken naar Meerssen ging, den weg kwijt en zonder het licht op den Kluisberg, dat hij eerst zag schemeren en later schijnen, had hij den weg niet meer teruggevonden en was misschien wel omgekomen.
Uit dankbaarheid voor zijn redding liet hij twee kerken bouwen, de een op de plaats waar hij het licht had zien ‘schimmeren’ en de andere op de plek, waar hij, dichter bij gekomen, het licht had zien ‘schinnen’.
De eerste plaats kreeg daarom den naam van Schimmert en de tweede dien van Schinnen.3)
| |
Sittard.
Dit stadje zou zijn naam ontleenen aan het sidderen (beven) van den moerassigen grond, waarop het werd gebouwd.2)
Een andere verklaring vindt men op blz. 48-49.
| |
Susteren.
Niet ver van Aldeneik stichtten eenige maagden een klooster onder leiding van St. Willebrord. De maagden groetten elkander steeds met den naam zuster, en het volk uit de omgeving, pas bekeerd tot het christendom, noemde sindsdien het klooster Susteren.2)
| |
| |
| |
Venlo.
‘Vloeias en zien vrou’ zijn de stichters van Venlo.
De stadskronieken vertellen dat Valuas een overste was der Bructeren, een rijk en dapper volk, dat 't land tusschen Eems, Rijn en Lippe bewoonde. Andere stammen trokken tegen de Bructeren op, waarvan meer dan zestig duizend sneuvelden in een geweldigen volkerenslag. Valuas vluchtte met de weinigen die ontkomen waren naar 't land der Menapiërs, waar hij tegenover Blariacum (Blerick) den burcht bouwde, die naar hem werd genoemd en nu Venlo heet.
Valuas en zijn vrouw, die nu als dansende reuskens de feesten opvroolijken, werden, volgens de sage, in de vijfde eeuw vereerd onder de namen Mars en Bellona. Hen werden slacht- en brandoffers gebracht op den Lichtenberg, die aan 't voortdurend brandende offervuur zijn naam ontleende.
Volgens anderen werd Venlo gesticht door de Romeinen en was Valuas een legeraanvoerder.6)
| |
Wijk.
Vroeger hadden er om de haverklap gevechten plaats tusschen de stedelingen van Maastricht en de bewoners aan den overkant van de rivier uit het voorstadje, dat nog geen naam had.
Eens trokken de Maastrichtenaars met man en macht over de brug om hun meerderheid aan hun tegenstanders te toonen.
Een van dezen zag hen naderen en riep zijn vrienden toe: ‘Wijk, wijk, daar komt Maastricht aan.’
Van dien dag af heette de voorstad Wijk.2)
Bronnen: Kemp, Limburgs Sagenboek, blz. 62, 66, 72. 2) Volksmond. 3) Welters, Limburgsche Legenden, I, blz. 159. 4) Limburg, XXX, blz. 48. 5) Maasgouw, XIII, blz. 109. 6) Keuller, Venlo, blz. 9 vlg. op cit.
|
|