Het Knoopenvenster.
Toen de zoogenaamde Lange Gang van de Sint-Servaaskerk te Maastricht werd gebouwd, hadden de deken en de vijf kapelaans met den bouwmeester een accoord gemaakt, dat zij ieder een ontwerp zouden maken voor één van de zeven ramen, die in die gang werden geplaatst.
Zoo gebeurde het ook en zes van de zeven ramen waren al klaar. De ruimte voor een zevende raam bleef nog open en de bouwmeester liet vragen, wat daarmee moest gebeuren.
De deken kwam, bezichtigde alles met den bouwmeester en meende wel, dat het zevende raam zoo en zoo moest worden gemaakt. Daarna verwijderde hij zich.
Een paar minuten later kwam de oudste kapelaan bij den bouwmeester en vernam van dezen, welke plannen de deken met dat raam had.
‘Och wat!’ zeide de kapelaan, ‘wat zou de deken toch! Die heeft daar heelemaal geen verstand van. Zoo en zoo moet je het doen, dan zul je eens zien, wat dat uitmaakt!’
De bouwmeester hoorde dat relaas aan en dacht er het zijne van. Na een poosje kwam de tweede kapelaan en keurde op gelijke wijze alles af, wat de éérste had voorgesteld.
‘Neen, neen, dat lijkt op niets! Daar zou je de geheele gang mee bederven. Als ik je een raad mag geven, laat het dan zoo en zoo maken. Dan wordt het prachtig om te zien.’
Nummer drie vertrok en daarna kwamen de drie overige kapelaans de voorstellen van hun voorgangers afbreken.
Toen de jongste kapelaan bij den bouwmeester kwam en zijn plannen ontvouwde, ergerde die zich zoo aan al dat gezwets en dat afkammen, dat hij bijna begon te vloeken.
‘Ja, ja,’ zei de kapelaan, ‘dat mankeert er nog maar aan; je moet er nog een paar knoopen (vloeken) opzetten: dan wordt het zeker mooi!’
‘Best!’ antwoordde de bouwmeester. ‘Wij zullen het dan ook maar met knoopen maken.’