| |
| |
| |
IX.
Bertha Zijlmans was tevreden.
Het pianoconcert van Chopin kon ze eindelijk uit het hoofd; de technische moeielijkheden had ze met ijzeren wilskracht en na oneindige herhalingen overwonnen; nu zat het heele werk in haar vingers en was haar angst om te concerteeren op Kunstmin, ingekrompen tot een lichte griezeligheid, als ze dacht aan die groote zaal in de societeit, vol menschen, die ze kende en die haar zouden aanstaren en becritiseeren naar spel en uiterlijk.
Haar concertjapon had ze al gepast; vader Zijlmans had goedgevonden, dat ze die liet maken bij de eerste naaister van Meerburg.
Bertha had eerst niet veel aan haar toilet kunnen denken; het Chopinsche concert had heel haar wezen in beslag genomen, maar nu de angst en nervositeit met de wassende zekerheid en beheersching, van lieverlede waren verminderd, begon toch eindelijk ook de vrouwelijke behaagzucht zich
| |
| |
te doen gelden en de laatste dagen scheelde het maar weinig of het pianoconcert en de japon waren voor Bertha even importante dingen.
Ze had zich laten raden door de naaister en een eenvoudig toiletje genomen van champagne kleurig cachemir, gegarneerd met witte tulle aan den laag uitgesneden hals en de half lange mouwen, die haar polsen en handen zoo heerlijk vrij lieten om te spelen.
Op den rok en in de ceintuur waren chrysanten aangebracht van saumonkleurig fluweel.
Het stond haar allerliefst; Bertha, toch al teer en fijntjes gebouwd, leek er een meisje in van hoogstens zestien jaar.
Moeder Zijlmans, die haar telkens vergezeld had naar de naaister, was in verrukking.
‘Kind je ziet er uit als een prinses!’
De naaister, die begreep, dat Bertha bizonder bekeken zou worden, vatte haar taak trouwens op met buitengewone nauwgezetheid; 't moest een reclametoilet worden.
Maar daarom ook vergde ze veel van Bertha's geduld, was zelf nooit tevreden; vond nu eens hier nog een plooi, die weg moest, was dan weer in tweestrijd of ze de garneering met saumonchrysanten toch nog niet veranderen zou en in de plaats daarvan theerozen zou nemen met mosgroene knopjes er tusschen, wat nòg jeugdiger
| |
| |
stond, doch Bertha prefereerde altijd weer de chrysanten, en wilde van andere bloemen niet hooren, werd er soms heftig over.
Die sterke voorkeur, zoo opvallend bij haar anders zoo volgzaam karakter, had een reden. Bertha hoopte en rekende in stilte ook vast er op, dat ze bloemen zou krijgen van het Bestuur.
En toevallig had ze bijna altijd gezien, dat zangeressen of pianisten dan chrysanten kregen, zacht roomkleurige en mauve en saumon chrysanten.
Hoe gracieus en smaakvol zou dat harmonieeren, met die, waarmee haar japon was opgemaakt!
Gelukkig had de naaister per slot van rekening die garneering dan toch ongewijzigd gelaten en dat had Bertha's gevoel van rust en zekerheid nog verhoogd.
Een ding verdroot haar; ze had telkens aan Schüler gevraagd, wanneer ze hem nu het pianoconcert eens mocht voorspelen; ze hechtte nog altijd veel aan zijn muzikaal oordeel.
Maar Schüler had daar steeds over heen gepraat, geen rechtstreeks antwoord gegeven.
Bertha voelde zich daar half vereerd mee, als ze bedacht, dat die onuitgesproken weigering wellicht voortsproot uit Schüler's opvatting dat ze nu ‘klaar’ was, dat ze een artiste was geworden, die niet meer luistert naar leeraarswenken, maar
| |
| |
haar eigen weg gaat en zich uitsluitend laat leiden door persoonlijke opvattingen en het eigen muzikaal instinct; doch anderzijds verontrustte het haar soms vagelijk, voelde ze er iets in als gebrek aan belangstelling, als stille vijandschap, die zich niet openlijk uiten wilde of kon.
Nochtans, wat had ze eigenlijk te vreezen, nu ze zoo zeker was van haar taak en haar toilet zoo prachtig was uitgevallen?
Dat hield ze zichzelf gedurig voor, als bij wijlen de twijfel haar besloop aan Schüler's goede gezindheid.
Nu vandaag was Bertha dubbel tevreden.
De meid van Schüler was wezen vragen of Bertha om drie uur bij meneer wou komen.
Eindelijk!
Dit blijk van zijn belangstelling en vriendelijke gezindheid gaf haar nu toch wel ineens een gevoel van grooter behaaglijkheid.
Nu zou ze dan voor hem spelen.
En ze nam zich dadelijk voor dociel en zonder tegenwerpingen al zijn bemerkingen te aanvaarden en zijn opvattingen tot de hare te maken; dat zou een goeden indruk geven en mogelijk vond Schüler het dan wel prettig, als ze zelf rond vertelde, dat ze het onder zijn leiding had ingestudeerd.
Haar succes werd dan tevens het zijne.
| |
| |
En heel schuchtertjes bedacht ze ook even, dat op die wijze, de kans om bloemen te krijgen van het Bestuur, er zeker niet slechter op zou worden.
Het was half elf, toen de meid van Schüler geweest was.
Dadelijk had Bertha bedacht, dat ze, voor drieën nog, minstens een keer het concert zou kunnen spelen.
En onmiddellijk, 'n tikje gejaagd nu toch wel, bij het denken aan dit al zoo nabije middaguur, was ze naar boven gegaan, naar het kleine volle salon en daar was ze gaan spelen.
Een oogenblik daarna had ze achter zich de deur hooren piepen.
Juffrouw Zijlmans was op het geluid der piano dadelijk afgekomen en had haar gewone plaatsje ingenomen op den rieten leunstoel voor het raam.
En de poes volgde even later, drong zich door den kier van de deur met rechtopstaanden staart en kromme rug; sprong dadelijk op juffrouw Zijlmans' schoot, die aanving te breien, en soms wat droomerig naar buiten keek in het kleine tuintje, dat doodsch en verstorven tusschen de muren lag in den grauwen nevelvochten morgen.
Toen Bertha ophield en even wat moe en in elkaar gezakt met hoorbare hijging op de kruk
| |
| |
bleef zitten, klonk eensklaps de stem van haar vader achter haar.
Zijlmans was zacht naar boven gekomen, was stil even neergevallen op een stoel, had zijn vrouw die opzag, verstandhoudingsvol toegeknikt met halfdichtgeknepen oogen en geluisterd.
‘Mooi kind... mooi!’ sprak hij.
‘O... 'k wist niet, dat u hier was,’ zei Bertha zich omwendend met een moe lachje, ‘ja, moeder is er natuurlijk, dàt had ik wel gehoord...’
‘Je waarschuwde niet es...’ sprak juffrouw Zijlmans, 'n beetje verwijtend.
‘Och nee... dat 's waar...’ erkende Bertha met spijt, ‘maar dat kwam ook zoo...’
En ze vertelde van de boodschap van Schüler. Dat ze vanmiddag om drie uur bij hem moest komen en het hem dan natuurlijk zou moeten voorspelen.
‘Vroeg-ie dat?’ sprak haar moeder, die uit alles waardeering wist te putten, met blijden trotsch.
‘Nee,’ antwoordde Bertha, ‘maar dat begrijp ik zoo wel... ik heb het hem al zoo lang gevraagd... Och, hij is ook altijd erg bezet, de man heeft weinig tijd beschikbaar,’ voegde ze er aan toe, om ook bij zichzelf het denkbeeld weg te redeneeren, dat Schüler uit onverschilligheid zoo lang er mee had gewacht.
‘Natuurlijk!’ gaf haar vader dadelijk toe.
| |
| |
‘Nou maar, hij mag je hooren, hoor!’ zei juffrouw Zijlmans.
‘Ik kom eigenlijk even boven,’ sprak Zijlmans nu, ‘omdat ik daar net van de knechts van de brouwerij van Boom zoo'n rare geschiedenis hoorde; die vertelden, dat ze vannacht freule Melius uit een vat bij de Mouterij hebben getrokken.’
‘Watte?’ vroeg juffrouw Zijlmans, met haar oogen knippend.
‘Uit een vat?’ vroeg Bertha, niet begrijpend.
‘Ja,’ antwoordde Zijlmans, zijn schouders ophalend, ‘ik begrijp het ook niet.’
Bertha schaterde het eensklaps uit.
‘Ze zijn gek! Hoe zou freule Melius nou in een vat zijn te terecht gekomen? Dat 's natuurlijk een flauwe grap of een verkeerd à propos.’
‘Ja...’ gaf haar vader toe, ‘ik begrijp er eigenlijk ook niks van en daarom kom ik juist es boven, om te vragen of jullie er soms al iets van gehoord hebben?’
‘Welnee vader!’ lachte Bertha. ‘Wat een onzin. Die kerels zijn dronken!’
‘Uit een vat,’ herhaalde de moeder peinzend en dan hoofdschuddend. ‘Dat is toch 'n rare wereld tegenwoordig... daar hoorde je vroeger nou nooit van...’
Zijlmans lachte nu zelf ook, en 't geval mon- | |
| |
terde Bertha wat op, leidde haar gedachten wat af van den inspannenden arbeid.
‘Voor zulke onmogelijke klespraatjes moet je toch ook in Meerburg wonen,’ zei ze, maar dan ineens op de klok ziende, en met een schok terugvallend in haar werksfeer: ‘Net vijf en twintig minuten er over gespeeld... dan heb ik het tempo toch nog te vlug genomen!’
Dadelijk na het middageten was Bertha weer de trap op en het salon ingewipt om voor den tweeden maal het Chopinsche concert door te spelen.
En alles vloeide en parelde zoo vanzelf zonder groote inspanning uit haar vingers, zonder een seconde van hapering of twijfel, dat ze met een zucht van verlichting opstond van de kruk, den looper over de toetsen legde en de piano sloot.
Die luxe, om nu verder na het bezoek bij Schüler, eens heelemaal geen toets meer aan te raken, zou ze zich nu vandaag toch eens gunnen en dan zou ze den heelen avond nu eens rustig tegenover haar moeder zittend, beneden in de keukenkamer, gaan lezen in dat boek, dat mevrouw Mertens haar had geleend.
En dat de levensgeschiedenis bevatte van een beroemde zangeres met allerlei bizonderheden over het leven van zulke groote artisten, het despo- | |
| |
tisme der impresario's, de reclametrucs met zelf betaalde bloemenhulde en clacque, de knoeierige praktijken der critici en nog veel meer, wat haar interessant toescheen en boeiend om eens rustig en zonder oogenblikkelijke zorgen, lezend te genieten.
Wat haar zelden gebeurde in den laatsten tijd: ze stond opeens te zingen:
Mich träumte von bunten Blumen...
Buiten sloeg het half drie.
Ze moest zich nu maar gaan aankleeden, haar hoed en mantel vast opzetten en de muziek inpakken, want Schüler zou allicht, terwijl ze speelde de partituur willen volgen.
Als Schüler nu niet te veel aanmerkingen had, kon er nog een prettige tijd aanbreken; 't concert was den 22sten, 't was nu den negenden, dus had ze dan nog dertien dagen, waarop ze driemaal het werk kon doormaken, dat was te zamen negen en dertig maal en als het dàn nog niet ging...!
Ze moest er zelf om lachen.
Negen en dertig maal het Chopinsche concert spelen!
En dan eischen de menschen, dat je de veertigste maal je ziel in het werk zult leggen!
Alsof een werk, dat je negen en dertig maal achter elkaar af dreunt, niet even dood en zielloos
| |
| |
voor je wordt als de negen en dertigste toer van een kous, die je al lezende of naar buiten kijkende, met de wol op je breipennen werkt.
En toch wist ze heel goed, dat alle groote artisten, die rondreizen met een vast repertoire, precies hetzelfde doen; dat ze dat repertoire met inbegrip van de toegiftjes, honderden en nog eens honderden malen spelen, tot de heele techniek met de moeielijkste grepen en duizelingwekkend snelle tempi, verworden is tot een gewoonte-bezigheidje een dagelijksch plichtje, dat ze volbrengen met dezelfde ambitie, waarmee de jongste bediende-met-ervaring brieven kopieert en dat met hun innerlijk wezen en kunst en temperament ook precies evenveel te maken heeft, als de gekopieerde brieven met het zieleleven van dat jongetje.
Toch moest ze er langs dien weg zien te komen; wel waren in Frankfort de jonge-meisjes illusies ras verdwenen en besefte ze, doorzag ze steeds meer, de voosheid van het artistenleven, terwijl het haar klaar was geworden, dat, met uitzondering van enkele uitverkorenen, de groote massa musici, die de Duitsche en andere conservatoria jaarlijks afleveren, met het verwerven van een bescheiden dirigentenbaantje en het geven van lessen tegen bedenkelijk concurreerende prijzen, zich al heel dankbaar tevreden moeten stellen, al poseeren ze hun verdere leven dan ook als mis- | |
| |
kende genieën, - maar ze begreep tevens, dat het haar plicht was tegenover haar ouders om het uitgegeven studiegeld nu zoo rendabel mogelijk te maken.
En heel, heel bescheiden weggedrongen in een hoekje van haar hart, zat bij Bertha zooals bij àl haar lotgenooten, toch òòk de stille overtuiging, dat zij wel degelijk eenmaal behooren zou tot de bevoorrechte enkelingen, die hoog stijgen boven de alledagsleur van een pianomeestersbestaan en bestemd zijn te schitteren in de oude en nieuwe wereld als muzikale sterren van de eerste grootte.
Zou haar debuut in Kunstmin al dadelijk de eerste schrede zijn op die glorierijke baan?
Of zou dat debuut alleen dit resultaat hebben, dat ze eenige lessen mocht geven voor vijf en zeventig cent per uur?
Bertha bedacht, dat ze zelfs in het laatste geval reden zou hebben om zeer tevreden te wezen.
En toch...
Toen ze de trap afging, zong ze het weer:
Mich träumte von bunten Blumen.
Tien minuten voor drie ging ze de straat op; ze wist dat Schüler altijd stipt op den tijd lette, wat hij ook wel moest doen, omdat de eene leer- | |
| |
ling altijd maar den anderen opvolgde en ieder zijn volle maat eischte.
Ze had, behalve Chopin, nog meer muziek meegenomen, een paar kleine, aardige salonstukjes van Glazounof, die ze goed in haar vingers had en zoo geschikt waren voor toegiftjes.
Want als ze succes had, nietwaar en ze applaudisseerden in de zaal en riepen haar terug, tweedriemaal... dan kòn ze zich daaraan toch niet onttrekken, dan moest ze toonen, dat ze nog meer kon dan dit eene Chopinsche concert, en dat hiermee volstrekt niet de grens van haar physiek kunnen bereikt was.
En 't was beter, als Schüler van te voren wist, dàt ze nog iets in petto had.
Als ze terugkwam straks, zou ze nog even bij de naaister aangaan.
Die japon was maar niet uit de handen van dat mensch te krijgen en Bertha's moeder had nota bene al veertien dagen geleden een kast heelemaal leeg gemaakt om toch vooral te zorgen dat de concertjapon ruim en zonder geknoeid te worden zou kunnen uithangen.
Die goeie moeder!
Haar eigen zijden japon, waar ze zoo zuinig op was, hing nu al dien tijd al gedrukt tusschen het zomergoed.
| |
| |
Juist, toen ze bellen zou, hoorde ze de gangklok van Schüler drie uur slaan.
Ze kende dat geluid zoo, voelde even weer de beklemming, die haar vroeger beving, indien ze niet gestudeerd had en zoo bang was voor zijn standjes en ontevreden gezicht. De meid deed haar open.
‘Is meneer in de achterkamer?’ vroeg Bertha.
‘Ja juffrouw, wordt u verwacht?’
‘Ja, om drie uur,’ antwoordde Bertha.
‘Gaat u dan maar naar achter,’ zei de meid, die het consigne kende.
Bertha liep de gang ten einde, tikte even, deed de deur open, trad dan de muziekkamer binnen.
Het fel witte licht uit de hooge glazen deuren naar den tuin, verblindde haar een oogenblik; vaag hoorde ze iets van een snelle fluistering, een donkere schaduw gleed haastig langs 't lichte raamvak.
Dan zag ze Schüler bij de piano staan.
Ze trad op hem toe.
‘Meneer... ben ik niet stipt op tijd?’
‘Ah Bertha,’ klonk Schüler's stem. ‘Ja... ja... zeker... uitstekend... Non, jij kunt wel gaan.’
Schüler was op Bertha toegetreden, had haar de hand gedrukt.
Bertha, nu gewend aan het licht, zag Non bij den vulhaard staan, naast een stoel, waarop haar viool lag, die ze juist greep.
| |
| |
Ze boog, even wat verwonderd, dat ze haar nu pas ontdekte.
‘Dag Bertha!’ lachte Non, en dan op haar toetredend met uitgestoken hand. ‘Maak je 't goed, ja? Ik heb je soo lang niet gesien...’
‘Nee, dat gaat al zoo...’ antwoordde Bertha wat onthutst over dat intiem-vriendelijke, want ze kende dat Indische meisje eigenlijk alleen maar van aanzien.
‘O... als je spelen moet voor meneer...’ vervolgde Non, haar zaken bijeenzoekend en gereed om heen te gaan, ‘dan felisiteer ik je niet... meneer is soo moeilijk en feeleischend vandaag... ik heb geen noot goed gespeeld, ja...’
Non zag er verhit en opgewonden uit.
‘Atieu...’ sprak ze, Bertha toeknikkend en zonder verder eenige notitie te nemen van Schüler, sloop ze de kamer uit.
Bertha keek haar verwonderd na, zag dan verschrikt naar Schüler, die even glimlachte en zijn schouders ophaalde.
‘'n Echte Indische natuur,’ sprak hij, ‘als ze 'n bui heeft, is ze even ongezeggelijk en onhandelbaar als een jonge aap; je zou haar feitelijk moeten ranselen... enfin...’ vervolgde hij op anderen toon, ‘dat is de vreugde der paedagogie... hm, je hebt m'n boodschap ontvangen?’
‘Ja meneer,’ antwoordde Bertha, die aarzelde
| |
| |
of ze haar mantel uit zou trekken, doch 't bescheidener vond, daarmee nog even te wachten. ‘Ik heb de muziek maar meegebracht... ik vind het erg prettig, dat ik het nu es mag voorspelen...’
‘Hm,’ deed Schüler. ‘Dat is toch eigenlijk de reden niet, dat ik je verzocht heb hier te komen.’
‘Niet?’ vroeg Bertha verschrikt.
‘Nee... want van dat spelen van dat concert van Chopin zal niks komen.’
‘Niks komen?’ herhaalde Bertha werktuiglijk, zonder te begrijpen.
Schüler schudde kort het hoofd.
‘We hebben met allerlei tegenwerking te kampen en daardoor zijn we genoodzaakt om het programma te wijzigen en den datum van het concert te verzetten, nu al voor de derde maal...’
Schüler's stem klonk droog en zakelijk, zonder een spoor van den ouden warmen klank, die Bertha vroeger vaak zoo sympathiek aandeed.
Ze wilde iets zeggen, maar voelde een prop in haar keel, die haar belette te spreken en haar noodzaakte eenige malen achtereen te slikken.
‘Daarom heb ik je even hier laten komen,’ vervolgde Schüler. ‘We geven vòòr de pauze het Requiem van Brahms, en na de pauze de kindersymphonie van Haydn; wil jij nu nog concerteeren, dan is dat best, maar dan moet je het Es-dur Klavierconcert van Brahms spelen met orchest- | |
| |
begeleiding... dat 's niet heel zwaar en dat kent het orchest nog wel van een paar jaar geleden, toen heeft d'Albert het hier gespeeld...’
‘Maar waarom Chopin niet...?’ beefde Bertha.
‘Geen tijd voor...’ antwoordde Schüler kortaf, ‘'t is nu den negenden en het concert is den zestienden!’
‘Den zestienden!’ kreet Bertha. ‘Maar m'n God, meneer Schüler, ik... ik kan toch niet in zeven dagen... in zeven dagen... dat is toch te kort om...’
‘Ja, dat moet je zelf weten,’ sprak Schüler, terwijl hij een sigaar van het rooktafeltje nam en die opstak. ‘Als je het niet aan durft, moet je het niet doen, maar 't is niet bizonder moeilijk... en... e... enfin, dan moet je je maar es wat aanpakken.’
‘Aanpakken...’ hijgde Bertha.
Ze stond zoo heel teertjes met een gezicht, gansch weggetrokken en bleek van agitatie, in het grijze licht bij de tafel.
Even trilde haar onderkaak, of ze zou gaan schreien.
‘Maar je moet gauw decideeren...’ vervolgde Schüler, de rook in een fijn straaltje tusschen zijn lippen wegblazend, ‘want als jij 't niet doet, dan moeten we nog iets anders verzinnen. Als ik jou was,’ ging hij iets gemoedelijker voort, ‘zou ik
| |
| |
me nu niet op 't laatste nippertje terugtrekken; dat maakt natuurlijk een miserabelen indruk.’
Bertha vermande zich; ze steunde met een hand op de tafel, waarbij ze stond; ze trilde op haar beenen.
‘Heeft u de muziek... van dat concert... van Brahms...?’ vroeg ze met iets stootends in haar stem, dat leek op een schrillen, wonderlijken lach.
Schüler knikte.
‘Ja... 'k geloof 't wel... 'k zal es zien...’
‘Mag ik dat dan... van u leenen...?’ vroeg Bertha, die eensklaps wat in elkaar gedoken op een stoel ging zitten en al maar slikte en met haar handen triefelde aan de knoopen van haar mantel.
‘O ja...’ sprak Schüler gemoedelijk welwillend, ‘met plezier... dus we kunnen op je rekenen?’
Bertha knikte.
‘Ik...’
Ze zweeg even, wreef zenuwachtig met een hand over haar gezicht.
‘Ik... ik zal... 't probeeren...’
‘Wel ja...’ zei Schüler luchtig, ‘zoo'n reuzentoer is het niet hoor!’
‘Kan ik het dadelijk meenemen... alstublieft?’ vroeg Bertha heesch.
| |
| |
‘Nee... onmogelijk beste kind, ik heb nu geen tijd om te zoeken... kijk me die rommel daar es an!’ lachte hij, met een hand wijzend op den ordeloozen chaos van muziek in de plankenkast met de sitsen gordijnen.
‘Laat u mij dan zoeken...’ zei Bertha met een angstige smeeking in haar oogen.
Schüler lachte.
‘Nee, dat 's 'n speld in een hooiberg, dat vind je niet. Ik zal zien, dat ik in den loop van den avond... de boel es opsnor en dan zal ik het je dadelijk sturen... goed?’
Ze knikte, zwijgend, stond dan op.
‘Nou, dan maar ferm er op blokken en je niet zenuwachtig maken,’ sprak Schüler opbeurend.
Hij stak zijn hand uit.
Ze legde de hare er even in, stamelde toonloos een afscheid.
‘Je komt er wel uit hè?’ zei Schüler wat luidruchtig, terwijl hij zich omwendde en fluitend naar den vleugel ging.
Even later voelde Bertha zich op straat loopen tusschen de bekende huizen van Meerburg, maar het leek haar alles onwezenlijk, als in een droom. Alle geluid, wat ze waarnam, scheen van heel ver te komen; vreemde kille huiveringen trokken over haar rug; ze voelde dat de hand, waarin ze de muziek droeg, aanhoudend trilde.
| |
| |
Een chaos van warrelende gedachten roesde in haar hoofd en toch had ze een gewaarwording of daar alles leeg was en hol.
Een schrille pijn voelde ze trekken tusschen haar schouders tot in haar hals en hooger, langs de spieren van haar nek, naar haar achterhoofd.
Ze stond ineens weer voor haar huis, liep zacht naar binnen, dadelijk rechtdoor, de trap op, naar boven, naar haar eigen kamertje.
Daar legde ze haar muziek neer, trok haar mantel uit, zette haar hoed af, zag dan zichzelf in den spiegel boven de waschtafel.
Ze uitte een half gesmoorden kreet, wierp zich voorover op het bed, drukte haar gezicht in het kussen en snikte.
|
|