| |
| |
| |
V.
De avondjes bij de familie Hasselaar genoten een zekere reputatie.
Dat is vaag uitgedrukt en toch zoo volledig mogelijk.
De Hasselaars behoorden tot de crême de la crême der Meerburgsche muzikale élite en iedere nieuwe notabel, die in Meerburg arriveerde en aan muziek ‘deed’ moest onverbiddelijk bij de Hasselaars zijn proefstuk op muzikaal gebied afleggen en eerst dàn werd hij in de kringen opgenomen, na volgens het oordeel der Hasselaars geclassificeerd te zijn.
Over nieuwe families sprekend, vroegen de menschen:
‘De nieuwe notaris al ontmoet?’
‘Ja.’
‘Doen ze aan muziek?’
‘Ja, zij zingt en meneer speelt viool, ze hebben bij Hasselaar gemusiceerd en 't moet heel
| |
| |
goed geweest zijn,’ of wel: ‘Zij speelt zoowat piano en hij 'n beetje viool, maar och... ze hebben bij Hasselaar gemusiceerd, maar die zeien dadelijk: nee... dat 's niets.’
En zoo geviel het, dat in 't eerste geval de nieuwe notaris en mevrouw al heel spoedig uitnoodigingen kregen voor muzikale soireetjes, dat mevrouw op haar ‘jour’ dadelijk van verschillende kanten aanbiedingen ontving om mee te zingen in een kwartet of om duetten te maken of steun te verleenen in het dameskoortje dat ‘Treulich geführt’ uit Lohengrin zou zingen in de kerk, bij gelegenheid van 't huwelijk van de dochter van den burgemeester, terwijl meneer vriendelijk geprest werd voor 't dilettanten orkest en verzocht werd de opengevallen plaats in te nemen van den vorigen ontvanger, die met nog drie heeren een strijkkwartet vormden, een erg bekend Meerburgsch kwartet, dat onder patronaat stond van Schüler, die zelf aan de piano er soms een quintet mee uitvoerde - terwijl in het tweede geval mevrouw's pianospel totaal genegeerd werd en meneer's viool een voorwerp was, waar nooit iemand naar vroeg, en meneer en mevrouw verder onverbiddelijk werden ingedeeld bij het auditorium, dat uitsluitend tot taak had om bewonderend te luisteren en te zwijgen.
De mededeeling, dat de avondjes bij de familie Hasselaar een zekere reputatie genoten, zal, na
| |
| |
deze toelichting, in al haar schijnbare vaagheid voor de lezers nu wel niets meer aan duidelijkheid te wenschen overlaten.
Meneer Hasselaar speelde alt en contrabas, twee instrumenten, die weinig of geen gelegenheid bieden om als solist lauweren te behalen maar juist daardoor aan den bespeler een roep bezorgen van meer dan gewone toewijding en muzikaliteit.
Immers, die instrumenten zijn als het ware de linkerhand van het ensemble, de grond, de rhytmische steun en slechts zelden mogen ze eens dartelen of jubelen of verbluffende cadanzen laten sprankelen, die het auditorium tot onweerstaanbaar applaus nopen; zij zijn veel meer de ernst, de stille werkers met somber-strak plichtsbesef: ze kunnen niet lachen en niet schreien, ze kunnen hoogstens klagen en jammeren en huiveringwekkend verborgen dreigen.
Meneer Hasselaar bespeelde deze instrumenten met volkomen meesterschap.
Mevrouw Hasselaar zong en was sinds onheugelijke tijden de sopraan, die bij plotselinge verhindering van beroepssolisten of als de stand van de kas van Kunstmin het engageeren van zoo'n dure beroemdheid niet gedoogde, beurtelings als ‘de bekende begaafde stadgenoote’ of als ‘de reddende engel’ de soli moest vervullen, een eer, die ze echter sedert eenige jaren in groote bitterheid deelde met de mooie mevrouw Conradi.
| |
| |
De Hasselaars dweepten met Schüler en daar meneer Hasselaar uiterst mild was met het verleenen van financieelen steun aan ‘Kunstmin’ en het dilettanten-orkest van Schüler, sprak het van zelf, dat Schüler de Hasselaars boven aan zijn lijst van de hoogstaangeslagenen in de muzikale kringen van Meerburg had geplaatst.
't Moet gezegd, de Hasselaars waren er op ingericht; hun groote achtersuite, waar de prachtige Bechstein vleugel stond, was geheel als muziekkamer gebouwd en gemeubeld.
Nog een tweede vleugel stonder, een Mignon Pleyel, die bespeeld werd bij zangaccompagnementen, wijl de Bechstein dan te veel klank gaf, terwijl voorts een Amerikaansch orgel natuurlijk evenmin ontbrak. Alle versiering of draperie, die de acoustiek zou kunnen schaden, was zorgvuldig vermeden en dikwijls zagen de gasten tegen het hooge plafond vreemdsoortige schermen of in de hoeken wonderlijke schutten, allemaal bedenksels en uitvindsels van den heer Hasselaar zelf, die speciale studies maakte op het gebied der geluidsleer.
Acoustiek en contrapunt waren zijn geliefkoosde vakken en daar het gros der dilettanten van deze dingen gemeenlijk heelemaal niets weet, sprak het vanzelf, dat zijn reputatie als beroemde specialiteit op deze gebieden volkomen en onaangevochten bleef gehandhaafd, en niemand verwonderde er zich
| |
| |
dan ook over, als de gastheer, zoodra een der aanwezigen een solo zou ten beste geven, voor den aanvang nog even allerlei meubels verplaatste, deuren, schermen en stutten sloot, opvouwde, ophing of verplaatste, teneinde de gewenschte acoustiek voor een bepaald instrument of een bepaalde compositie te verkrijgen.
Al die voorwerpen, zei de heer Hasselaar wel eens, zijn als de registers van een orgel en zooals bij 't geven van een orgelconcert, de registratie van het uiterste belang is, zoo is bij de uitvoering van elk muziekstuk in deze kamer het registreeren met al mijn acoustieke hulpmiddelen van even groote beteekenis.
En ook wel daarom werd aan het eerste optreden bij Hasselaar zoo'n gewicht gehecht, omdat de executanten dáár, onder de gunstigst denkbare voorwaarden speelden.
Want het is om den drommel niet hetzelfde, of je de Romance van Svendsen afzaagt in een benauwd bovenkamertje, met je beenen naast een gloeiende potkachel en de punt en de slof van je strijkstok beurtelings in een bouquet judaspenningen op de piano boven je en tegen 't gezicht van een juffrouw, op een stoel onder je, of dat je die smeltend en ontroerend kan uitzingen in een ruime zaal met een parquetvloer en resonansborden en acoustiekschermen en geluidtrans- | |
| |
porteurs en 't publiek op vijf meter afstand.
Dien avond was er bij Hasselaar een groote partij, de tweede van het seizoen en die ‘tweede avond’ bij Hasselaar genoot een reputatie van bizondere belangrijkheid, wijl daarop meestal nieuwe krachten debuteerden en anderzijds de gastheer en gastvrouw op dien avond de noviteiten van hun repertoire ten beste gaven of lieten geven, want de bescheidenheid van meneer en mevrouw Hasselaar verbood hen meestal zelf te midden hunner gasten uit te blinken, of sterk op den voorgrond te treden.
‘De griffier en zijn vrouw moeten vanavond proefstoomen,’ had Beelmans, Non's vader, gezegd, die met deze uitdrukking in den stijl bleef van zijn oud-beroep, gezagvoerder bij de gouvernementsmarine.
De personen in kwestie, Mr. van Gulik en zijn vrouw, kersversch getrouwde, gepromoveerde en benoemde menschen met een vriendelijk optimistisch vertrouwen in de blijmoedigheid, de schoonheid en de oprechtheid dezer nieuwe conversatiewereld, zaten behagelijk te keuvelen in de voorsuite bij de Hasselaars, waar de meid, met witgaren handschoenen en 'n zwarte dienjapon telkens onhoorbaar rondsloop tusschen de gasten, thee presenteerde en flikjes en bonbons, om vervolgens weer even te verdwijnen en terug te komen.
| |
| |
Jhr. Vergeer was er ook, keurig, correct als altijd in zijn smoking met geplooid front; de catleya in zijn knoopsgat alleen was onsmaakvol groot en nu al verlept; Freule Mia Melius was er in een paarszijden avondtoilet met een sterk bollende panier, die haar zoo kort deed schijnen, dat het leek, of ze een stuk van haar beenen had afgezaagd, doch op de stompen zich al vaardig wist voort te bewegen; haar dikke wangen glommen als geboende paradijsappels; meneer Beelmans was er met met mevrouw, een halfbloed met chineesche oogen onder een blauwzwarte kondeh, het sprekend evenbeeld overigens van Non in het zware en uitgezette; ze fonkelde van goud en steenen en kraakte en ritselde in oranjeroode taffetas.
Holkens was er, goedmoedig en welgedaan als immer, met zijn schuwe vrouw, die veel te lang haar glacé's aanhield en overal zocht naar bemoedigende blikken en vriendelijke lachjes van verstandhouding en vergeefs hoopte, dat ze zou worden aangesproken door iemand, waar ze mee op haar gemak was, terwijl ze haar thee veel te heet uitdronk zonder melk, of suiker, omdat de meid haar vergat en ze niet durfde te vragen.
En vele anderen waren er, heel de Schüler partij, met de van Gulik-en alleen, als nog partij-looze nieuwelingen.
| |
| |
Schüler zelf was er niet.
Die kwam hoogstens op den derden avond van Hasselaar, maar overigens vertoonde hij zich nimmer op muzikale partijtjes.
Ook mevrouw Conradi was er niet en de afwezigheid van deze trok wel de aandacht.
Maar enfin, ze was verhinderd, een kleine indispositie, dat kon iedereen wel eens overkomen.
De magere mevrouw Hasselaar, met een kanten blouse, waar veel bloot vel door heen schemerde, over het plat-schonkige bovenlijfje en een droitdevant, dat de rest in het nauwe rokje wanstaltig déformeerde, trippelde op haar goudleeren schoentjes bedrijvig tusschen haar gasten door, begon schier bij allen met haar spijt te uiten over de verhindering van Lize Conradi.
‘Vreeselijk sneu... we hadden juist samen iets willen zingen, een noviteit van Strausz... “Zwiegespräch” voor twee sopranen!’
Meneer Hasselaar, vierkant militair in smoking met ordelint, wat zijn lijf betrof, maar zachtmoedig artistiek door zijn hoofd met lange grijzende lokken, zijn puntbaard en zijn dikke brilleglazen voor zijn bijziende oogen, sloop bescheiden met buigingen en eindelooze complimenten van de eene groep naar de andere.
| |
| |
‘Heeft u Paul Düssek gisterenavond gehoord, mevrouw van Gulik?’ vroeg Geerts, die zich wel aangetrokken voelde tot het jonge mevrouwtje, dat smaakvol gekleed in een cerise toilet met zwart kanten tuniek, 'n oogenblik wat alleen zat rond te kijken.
Zij knikte en haar zachte blauwe oogen schitterden even.
‘O... ik vond het prachtig!... U niet?’ vroeg ze, wat verbaasd, omdat z'n gezicht een lichte geringschatting uitdrukte.
‘Nee... eerlijk gezegd, heeft hij op mij niet zoo'n grooten indruk gemaakt... ik vind iets arrogants in zijn spel.’
‘Van wie... van wie?’ vroeg freule Melius, die er bij kwam staan terwijl ze de gastvrouw met wie ze in zacht gesprek was, meetrok.
‘We spreken over 't concert van gisteren avond,’ zei mevrouw van Gulik, ‘maar meneer Geerts' waardeering en de mijne loopen nogal uiteen...’
Mevrouw Hasselaar zag het jonge mevrouwtje even wat onderzoekend aan, dan glimlachte ze vriendelijk.
‘Vond u 't mooi?’ vroeg ze.
‘Prachtig! Ik heb echt genoten... gut, ik dacht dat niemand daar anders over zou kunnen denken...!’ vervolgde ze met lichte verlegenheid.
‘O, 't is zeker een heele knappe pianist,’ sprak
| |
| |
mevrouw Hasselaar ‘maar... ik vind hem geen Beethovenspeler...’
‘Dat kàn hij ook niet zijn!’ zei Mia, ‘hij is van Fransche origine en dat is op zichzelf al een beletsel, om echt Beethovensch te voelen...’
Mevrouw van Gulik lachte.
‘Nu freule, dat is toch wel een beetje een gewaagde hypothese... ik geloof, dat een waarlijk muzikaal mensch in staat is alle muziek te verstaan en weer te geven... mits zijn techniek toereikend is...’
Mia zag Geerts aan met een gezicht of ze om hulp vroeg.
Maar deze laatste zweeg om het lieve gezichtje van de laatste spreekster.
Doch de gastvrouw kwam er tusschen: ‘Ah juist... daar zegt u iets... maar zijn techniek wàs niet onberispelijk, o.a. 't pedaal gebruik in het derde deel van de sonate.’
‘Dat is me heusch niet opgevallen,’ zei mevrouw von Gulik. ‘Zeg man!...’ riep ze, even wat luider, nu de heer van Gulik en de gastheer juist hun groepje druk pratend naderden. ‘Help me es! Paul Düssek wordt hier afgemaakt en ik alleen moet hem verdedigen.’
‘Afgemaakt?’ vroeg de jonge griffier, terwijl hij met een buiging dichterbij kwam.
Freule Melius keek met bewondering naar hem
| |
| |
op. Van Gulik was lang en slank; de scheiding in zijn dik bruin haar was zuiver in 't midden getrokken en liep door tot in den hals; onder zijn groote, zuiver gevormde neus was zijn lange moustache zorgvuldig gefriseerd; zijn scherpe witte tanden blonken daaronder, als hij sprak: zijn staalblauwe oogen keken koel en uitvorschend rond.
‘Afgemaakt?’ vroeg hij. ‘Dan kom ik je zeker helpen. Ik vind Paul Düssek de grootste pianist, die ik in jaren gehoord heb... Maar,’ vervolgde hij lachend, ‘dat afmaken zal ook wel zoo boos niet bedoeld zijn...’
‘Toch wel...’ sprak de gastvrouw met kleintjes toegeknepen oogen, ‘ik ben heelemaal niet enthousiast over wat ik gisterenavond gehoord heb.’
‘Maar hoe is dat mogelijk!’ riep van Gulik uit. ‘En u dan meneer Hasselaar?’
De gastheer maakte even een vaag gebaar.
‘Och... kijk u es, ik vind heel veel te waardeeren in het spel van Düssek, d.w.z. technisch... maar hij is geen Beethovenspeler...’
‘Aha!’ zei freule Melius.
‘Düssek geen Beethoven speler?’ riep de onervaren griffier met onverholen verbazing uit. ‘Hij is de Beethovenspeler par excellence!’
‘O... ho-ho-ho-ho...’ zei de heer Hasselaar zachtzinnig. ‘Om te beginnen is zijn Fransche
| |
| |
afkomst al een beletsel om Beethoven grondig door te kunnen voelen...’
‘Juist!’ riep Mia, triomfantelijk lachend naar mevrouw van Gulik.
‘En dan...’ vervolgde de heer Hasselaar, ‘vind ik zijn techniek heelemaal niet onberispelijk...’
‘Het pedaalgebruik!’ riep Mia.
‘Onder andere... 't klonk soms bepaald rommelig... en wat, naar mijn gevoelen,’ en de heer Hasselaar drukte daarbij de hand tegen zijn wit vest, ‘wat naar mijn gevoelen heelemaal pleit tegen den pianist, was de samenstelling van zijn programma.’
‘Maar Beethoven, Chopin, Scarlatti, Grieg, Mendelssohn... dat zijn toch namen die getuigen van veelzijdigheid...!’ sprak van Gulik.
‘Volkomen juist,’ zei de gastvrouw, nu weer 't woord nemende, ‘maar wat hij van die componisten gaf, waren allemaal vreeselijk afgezaagde dingen...’
‘En...’ vulde haar man betoogend aan, ‘dat zou nòg te vergeven zijn, als Düssek in staat was zulke overbekende composities van een nieuwe zijde te belichten, maar daar is niets van gebleken...’
Van Gulik haalde even zijn schouders op.
‘Ik begrijp niet, wat u daar mee bedoelt,’
| |
| |
sprak hij. ‘De pianist moet streven naar een wedergave van de compositie, zooals die door den componist is gedacht. Bereikt hij dat, dan is de vertolking een ideale. Maar tracht hij het werk zooals u dat noemt, van een nieuwe zijde te belichten, wat gelijk staat met iets in de compositie te brengen, wat er niet in hoort, dan is hij beslist op den verkeerden weg en als daarvan sprake is bij werken van grootheden als Chopin of Grieg, dan getuigt zoo'n streven naar mijn gevoelen van ergerlijke pedanterie en ik waardeer het juist in Düssek, dat hij heelemaal afkeerig bleek van zulke valsche effectmiddelen.’
Er viel even een stilte.
Mevrouw Hasselaar had met een kwijnend lachje geluisterd, Hasselaar's oogen waren niet zichtbaar achter 't flikkeren van zijn brilleglazen, Mia keek beslist verontwaardigd en Vergeer roerde zwijgend in zijn thee.
Mevrouw van Gulik had een kleur gekregen.
‘Tja,’ zei de gastheer eindelijk. ‘Dat zijn opvattingen...’
‘'t Was warm in de zaal en erg vol, vond u niet?’ vroeg mevrouw van Gulik, om maar wat te zeggen, dat af kon leiden.
Mia zag Vergeer aan met verbaasde oogen, omdat hij weer zweeg.
| |
| |
‘Vond jij 't vòl gisterenavond?’ vroeg ze aan mevrouw Hasselaar.
Deze lachte lievig tegen mevrouw van Gulik.
‘We zijn erg in de contramine, lieve mevrouw,’ sprak ze, ‘maar in Meerburg noemen we dat matig bezet.’
‘Zeer matigjes...’ vulde Mia aan.
‘Enfin, ik heb de bezoekers niet geteld,’ sprak van Gulik met een glimlach, ‘'t is 'n mooie zaal in de societeit en een goeie acoustiek...’
‘Een uitmuntende acoustiek,’ zei nu Vergeer, en dan met een hoofdbeweging naar Hasselaar, ‘de zaal is gebouwd volgens de plannen van onzen gastheer.’
‘Och kom?’ sprak mevrouw van Gulik.
‘O ja, dat heb ik gehoord,’ zei de griffier. ‘U maakt daar 'n speciale studie van... heel interessant!’
‘Zoo'n beetje... zoo'n beetje...’ zei de bewonderde op bescheiden toon.
|
|