| |
| |
| |
IV.
Jhr. Vergeer stond in de voorkamer bij Schüler. Ze hadden zitten praten en Vergeer was nu op punt om te vertrekken, nam een sigaret uit den koker, dien Schüler hem bood en stak op.
Het was den dag, volgende op de gebeurtenissen in de vorige hoofdstukken beschreven.
‘Derhalve,’ sprak Vergeer, ‘zullen we dus zorgen, dat Kunstmin vóór de Mertens kliek concerteert en de datum vaststellen op 18 December. Natuurlijk dienen we die datum nu stipt geheim te houden, behalve voor de solisten.’
‘Ik heb mevrouw Conradi al even een briefje geschreven, of ze er op rekenen wou,’ sprak Schüler.
‘Kan ze die partij an?’ vroeg Vergeer.
Schüler knikte.
‘Althans beter dan mevrouw Hasselaar; dat mensch d'r stem vliegt achteruit. En Conradi heeft d'r figuur ook mee hé...?’ en hij knipoogde tegen Vergeer, die glimlachte.
| |
| |
‘Toch verduiveld pienter van Non, om achter de geheimen van die Mertenskliek te komen hé?’ sprak de laatste.
Schüler knikte.
‘'n Aardig slim ding is ze en muzikaal ook... Jammer, dat ze zoo Indisch is...’
‘Ja, als ze lacht, is 't net 'n aapje,’ gaf Vergeer toe. ‘Dat 's waar, ben jij gisteren naar die pianist geweest, hoe heet-ie, Paul Düssek?’
‘Nee... geen tijd...’
‘Och... en ik dacht, dat 't 'n vrind van je was.’
‘Geweest! D. w.z. we hebben samen in Berlijn gestudeerd en ik had hem nu ook gevraagd of hij bij me logeeren wou.’
‘Zoo... en?’
Schüler haalde z'n schouders op.
‘'k Heb er niks op gehoord.’
‘Zeker niet begrepen...’
‘Dat denk ik... of mogelijk is de brief niet terecht gekomen, maar ik voelde me nu toch niet geroepen, om voor dat heer 'n daalder te gaan offeren.’
‘Nee, daar heb je gelijk in... die kerel maakt anders veel naam. Hij moet 'n magnifique aanbieding hebben voor 'n tournee door Amerika.’
Schüler lachte.
‘Jawel... dat kennen we. Die schitterende
| |
| |
aanbiedingen! Humbug en reclame! In Amerika zijn ze ook niet gek.’
‘Maar 't moet toch 'n verduivelde knappe vent zijn,’ hield Vergeer vol.
‘Zeker... zeker...’ beaamde de ander koeltjes. ‘Hij zal wel wat in z'n vingers hebben.’
Vergeer reikte hem de hand.
‘Ik zal dadelijk bestuursvergadering uitschrijven tegen vanavond... 't is toch 'n vervloekt werk, dat we die Zijlmans nog niet beter naar onze hand kunnen zetten hè?’
‘Tja...’ antwoordde Schüler ‘dan waren we van dat gezanik af.’
‘'t Spijt me... 't spijt me wel voor duizend gulden, dat we die vervelende dochter d'r hebben ingehaald.’
‘Och... dat's 'n christelijk werk... Ze beteekent als pianiste niemendal, dat heb ik dadelijk wel gezegd. Schwengel in Frankfort verknoeit ze allemaal! Maar omdat notaris Mertens 't zei, moest en zou ze daar naar toe... ik kon d'r niet ver genoeg brengen... enfin...’
En Schüler haalde met 'n berustend gebaar z'n schouders op.
‘Nou zullen ze dan de resultaten zien,’ vulde Vergeer aan. ‘Adieu hoor, tot ziens...’
‘Adieu!’
Schüler sloot de deur; zag in 't kastje van de brievenbus wat wits schemeren.
| |
| |
't Werd al donker om vier uur tegenwoordig.
Hij opende 't deurtje, nam de post er uit en ging er mee naar binnen.
Verduiveld, wat viel die schemering gauw; hij kon de adressen al niet meer onderscheiden.
Waar waren de lucifers nu? Net had hij Vergeer nog een vlammetje gegeven.
Er werd gebeld.
Wie zou dat nu weer zijn?
Hij keek door 't raam naar buiten, zag een stuk van een damesmantel voor de deur.
‘Oho...’ sprak hij bij zichzelf, ‘dat 's Mia, die heeft 't spoor van Vergeer weer geroken! Wat zou ze nou weer verzinnen voor een boodschap?’
Freule Mia Melius trad de kamer in.
‘Die Himmels Königin, ich sehe es am Glanze!’ sprak Vergeer, in het schemerdonker turend naar de binnenkomende, voor wie hij 'n buiging maakte. Hij kuste haar hand.
‘Dag Ulrich... ik kom nog laat, maar 'k heb je wat te vragen,’ sprak ze met een coquet lachje, dat in de duisternis echter zijn effect miste. ‘He... 't is hier warm, even m'n mantel losmaken, pfff...’ hijgde ze.
Schüler had de lucifers gevonden, liet 't gas aan ploffen, schoof de overgordijnen voor de straatramen dicht.
| |
| |
Freule Melius zag vuurrood.
‘Je bent warm geloopen, geloof ik,’ sprak Schüler, de dikke freule met een mengeling van spot en nieuwsgierigheid aanziende.
‘Ja... gut, ik loop al 'n paar dagen te zoeken naar iemand, die me de Instantaneetjes van Van Rennes wil leenen, maar niemand heeft ze en ik wou 't jou niet vragen, omdat ik weet, dat je zoo'n hekel hebt aan muziek uitleenen.’
‘En nu waag je het toch!’ sprak Schüler. ‘Je zal ze hebben hoor, maar vanavond niet meer, want ik kan ze in donker niet vinden; maar morgen vóór twaalven heb je ze thuis.’
‘Erg graag... en erg lief van je,’ sprak ze.
‘Bitte...’ zei Schüler buigend.
‘Nieuws?’ vroeg Mia.
‘Ja...’
‘Zoo... mag ik het weten?’
‘Ja...’
‘Nou dan?’
‘Vergeer is net hier geweest.’
‘Och kom...?’ sprak ze verwonderd, ‘ik dacht dat-ie... op reis was.’
‘Zoo... dacht je dat...?’ antwoordde Schüler met 'n ongeloovig lachje. ‘Nee hij is niet op reis en net hier geweest en we hebben besloten om de datum van 't concert te wijzigen en vast te stellen op 18 in plaats van op 22 December
| |
| |
omdat anders de Mertenskliek ons voor is.’
‘O, daar heb ik iets van gehoord, van Zijlmans, die zat zoo in nesten, omdat de data van die twee concerten samenvielen.’
‘Precies, maar denk er om, 't is stipt geheim en ik vertel het aan jou... omdat ik daar nog een ander doel mee heb.’
De kleine oogen van Mia schitterden.
‘Wat dan?’ vroeg ze begeerig.
‘Je weet, de Mertenskliek, dat's heelemaal een “werk der duisternis”, die werken met geheime krachten en wonderkinders en ongestemde piano's en meer van dat fraais en daarbij hoort nu ook, dat ze voortaan repeteeren zullen, niet in de Zalm, maar in een geheimzinnige localiteit, waarvan alleen bekend is, dat ie staat onder bijzondere hoede van dien half idioten bierbrouwer, Sloom of Stoom of hoe die heeten mag.’
‘Boom...’ zei Mia.
‘Precies, Boom,’ herhaalde Schüler, ‘maar nu heb ik zoo bij me zelf gedacht; kijk, wat zou ik 'n plezier hebben en Vergeer, onze brave praeses ook, als freule Mia Melius met haar bekende speurzin nu eens wist uit te vinden, waar die geheimzinnige spelonk ergens verborgen is.’
Mia peinsde even.
‘Heeft Boom er iets mee te maken?’ vroeg ze dan.
| |
| |
‘Zoo als ik zei.’
‘En waarom moet dat zoo geheimzinnig?’
Schüler lachte.
‘Ben je die grap dan vergeten van vijf jaar geleden met “Der Rose Pilgerfahrt”?’
Mia kirlachte in eens luid op.
‘Dat 's waar... dat 's waar ook...! Nu begrijp ik het! Weet je wat,’ vervolgde ze, terwijl ze opstond, ‘ik zal m'n best doen, ze repeteeren Vrijdags, dat weet ik al vast en achter de rest kom ik ook wel.’
Ze reikte hem de hand.
‘Gnädigste...’
Hij legde z'n hand om haar middel, geleidde haar zoo naar de deur, die hij opende.
Op de stoep stond iemand, die juist wilde bellen.
‘Bonsoir freule, tot genoegen,’ sprak Schüler luid.
‘Bonsoir,’ antwoordde ze zacht.
‘Zoo Snelleman, ben jij daar?’ vervolgde Schüler dan joviaal. ‘Komt er in man,’ en de voordeur sluitend, liet hij een lang mager jongmensch, dat met z'n eenen voet trok, voor hem de verlichte kamer binnengaan.
‘Mag ik u nog 'n oogenblikje storen, meneer?’ vroeg de bezoeker.
‘Zeker kerel, zeker... ga zitten,’ antwoordde Schüler, op een makkelijken stoel wijzend, die bij den insluithaard stond.
| |
| |
‘'t Is maar om even uw oordeel te weten over 't concert van gisterenavond,’ sprak Snelleman, ‘want ik wou straks nog gauw de recensie in elkaar zetten.’
Snelleman was de muzikale verslaggever van de Meerburgsche courant, een plaatselijk blaadje, dat een paar keer per week verscheen.
Hij was een gunsteling en oud-leerling van Schüler, welke laatste hem ook wel leerlingen bezorgde, hetzij kinderen, die de eerste beginselen nog moesten leeren of ouderen, wien het niet convenieerde om het hooge honorarium, dat Schüler eischte, voor diens lessen te betalen.
Snelleman had een onbegrensd vertrouwen in en een groot ontzag voor zijn vroegeren leermeester, door wiens invloed hij ook wel dat reportersbaantje aan de courant had verworven.
En daar Snelleman, hoewel zeer zeker muzikaal van aanleg en ook degelijk muzikaal ontwikkeld, toch te weinig zelfvertrouwen bezat om zijn meening over concerten en solisten zoo maar op eigen verantwoording te publiceeren, ging hij, alvorens ze te redigeeren, altijd naar Schüler, die welwillend genoeg was om den jongen recensent van goeden raad te dienen.
‘Hoe vond u Paul Düssek gisterenavond? Of is u er niet geweest? Ik heb u niet gezien,’ sprak Snelleman.
| |
| |
‘Jawel...’ antwoordde Schüler, ‘maar ik ben achter in de zaal gebleven,’ en dan glimlachend: ‘Hoe vond meneer Snelleman het zelf?’
‘Mooi...!’ antwoordde de aangesprokene na korte aarzeling met geestdrift en dan gespannen: ‘U niet?’
Schüler glimlachte.
‘Mooi!’ herhaalde hij op spottenden toon, Snelleman's enthusiasten uitroep: ‘Mooi! prachtig! subliem! goddelijk!... Daar hebben we Snelleman weer, de altijd subjectieve recensent!’
‘Nee, maar ik heb toch heusch heel critisch zitten luisteren,’ sprak de ander met een verlegen lachje.
‘Zoo, is 't waar? En heeft je critisch oor dan geen enkel wanklankje opgevangen?’
Snelleman raadpleegde zijn notitieboekje.
‘Dat wel, in 't allegro van de sonate van Beethoven, was hij 'n oogenblik in de war...’
‘Aha!’ lachte Schüler, ‘zoo mag ik het hooren en hoe vond je het pedaalgebruik dan in het derde deel?’ en hij zag zijn bezoeker fijntjes lachend aan.
‘Pedaalgebruik?’ herhaalde deze, even aarzelend, ‘ja, nu u 't zegt, dat 's waar... 't klonk zoo wat rommelig, maar ik dacht, dat het aan 't instrument lag.’
‘Waarachtig niet!’ riep Schüler, ‘'s kijken... heb je 't programma daar. Geef es hier. Je ziet
| |
| |
wel, 'n ergen diepen indruk heb ik er niet van behouden, want ik herinner me nauwelijks, wat de man gespeeld heeft. Hm, Beethoven... 'n Beethovenspeler is Düssek alvast niet: daarvoor mist hij zoowat alles; om te beginnen al, is zijn Fransche origine een beletsel om Beethoven grondig door te voelen en dan is zijn spel, zijn phraseering veel te pralerig, te wuft en zijn opvatting te banaal. Hem ontbreekt de bezonkenheid van lange ernstige studiejaren.’
‘Ja, dat geloof ik wel, dat u juist zegt,’ sprak Snelleman, ‘ik mag het wel even noteeren niewaar? U zei immers dat: zijn Fransche origine een beletsel is om Beethoven grondig door te voelen. Dat kan heel goed zijn, zeker. U weet, ik heb zelf wat moeite met Beethoven.’
Schüler knikte.
‘Nou, dan Chopin...’ vervolgde hij, 't programma raadplegende. ‘Die wals en die afgezaagde nocturne, dat zijn dilettanten-voordrachtjes; was Düssek nu een Busoni of een d'Albert of 'n Paderewski, dan zou hij er misschien in geslaagd zijn die dingetjes van een nooit gezienen kant te belichten, maar zooals nu, brachten ze niets nieuws. 't was correct, enfin, technisch wel àf, maar ik heb wel een dozijn leerlingen, die dat even goed kunnen.’
Snelleman noteerde ijverig en knikte.
| |
| |
‘Dat is zoo, ja... pardon even... hij is er niet in geslaagd deze... hm... overbekende composities van een nieuwe zijde te belichten...’
‘Juist,’ sprak Schüler, ‘maar in plaats van “overbekende” zou ik liever zetten: waarlijk toch al te afgezaagde.’
Snelleman grinnikte en veranderde het stenogram.
‘Nou en dan verder...’ ging Schüler voort, ‘na de pauze... hm Scarlatti... Prélude uit de Holberg suite... dat scherzo-tje van Mendelssohn... heel aardig... zeg er maar iets vriendelijks van, dat 't blijk gaf, b.v. van een ernstig streven naar technische volmaaktheid... die echter nog niet bereikt is.’
Snelleman noteerde gehoorzaam.
‘En het toegiftje...?’ vroeg hij daarna.
‘Toegiftje? Daar zou ik maar over zwijgen!’ riep Schüler uit, ‘want daar vroeg niemand om!’
‘Aan 't slot werd toch sterk geapplaudisseerd,’ weersprak Snelleman zwakjes, ‘en 't was bepaald vol.’
Over Schüler's gezicht trok even iets van ongeduld.
‘Waar zat jij?’ vroeg hij nogal sec.
‘Zesde rij van voren!’
‘Zoo, nou ik zat elfde of twaalfde en daar was het beslist leeg: achter me zat zoowat niemand meer en d'r zijn verscheiden menschen na de pauze niet meer terug gekomen.’
| |
| |
‘Zoo...?’ sprak de ander verwonderd. ‘Ik had al gezet: Voor een stampvolle zaal trad heden avond... maar dan zal ik er van maken... De piano-avond van den Heer Düssek had maar weinig muziekliefhebbers naar de zaal der societeit gelokt.’
‘Zoo wàs het!’ sprak Schüler op tevreden toon. ‘A propos ik heb nog een krantennieuwtje voor je.’
‘O graag...’ lachte Snelleman.
‘We geven Ein Deutsches Requiem van Brahms zooals je weet. Nou, als solist hebben we geëngageerd meneer Stephan Wirski, tenor uit Düsseldorf, terwijl de sopraanpartij vervult zal worden door... schrijft maar zoo op... door onze begaafde stadgenoote, mevrouw C., die bereid werd gevonden deze zware taak belangeloos op zich te nemen.’
‘Mevrouw Conradi?’ vroeg Snelleman.
‘Natuurlijk...’
‘Ik had al hooren spreken over mevrouw Hasselaar?’
‘Geen kwestie van. Dat mirleton-geluid van mevrouw Hasselaar is niet meer om aan te hooren tegenwoordig. Die stem is versleten... en 't is nooit veel geweest ook... Enfin, maar dat kun je melden, waarde heer!’
Snelleman stond op, hinkte even in de kamer,
| |
| |
terwijl hij zijn aanteekeningen in zijn borstzak stak, nam dan afscheid van Schüler.
‘Mag ik u wel bedanken voor uw vriendelijkheid.’
‘Je komt maar hoor, als je wat te vragen hebt... hoe gaat het met die kleine jongen van Jansen?’
‘O... best, gaat goed vooruit!’
‘Muzikaal intelligent kereltje hè? Je moet hem eens bij me zenden over een poosje.’
‘Graag... meneer Schüler!’
Hij boog, drukte de aangeboden hand.
‘Adieu... je komt er wel uit, hè?’
Schüler bleef alleen.
Zoodra de buitendeur dicht was gevallen, werd er op de ka merdeur getikt en kwam de huishoudster binnen.
‘Kan ik dekken meneer?’
Schüler had juist het couvert van den brief, dien hij zooeven uit de bus had gebaald verscheurd, las, hoorde de vraag niet, vloekte plotseling hardop. Maar dan ineens zich bezinnend, sprak hij:
‘'n Oogenblik juffrouw, ik krijg daar juist een brief... ik zal dadelijk bellen.’
‘Goed meneer.’
Ze verliet de kamer.
Hij streek den brief glad uit, legde hem voor zich op de tafel in 't hel-gele licht, las nog eens.
| |
| |
Den Heer U. Schüler,
Alhier.
Mijnheer!
Ik deel u mede, dat mijn vrouw van de uitnoodiging om als soliste op te treden in het Requiem van Brahms geen gebruik zal maken en tevens, dat zij haar zanglessen bij u als geeindigd wil beschouwd zien.
Uw rekening wacht ik gaarne spoedig in.
J. Conradi,
Ontvanger R.D.
Wat bliksem had dat te beteekenen?
Wat mankeerde die meneer Conradi en wat mankeerde zij?
Als hij tegenover één leerlinge zich niets te verwijten had, dan was het toch wel tegenover haar!
Zoo'n enkele maal had hij haar wel eens op de proef gesteld, maar ze was te trotsch.
Niet koud... om de weerlicht niet... maar trotsch en als hij absoluut gewild had...
Nu speet het hem... om dat onbeschofte briefje van dien Conradi.
Maar hoe ter wereld, kwam zij nu ineens zoo gepiqueerd?
Had ze soms een niet-zoo-bedoeld woord verkeerd begrepen?
| |
| |
Ah bah! Verkeerd begrepen. Zij?
Ze begreep alles... alles... en goed ook.
Nee... nee... daar moest geïntrigeerd zijn natuurlijk.., dàt en alleen dàt kon het wezen. Conradi en Mertens, die zag je wel samen, hadden mekaar noodig voor dienstzaken, zeker, jawel... uit die richting... was er natuurlijk met vuil gesmeten... daar zou hij Non toch es voorspannen om dàt uit te visschen.
‘Dat zij haar zanglessen bij u als geëindigd wil beschouwd zien...’
Hoe was 't mogelijk?
En ze liet het haar man schrijven: niet eens nam ze de moeite om zelf een voorwendsel te verzinnen... zoo maar botweg moest dat uit wezen...!
En geen soliste zijn op 't concert!
Dat was het summum... daar zou ze anders een laagheid voor gedaan hebben, om dat te bereiken en juist omdat hij wist, hoeveel prijs ze daarop stelde, had hij 't haar gevraagd.
En ze zou hem op den duur wel erkentelijk daarvoor geweest zijn ook...
Hij vloekte binnensmonds.
Nou schopte ze alles in de war.
Waar nu ineens een soliste vandaan te halen?
Mevrouw Hasselaar?
De vijandin... de rivale van mevrouw Conradi,
| |
| |
al deden ze lievig, als ze mekaar ontmoetten.
Mevrouw Hasselaar met haar mirleton-timbre.
Enfin... enfin...
Hij stond even in gedachte, trad dan eensklaps vastberaden toe op de telefoon, belde Hasselaar op.
‘Ja... O, is u daar zelf mevrouw Hasselaar?... Zoo... U spreekt met Schüler... Ja... Zoudt u het Bestuur van Kunstmin het groote genoegen willen doen om de sopraanpartij op u te nemen in het Requiem?... Wablief?... O, pardon, als ik vond, dat u er niet voor berekend was, zou ik het toch heusch niet vragen... Ja... daarom... Wat zegt u?... Mevrouw Conradi?... Nee, daar heb ik zelfs niet aan gedacht. Bovendien, die partij zou heelemaal niet in haar stem liggen... Ja... ongetwijfeld, U zingt makkelijk ais... b, desnoods... Nee... zij niet... De partij is voor u als geschreven... Ja... Nee... nee... nu niet zoo bescheiden... Mag ik er op rekenen?... Wablief?... O ja, 18 December... maar mevrouw Hasselaar, wilt u dien datum vooral geheim houden...? Ja... heel goed, komt u maar, dan nemen we samen de partij es door... uitstekend... dank u wel... Wat?... 'n Japon?... Nou, dan kijkt u meneer Hasselaar maar es lief aan... Ja... ja... Ha ha ha... geloof ik niets van... Dag mevrouw...’
Hij belde af, bleef nog even peinzend staan.
| |
| |
‘Ziezoo... dat was al weer gered... daar zou mevrouw Conradi plezier van hebben...!’
Ineens bedacht hij zich, dat hij Snelleman nu verkeerde inlichtingen gegeven had.
Bliksems!
Met één sprong zat hij voor zijn schrijftafel, krabbelde haastig een briefje.
Waarde Snelleman.
Ik ben, geloof ik, in de war geweest met de namen van die dames. Niet mevrouw Conradi is de soliste, maar mevrouw Hasselaar, het moet dus zijn mevrouw H.
Je zult trouwens zelf al wel begrepen hebben, dat ik, sprekende van een mirleton-geluid, mevrouw C. op het oog had.
De stem van mevrouw H. is nog uitstekend geconserveerd en heeft een uiterst sympathiek timbre.
In haast, adieu
Schüler.
Hij vouwde 't briefje dicht en belde. De meid verscheen.
‘Grietje,’ sprak Schüler, ‘dit briefje moet je onmiddellijk brengen naar 't huis van meneer Snelleman en zoodra je daarvan terug bent, kun je komen dekken.’
|
|