Het dank-offer der verloste Kerk voor de verheffinge van hare Koninglijke Majesteiten William de III en Maria de II tot koning en koninginne van Engeland, Schotlant, Vrankryk, en Yrlant. enz.
(1680)–Simon Simonides jr.– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
Geviert tot Westmunster
| |
[pagina 39]
| |
Soo zagmen Juda's krone setten
Met vreugdig blasen der trompetten
Door raadt van Priester Jojada,
Tot droefheit van Athâlia
Op 't hooft van Jôas seven jaaren
Maar oudt:Ga naar voetnoot[a] wat Esther is weervaâren
Getuigt de Schrift;Ga naar voetnoot[b] hoe dat de kroon
In Vasthi plaats soo wonder schoon
Op haar gesegent hooft quam dâlen,
En om haar kruin met luister prâlen
Op Ahazueros Rijcx-bevel,
Tot vreugde van gansch Israël.
Wat teltmen al gekroonde hoofden?
Die soo veel goets Godts Kerk beloofden
Als aan den dag den morgenzon?
Ik noem een David, Salomon,
Hiskias, Asa, en wat Vorsten
De Rijcx-kroon op hun hoofden torsten:
Maar wien past ook een Koning's troon,
En Scepter? O! wat Macedoon
Past best de kroon van Groot-Brittanje?
Het is Prins Wilhem van Oranje,
Dien Neerlants Mars, dien braafsten Helt,
Die Lodewijk met schrik uit 't velt
Verjoeg met al sijn Lelyvânen,
En menig Fransman hakte in spânen,
| |
[pagina 40]
| |
Die voor 's lants welvaart lijf, en goet,
(Dat elk een dierbaar schatten moet)
In gure, en sture herrefstdâgen
Ging op de Zeê groothartig wâgen;
Die met een Cesar quam, en sag,
En won, vermits hy in een dag
Of tweê, of drie veel duisent Zielen
Voor sijn ontsag deed' nederknielen;
Die 't Britze Rijk van ramp, en kruis,
En Jakob's bose raadtgespuis
Verlost heeft sonder bloedt te storten:
Dat Babel's wieken wat sal korten,
En Lodewijk (die 't ons soo bang
Gemaakt heeft soo veel jaren lang)
In sijnen trotzen hoogmoet stuiten,
En tot Europa's heil ontsluiten
Een deur van eindeloos geluk,
Een vreugde-deur na droefheits druk.
Nu sal Godts Isr'el sich verblijden
Gelijk in Constantinus tijden:
Gustaav' Adolf met al sijn magt
Heeft noit Godts Kruiskerk toegebragt
Meer glans, en luister, als de Kroning
Van Nassau's Vorst tot Englants Koning,
Met sijn Godvrugte Gemalin
Maria, tot Rijcx-Koningin,
| |
[pagina 41]
| |
Die met Maria heeft verkoren
Het goede deel:Ga naar voetnoot[a] O twee! te voren
Voor 's waereldts grondt van d'Opperheer
Tot d'alderhoogsten top van eer
Geschikt! O steunsels van 's Lants muuren!
U naam en lof zal eeuwig duuren.
Noit blijder Jaar Europa sag,
Noit blijder maant, noit blijder dag
Als die, waar in men in Britanje
Den Prins, en Princes van Oranje
De koninglijke kroon geset
Heeft op het hooft naar Englants wet:
Doen was alom soo grooten vreugde,
Als Brit, en Batavier noit heugde.
Doen Keiser Karel, dien men telt
De Vijfde wiert gekroont: men melt,
Dat al het volk riep rust, en Vrede,
Geluk, en overwinning mede
En leven onsen Keiser zy:
Soo roeptme in Englant even bly
Uit mondt, en keel van soo veel menschen,
Als Koning Wilhem 't selfde wenschen:
Soo roeptmen door gansch Nederlant,
Daarme ook wel braaf victory brandt,
En 's Konings lof uit kop're kâken
Ontelbaar uitblaast, en hoort krâken
| |
[pagina 42]
| |
Soo menig vuurpijl in sijn kracht
Door lucht, en wolken heen gebracht.
Wal klokmuzyk? wat vreugdevuuren?
O aldertrouste Bondtgebuuren!
O Engelanders! streelden meer
Ons oor, en oogh? als dat ter eer
Van Koning William opspêelde;
Als die, wier vlam ons niet vervêelde
Tot in den naren middernacht,
Die aanquam, eer men daar aan dacht.
Veel duisenden, die vrolijk songen
In Eng'lant als met Eng'len tongen
Dit vreugdeliedt, dat Neerlandt hoort,
En nasingt met een soet akkoort:
Gezegent zy de Godt,Ga naar voetnoot[a] en Koning
Die boven Son, en Maan sijn woning
En Hof houwt, maar ook hier benêen
Al's waereldts doen regeert allêen;
Om dat hy ons schenkt een goedâardig
Een vromen Heerscher, die rechtvaardig
Ons in Godts vreeseGa naar voetnoot[b] richten sal;
Dies maken wy sulk bly geschal
Ten spijt van Helsche moordtgedrochten,
Die ons verderf boosaardig sochten:
Gedankt zy Godt, die ons omringt
Met heil; in wien ons herte opspringt
| |
[pagina 43]
| |
Van vrolijkheit: Gezegent Vader!Ga naar voetnoot[a]
Wy loven uwen naam te gader
Voor dese Kroning, die ons hoop
Geeft, dat geen tijdt dien heil'gen knoop
Van onse vriendtschap sal verbreken;
Mits William nu sal aanqueken
Van dag, tot dag, hoe langs, hoe meer
Onse oude Broederschap, en d'eer
Verdedigen van beider Landen
Ten weerwil onser doodt-vyanden:
Dit vreugtgeschreeuw van God bewaar
Den Koning hoort men hier, en daar:
De Duitzers, Sweden, en de Spanjers
Die roepen luitskeels, O Britanjers!
Lang leef uw Koning, Koningin,
Dien groten Helt, met sijn Heldin,
Die gansch Europa geeft verquikking
Door een soo wonderbare schikking
Van d'Oppergodt, als van om hoog
Sijn Hoogheit heeft verhooft voor 't oog
Der gantsche waereldt door sijn goedtheit,
Om Vrankrijk in sijn dolle woedtheit
Te stuiten, die soo brandt, en stroopt,
Dat niemant (wie hy zy) vry loopt,
Die bykans geene trouverbonden
Met eenig Vorst houwt ongeschonden,
| |
[pagina 44]
| |
Die 't gansche Kristenrijk beroert,
En in een oorlogs-stroom omvoert.
Grootmagtig Haagschen Blixem-drager!
Doorlugte vryheits onderschrager!
Verdrijver van dien swarten damp!
Die uit het Lelyrijk den Lamp
Van Englants, en van Neerlants Kerken
Beswalkte! die tot grote werken
Met uw' Princesse sijt gepaart,
En tot deese eeuw van Godt gespaart!
Den Hemelkoning wil verlengen
Uw' levenstijdt, en t'onderbrengen
Al die uw' na het leven staan,
Of godloos soeken te verraân:
Hy doe uw' Krone in zegen bloejen,
Uw' Rijken, en uw' volk aangroejen
In glans, in luister, in gezag,
Veel meer als 't oit voorheênen plag:
Hy maak, dat waarheit, en genade
Gaan voor uw' aanschijn vroeg, en spade,
En dat gerechtigheit, en recht
Blijve aan uw Zetel vastgehecht.
O gy Britanjes waardste panden!
Jehova wil met kracht u handen
Versterken, en slaan fors aan stuk
Den kop der gener, die 't geluk
| |
[pagina 45]
| |
Benijden van u onderzaten.
O Zuilen van de seven Staten
Van 't vry vereenigt Nederlant!
Godt geve, dat dien oorlogsbrant
T'onregt in 't Kristendom ontstoken
Door u geblust werde, en gewroken;
Dat een gewenste Vrede zy
Het slot der wrede tiranny
Van soo veel bloediger oorlogen
Als onse, en onser Vad'ren oogen
Tot ons, en tot haar groot verdriet
Voorheên aanschouden, en noch niet
Ten einde zijn: O Godt der Goden!
Die desen Wilhem hebt ontboden
In't Britze Rijk, en door uw' hant,
En windt geleydt tot aan haar strant,
En sijnen weg gemaakt voorspoedig,
Ja hem met oly overvloedig
Gesalft met sijne Rijcx-vorstin
Tot haren Koning, Koningin:
Wy bidden uw, O Heer der Heeren!
(Door wien de Koningen regeeren,
En wetten maken, die haar kroon
Vercieren, en die haren troon
Bevestigen) dat gy de stromen
Van uwen Geest doet nederkomen
| |
[pagina 46]
| |
Op dit gezegent, Vorst'lijk Paar:
Dat doch geen onheil wedervaar
Haar Majesteiten, in dees tijden
Gesalft, gekroont tot 's volkx verblijden:
Maar kroont, en salft haar met den Geest
Van dien GesalfdenGa naar voetnoot[a] aldermeest:
Set haar een krone van gelôve
Op't hooft, die nimmer kan verdôven:
Dat goede werken sijn 't cieraat
Van haren koninglijken staat:
Kroont haar met uwe Zegeningen,Ga naar voetnoot[b]
Dat die haar lijf, en ziel omkringen:
Dat sy haar Kronen voor het Lam
(Dien Opperkoning uit de Stam
Van Juda) nederwerpenGa naar voetnoot[c] mogen,
En Sions afbreuk noit gedogen:
Dat sy in't nieuw Jerusalem
Haar heerlijkheit ter eer van hem
Inbrengen,Ga naar voetnoot[d] en aan alle kanten
Sijn Koningrijk met kracht voortplanten:
En als de doodt (doch spade) sluit
Haar oogen, en haar tijdt is uit,
Schenk haar dan om 's Lams waardigheit
De Krone der rechtvaardigheit,Ga naar voetnoot[e]
| |
[pagina 47]
| |
Die onverderffelijke kroonGa naar voetnoot[a]
Der heerlijkheitGa naar voetnoot[b] in 's Hemels troon,
Om Vader, Soon, en Geest te loven
In 't eewig Huis, en Hof daar boven
Voor sijin genade, en goedigheit
Met d'Englen tot in eewigheit.
|
|