| |
| |
| |
Tractaat over den Doop.
Christus beval Zijnen dicipelen, na Zijne opstanding, en sprak: ‘Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat ik u geboden heb. En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld’. Matth. 28:19, 20.
Hier hebben wij des Heeren bevel van den doop, wanneer men dien volgens Gods bevel zal toedienen en ontvangen, nl. dat men eerst het Evangelie prediken moet, en dan degenen doopen, die daaraan gelooven, gelijk Hij spreekt: ‘Gaat heen in de geheele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Marcus 16:15 en 16.
Aldus is de doop door den Heere bevolen en verordend, en daarom mag ook in eenwigheid geen ander geleerd of gebruikt worden. Het woord Gods staat eeuwig vast.
| |
| |
De kleine kinderen zijn zonder kennis en leervermogen, en daarom kan hun de doop niet toegedeeld worden, of wij moeten het bevel des Heeren omkeeren, zijn hoogen Naam misbruiken en zijn heilig Woord geweld aandoen.
In het Nieuwe Testament zijn er voor de onmondige kinderen geen verordeningen gegeven, maar het handelt in leer en sacramenten met hen, die ooren hebben om te hooren, en harten om te verstaan.
Gelijk Christus het dan bevolen en verordend heeft, alzoo hebben ook zijn dicipelen geleerd en gebruikt, gelijk men in vele plaatsen uit het Nieuwe Testament duidelijk zien kan. Zoo spreekt Petrus: ‘Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.’ Hand. 2:38. Zoo zegt ook Philippus tot den Kamerling: ‘Indien gij van ganscher harte gelooft, zoo is het geoorloofd.’ Want het geloof volgt niet uit den doop, maar de doop uit het geloof.
Aldus heeft Christus den doop bevolen, en hem zelf op de volgende wijze ontvangen. Want, toen de tijd gekomen was, en de vrede genaakte, dat Hij zijn opgedragen last zou vervullen om het woord te prediken en den heiligen naam zijns Vaders te verkondigen, zoo is Hij tot Johannes gekomen naar de Jordaan, en be geerde van hem gedoopt te worden, opdat Hij alle gerechtigheid vervullen zoude. Hij heeft zich voorbereid op verzoeking, ellende, kruis en dood; en heeft zich als een goedwillig, gehoorzaam kind aan den wil zijns Almachtigen Vaders overgegeven, gelijk Hij zegt: ‘Ik zoek niet mijnen wil, maar den wil des Vaders, die mij gezonden heeft. Joh. 5:30.
Hij is door Johannes gedoopt en door den Heiligen Geest erkend en aangewezen als de Zoon van des Vaders welbehagen.
| |
| |
Ziet, zoo luidt Christus bevel; zoo is Christus gedoopt, zoo hebben de dicipelen geleerd en gehandeld. Wie zal nu tegen den Heere optreden en zeggen: ‘Het zal niet zoo geschieden.’ Wie zal de wijsheid leeren en onderwijzen? Wie zal de Apostelen en Evangelisten over leugen bestraffen? Het zou immers onbehoorlijk zijn, als een kind over zijnen vader en een knecht over zijn' heer zou gebieden en heerschen, hoeveel te onbetamelijker is het dan niet, dat het schepsel boven zijn Schepper zijn wil. Maar nu is het openbaar, hoe de gansche wereld met hare nuttelooze leeringen en geboden van menschen, met haar antichristelijk gebruik en langdurige gewoonte en met haar tirannisch moordend zwaard richt over Christus en Zijn woord.
Christus' waarheid moet leugen, Zijn wijsheid moet dwaasheid, Zijn licht duisternis en Zijn Evangelie als een valsche, verkeerde leer worden aangezien, in een woord, Christus Jesus moet zwijgen en lijden.
Nu kan men mogelijk zeggen, dat het in den aanvang van het Evangelie zoo noodzakelijk was, omdat er toen nog geen geloovigen waren, wiens kinderen men doopen kon. Maar nu de ouden geloovig zijn, worden ook hunne kinderen gedoopt, gelijk Abraham, toen hij geloovig was, ook zijne kinderen liet besnijden. Och neen, dat volgt niet, want hoewel Abraham God geloofde, zoo werden evenwel niet meer dan de helft zijner kinderen besneden, en wel de jongens en niet de meisjes alhoewel hij ook over die een vader was.....
Alzoo is het des Heeren woord en wil, dat allen, die Gods woord hooren, en daarna gelooven gedoopt worden, de kracht van hun geloof aantoonende, dat zij voortaan niet meer volgens hun eigen wil, maar naar Gods wil leven willen, dat zij om de getuigenis van Jezus bereid zijn te verlaten: huis, goed, land, vrouw en leven en om te lijden: honger, ellende, druk, vervolging en dood.
| |
| |
Ja, zij zijn bereid het vleesch met hunne lusten te begraven en met Christus op te staan tot een nieuw leven; gelijk Paulus zegt: ‘Of weet gij niet, dat zoovelen als wij, in Christus gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.’ Romeinen 6:3, 4.
Meent niet, dat wij leeren, dat de Christenen in zulk eene mate de zonden moeten afsterven, dat zij ze niet meer kunnen voelen. Neen, toch niet, maar alzoo sterven zij de zonden af, dat zij aan hunne onreine lusten niet meer gehoorzamen gelijk Paulus zegt: ‘dat dan de zonde niet heersche in uw sterfelijk lichaam.’ Romeinen 6:12 en Johannes: ‘Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want zijn zaad blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.’ 1 Johannes 3:9.
Want gelijk ons des Heeren dood niet ten goede zou komen, wanneer Hij niet uit het geweld des doods, tot prijs des Vaders, was opgestaan, zoo zal het ons ook niet ten goede komen, als wij onze zonden in den doop begraven, wanneer wij niet met Christus Jezus uit het geweld der zonde, tot prijs des Heeren, in een nieuw leven opstaan.....
Hier merkt gij, vernuftige lezer, die begeert de waarheid te leeren kennen..... dat het onmogelijk is, dat kleine kinderen den zonde afsterven, daar die in hen nog niet levende geworden is. Ook kunnen zij niet tot een nieuw leven opstaan, zoolang zij niet door het geloof van nieuws aan uit God geboren zijn, en door Gods geest in de gerechtigheid geleid worden. Daarom, ziet toe, wat de uitkomst van den doop is, nl. de zonde te begraven en met Christus op te staan tot een nieuw
| |
| |
leven, wat op geenerlei wijze op jonge kinderen kan slaan en van toepassing wezen. Daarom gaat het nauwkeurig na, wat het woord des Heeren u over deze zaak leert en aanwijst.
Ten tweede noemt Paulus den doop het bad der wedergeboorte. Ach! hoe jammerlijk wordt toch des Heeren Woord misbruikt. Is het niet bovenmate jammerlijk, dat zij met deze duidelijke spreuk voor oogen, hun opgeworpen, afgodischen doop bewijzen willen. Hoe? Kleine kinderen zullen door den doop wedergeboren worden, alsof de wedergeboorte, maar het indrukken in water ware? Och neen! De wedergeboorte is zulk eene huichelarij niet, maar zij is eene verandering des innerlijken wezens, waardoor de mensch door Gods kracht uit het geloof van boos, goed; van vleeschelijk, geestelijk; van ongerechtig, gerechtig; uit Adam in Christus overgeplant wordt; hetgeen bij onmondige kinderen niet alzoo kan plaats vinden; want de wedergeborenen leven uit kracht voor het nieuwe wezen, zij kruisigen het vleesch met zijn booze lusten; zij trekken den ouden Adam uit met zijne werken: zij mijden allen boozen schijn, zij worden geleerd, geregeerd en gedreven door den Heiligen Geest Ziet, dat is de rechte, nieuwe geboorte, welke de Schrift leert en die voorkomt door het geloof uit Gods woord, zonder welke niemand zalig kan worden, gelijk Christus spreekt: ‘Voorwaar, voorwaar zeg ik u, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien’. Johannes 3:3.
Ja, al werd iemand ook van Petrus, Paulus en zelfs door Christus gedoopt, het baatte niet, wanneer hij niet met des Heeren vuur en geest van boven gedoopt werd, gelijk Paulus ook zegt: ‘Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis eenige kracht, noch voorhuid, maar het geloof door de liefde werkende’. Galaten 5:6.
Een ieder, die alzoo uit God geboren is - die is
| |
| |
naar den inwendigen mensch veranderd en vernieuwd, die is uit Adam in Christus overgeplant, die is bereid om te doen naar des Heeren woord en zegt met Paulus: ‘Heere! wat wilt gij, dat ik doen zal’. Hij verloochent zichzelven, hij stelt zich zonder voorbehoud onder des Heeren woord en bevel, hij laat zich doopen naar des Heeren bevel en wordt en bewijst te zijn, eene rank van den waren wijnstok Christus, een medegenoot van de Gemeente des Heeren. Hij ontvangt kwijtschelding zijner zonden en de gave des Heiligen Geestes. Hij trekt Christus aan en hij treedt in de ark van Noach en is bewaard voor den verschrikkelijken zondvloed van den toekomenden toorn, welke als een net zal vallen over hen, die op de aarde wonen. Dit geschiedt niet alleen door de kracht des waters en van het teeken, maar door de kracht van het goddelijk woord in het geloof aangenomen, want, waar geen geloof is, dat door de liefde tot gehoorzaamheid werkt; nog eenmaal, wij spreken slechts tot hen, die tot verstand gekomen zijn, daar is ook geen belofte: ‘Wie aan den Zoon niet gelooft, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem’. Joh. 3:36.
De Heer gebood Mozes: ‘Hef uwen staf op en strek uwe hand uit over de zee en alsdan zullen de wateren gedeeld worden’. Exodus 14:16.
Mozes nu geloofde des Heeren woord, stak zijne hand uit, sloeg met de roede, en de wateren zijn gedeeld, en Israël is verlost; maar niet door de roede en het slaan, doch door de kracht des goddelijken woords, van Mozes aangenomen met een oprecht en werkend geloof. Had Mozes nu Gods woord niet geloofd, en uit ongehoorzaamheid niet op de zee geslagen, dan zoude zulks het benauwde Israël niet wel vergaan zijn.
Ook ontving hij in de woestijn het bevel, dat hij een koperen slang zoude oprichten, opdat Israël, wanneer het
| |
| |
daarop zag, van den beet der slang mocht genezen worden. Mozes heeft des Heeren woord geloofd, de slang opgericht, Israël heeft dezelve aangezien en is genezen; niet, zeg ik, door de kracht van de koperen slang, maar door de kracht des goddelijken woords, in het geloof aangenomen. In gelijke mate wordt nu aan den schriftmatigen doop toegeschreven: zaligheid, vergeving der zonden, het aandoen van Christus, en ingaan in de gemeente, niet uit kracht van het water en het teeken, maar krachtens de waarheid der goddelijke beloften, welke wij in gehoorzaamheid aannemen door het geloof. Want allen, die daar leeren te betrouwen op eenige woorden, elementen en werken, die maken met Aäron een gouden kalf, en laten het onverstandige volk daarmede hoereeren en gruwelen doen; maar in Christus geldt alleen het geloof, dat door de liefde werkt, het nieuwe schepsel, en de onderhouding van Gods geboden.
Mijn lieve Broeders, waakt op en vertoeft niet, geeft den Allerhoogste de eer en prijs, die Hem toekomt, en geeft acht op Zijn woord. Allen, die daar beweren, dat de doop den kinderen toekomt, als een bad der wedergeboorte, die breken het woord des Heeren en weerspreken den Heiligen Geest. Zij maken Christus tot een leugenaar, en Zijne heilige apostelen tot valsche getuigen, want die leeren, hoe de wedergeboorte door het geloof uit God komt en uit Gods woord is.
Welnu, het is niet tegen te spreken, dat men het woord leeren moet, niet aan hen, die onvernuftig zijn en nog niet kunnen hooren, maar aan hen, die hooren en verstaan.
Dit verklaart ook de apostel Petrus en zegt: ‘dat de doop ons nu ook behoudt, niet die eene aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die eene vraag is van een goed geweten tot God door de opstanding van Jezus Christus’. 1 Petrus 3:21.
| |
| |
Hier leert Petrus ons, hoe de inwendige doop zalig maakt, waarmede de mensch innerlijk gewasschen wordt en niet de uitwendige doop, waarmede het vleesch gewasschen wordt.
Deze inwendige doop nu geldt uitsluitend voor God, waarvan de uitwendige doop als een bewijs der gehoorzaamheid, die uit het geloof voorkomt, volgen moet. Kon de uitwendige doop zalig maken, zonder de inwendige, dan ware de gansche Heilige Schrift onnut, en te vergeefs gesproken, die daar spreekt van den nieuwen mensch. Het rijk Gods was dan ook gebonden aan het element van het water, en het bloed van Christus ware te vergeefs vergoten, en niemand, die gedoopt was, kon verloren gaan.......
Hoewel de woorden van Petrus duidelijk zijn, zoo keeren de geleerden zich toch tot een anderen zin..... en zeggen: de doop is een teeken der genade. Dat kan volgens mijn gering verstand niet gelden, want het teeken der genade is alleen Jezus Christus, door wien ons Gods groote, overvloedige liefde ten hoogste betuigd is.....
..... De doop echter is ons allen tot een teeken der gehoorzaamheid door Christus bevolen, met welken men betuigt, als men hem ontvangt, dat men des Heeren woord gelooft, dat men leedwezen en berouw heeft van zijn vroeger leven en dat men met Christus begeert op te staan tot een nieuw leven, en verzekerd is van schuldvergiffenis door Jezus Christus, maar niet, dat de doop zulks kan bewerken.....
Ziet, dat is de eenige en rechte grond van den doop, die volgens de Schrift bewezen kan worden. Dit leeren en gebruiken wij - want wij weten, dat het des Heeren uitdrukkelijk woord en bevel is, aan hetwelk wij niets toedoen of afnemen mogen, opdat wij van God (die alleen een God en Heer van ons geweten is) niet ongehoorzaam en leugenachtig bevonden worden. ‘Want
| |
| |
Gods woord is gelouterd’, Psalm 12:7, en een schild voor al degenen, die daarop vertrouwen, Psalm 25:7.
Ach, God! wat doen toch de geleerden en meesters dezer wereld, die zoo ijverig Gods woord en wijsheid zoeken te verkleinen, en zoo heftig op hun eigen vernuft en inzicht aandringen; het zal hun toch niet gelukken, want God wil zijn eer aan geen anderen geven. Hij is de Heere, dat is zijn Naam. En buiten Hem is er geen. Jesaja 42:8.
Overwinnen zal Hij hen. Hij zal hunne wijsheid tot dwaasheid en hun vernuft tot schande maken, want Hij weet, dat de gedachten der wijzen ijdel zijn.....
Hier hebt gij dan de voornaamste gronden, waarom wij den kinderdoop niet alleen met den mond, maar ook met onzen dood, goed en bloed tegenstaan, want wij weten wel door Gods genade, dat er geen titel in de schrift gevonden wordt, met welken men den kinderdoop kan bewijzen. Wij spreken de waarheid en liegen niet.
Weet iemand ons echter onder den ganschen hemel, met goddelijke waarheid te betuigen, dat Jezus Christus de Zoon des Almachtigen Gods, de eeuwige Wijsheid en Waarheid, dien wij alleen voor den Wetgever en Leeraar des Nieuwe Testaments belijden, een letter daarvan gesproken heeft, of zijn heilige apostelen aan eenige plaats der schrift ooit zulks geleerd of gebruikt hebben, dan behoeft men ons niet te dwingen door tirannie en pijn; maar wijst ons alleen op Gods woord en uw zaak is geholpen. Want wij zoeken voor God niet anders dan naar onze zwakheid in alle gehoorzaamheid te wandelen volgens Gods woord en bevel.....
Dit is ons besluit, dat wij niet alleen in deze zaak, maar ook in alle andere geloofszaken niet zien mogen op heeren en vorsten, op doctoren en meesters, op vele kanseliers en de langdurige gewoonte der tijden, want Gods woord mag van geen personen, geweld, tijden en
| |
| |
wijsheid afhangen, maar wij moeten alleen zien op het duidelijk uitgesproken bevel van Christus, en op de reine leer en het gebruik Zijner apostelen, en mogen in de zaak niemand bedriegen, noch bedrogen worden. Wee hem! die van dezen grond afwijkt, of afgedrongen wordt, en des Heeren woord niet tot den dood toe getrouw is....
Neen, neen, Gode zij eeuwig dank! wij weten wel, wat des Heeren woord daarvan leert en medebrengt, en daarom mochten wij naar des Heeren bevel - onze zonden van harte afsterven, met Christus begraven worden, en alzoo met hem ten nieuwe leven opstaan, gelijk de doop afbeeldt. Dat wij dan in het verbond Zijner genade en van Zijn eeuwigen vrede, oprecht in Christus Jezus ootmoedig begeeren te wandelen, en een vroom en vredig gemoed behouden voor den Heere, gelijk ons des Heeren mond bevolen heeft, Zijn voorbeeld betuigt, en de reine apostolische leer en gebruik leert en aanwijst.
|
|