| |
| |
| |
Tractaat over het Avondmaal.
...... Wij willen den lezer niet vermoeien met twisten, en vruchtenloozen woordenstrijd, over het uiterlijk teeken des avondsmaals, zooals de geleerden doen; maar wij begeeren alleen, door des Heeren hulp en genade, met de sterke kracht des goddelijken Woords recht aan te wijzen, voor wien en waarom Christus Jezus het Avondmaal nagelaten en bevolen heeft, omdat wij het zichtbare teeken niet eeren, in plaats van het waarachtige wezen, en het beeld niet aanzien voor de waarheid......
Het brood van het heilig Avondmaal wordt het lichaam des Heeren, en de wijn het bloed des Heeren genoemd, als een teeken voor het waarachtige wezen. Het is niet het eigen en natuurlijk vleesch en bloed, want daarmede is Hij opgevaren boven alle hemelen, en zit aan Zijns Vaders rechterhand, onsterfelijk en onverderfelijk in eeuwige majesteit en heerlijkheid; maar het is een vermanend of aanwijzend teeken, dat Gods Zoon Jezus Christus, ons door het onbevlekte offer van zijn onschuldig vleesch en bloed, uit het rijk der hel en van de macht des eeuwigen doods, in het rijk Zijner heerlijke genade heeft overgebracht, waarom Hij zelf het ons zegt: ‘Doet dit tot mijne gedachtenis’. Luc. 22:19.
| |
| |
Grooter bewijs van liefde is er niet, dan dat men den dood voor een ander sterve, gelijk Christus zegt: ‘Niemand heeft grooter liefde dan deze, dat iemand zijn leven zette voor zijne vrienden’. Joh. 15:13. Terwijl nu dit heilig teeken een gedenkteeken van des Heeren dood is, en de dood het allerhoogste bewijs der liefde is, zoo worden wij hier vermaand, wanneer wij bij de tafel des Heeren aanzitten, om Zijn brood te eten en Zijn kelk te drinken, wij niet alleen zijn dood, maar ook al de heerlijke vruchten der Goddelijke liefde in Christus ons bewezen, met alle hartelijkheid verkondigen en gedenken zullen.
Te weten, hoe God den mensch in den beginne naar Zijn beeld onverderfelijk geschapen heeft. - Hoe Hij hem, van de slang verleid zijnde, met den toekomenden Overwinnaar, Heiland en Christus verhoogd heeft. -; hoe Jezus Christus, volgens de belofte der Schrift, ten laatste in deze wereld verschenen, als een waarachtig mensch uit het zaad van David geboren is; hoe Hij het Woord der genade en der zaligheid, in veel ellende, arbeid en moeite, aan het huis van Israel verkondigd; en ons door Zijn bitteren dood en dierbaar bloed met Zijn hemelschen Vader in eeuwige liefde verzoend en bevredigd heeft, gelijk Hij zegt: ‘Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe’. Joh. 3:16.
O! wonderlijke liefde Gods! die men niet doorgronden, noch vatten kan. Hij heeft geen engel, patriarch of profeet gezonden, maar Zijn eeuwig, almachtig Woord, Zijn eeuwige Wijsheid, het Afschijnsel Zijner heerlijkheid in de gelijkheid des zondigen vleesches in de bedroefde wereld gezonden.
Hij heeft Hem, die geen zonde gekend heeft, voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid
| |
| |
Gods in Hem. 2 Cor. 1:11. Dat is niet alzoo te verstaan, dat Christus zonde geweest is, dat zij verre.
De Schrift spreekt Hem van alle zonden vrij; Hij was het Lam zonder vlek. Hij kende de zonden niet, en er is geen bedrog in Zijnen mond gevonden, maar Hij is door Paulus, volgens Hebreeuwsche wijze, zonde genoemd, dat is een offer voor de zonde, gelijk de profeet zegt: ‘Hij is om onze overtredingen verwond om onze ongerechtigheid is Hij verbrijzeld. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem. Hij heeft Zijne ziel gesteld tot een schuldoffer.’ Jesaja 53:5, 10.
Ziet, waarde lezer, een iegelijk, die deze heerlijke liefde Gods en de groote weldaden der genade in Christus Jezus, ons bewezen, van harte gelooven kan, die wordt door zulk een gelooven al meer en meer vernieuwd; zijn hart wordt overgoten met groote vreugde en vrede, het breekt uit in een vroolijk gemoed met allerlei dankzegging, het looft en prijst Zijnen God van ganscher harte, daarom, dat het met een zeker geweten in den geest gevat, geloofd en erkend heeft, dat de Vader ons zoo lief heeft gehad, dat Hij ons, armen en ellendigen zondaren Zijnen eenigen en eeuwigen Zoon, met al Zijne verdiensten, tot een gave en tot een eeuwige verlossing geschonken heeft, gelijk Paulus zegt: ‘Wanneer de goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijne liefde tot de menschen verschenen is, heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijne barmhartigheid door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; denwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus onzen Zaligmaker, opdat wij, gerechtvaardigd zijnde door Zijne genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens’. Titus 3:4-7.
Hier heeft men te gedenken;
‘hoe de Rechtvaardige voor ons onrechtvaardigen gestor- | |
| |
ven is, toen wij nog openbare zondaren en vijanden waren;
hoe het onbevlekte Lam aan de kruispaal tot eene eeuwige verzoening voor ons geofferd is;
hoe de Schepper aller creaturen, door Welken alles gemaakt is, om onzentwille verwond is, en hoe Hij, die schoon was boven alle menschen, die aller onwaardigste en met de misdadigers gerekend is;
hoe de Onschuldige den last der geheele wereld gedragen heeft, en de schuld van ons allen met Zijn bloed uitgewischt en betaald heeft, gelijk de Schrift zegt: ‘Wat ik niet geroofd heb, moet ik wedergeven. Psalm 69:5.
Met één woord ‘hoe Christus door zijne gehoorzaamheid, de ongehoorzaamheid van Adam en van Zijn gansche geslacht ontbonden en door Zijn bitteren dood het leven weder gebracht heeft.
Dit heerlijke en hooge werk der goddelijke liefde en genade roemt Paulus met de volgende, treffende woorden: ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus, verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard, enz. Rom. 8:35-39. Daarom zegt ook Johannes: ‘Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad’. 1 Joh. 19:21.
Want de natuur leert dengene lief te hebben, die ons lief heeft. Dat is alzoo de eerste vrucht van het heilig Avondmaal, wanneer het recht gebruikt wordt.
Voorts heeft men op te merken, dat ons met het Avondmaal de christelijke eenheid, liefde en vrede, naar welke alle ware Christenen van harte moeten jagen en strijden, afgebeeld en voorgesteld wordt. ‘Want één brood is het, zegt Paulus, ‘zoo zijn wij velen een lichaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn’. 1 Cor. 10:17.
Gelijk een natuurlijk brood, uit vele graankorelen, in den molen gebroken, met water gekneed en door de hitte des vuurs tot een brood gebakken wordt; alzoo wordt ook de gemeente van Christus uit vele geloovigen, met
| |
| |
den molen des goddelijken Woords in hunne harten gebroken, door het Water des Heiligen Geestes en het vuur der ongeveinsde liefde tot een lichaam gedoopt.
En gelijk het natuurlijke lichaam met al zijne leden eenig en vreedzaam is, en elk lid naar de natuur zijne dienst naarstig aanneemt, tot nut van het geheele lichaam; alzoo behooren ook de waarachtige en levende leden van Christus' lichaam eenig te zijn, één hart, één geest, ééne ziel, niet twistende, maar vreedzaam, niet afgunstig en nijdig..... maar op elke wijze onder elkander lankmoedig, vriendelijk en vreedzaam te zijn, bereid volgens den rechten aard der Christelijke liefde, den naaste te dienen in alles, wat zij vermogen met vermanen, bestraffen en vertroosten, met handreiking, raad en daad, met goed, ja, ook met zuren en zwaren arbeid; en elkander te vergeven, gelijk Christus ons vergeven, en met Zijn woord, leven en dood gediend heeft, zooals Paulus zegt: ‘Zoo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zochtmoedigheid, lankmoedigheid; verdragende elkander en vergevende de een den ander; zoo iemand tegen iemand eenige klacht heeft, gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzoo. En boven dit alles, doet aan de liefde, dewelke is de band der volmaaktheid. En de vrede Gods heersche in uwe harten, tot welken gij ook geroepen zijt in één lichaam en weest dankbaar’. Coloss. 3:12-15.
Gelijk nu een natuurlijk lichaam de edele deelen, als oogen, ooren en mond, de minst geachte leden hunne verworpenheid niet verwijten, en ook de ongeachte leden, de edele, om hunne hoogheid niet benijden, maar ieder lid in zijn deel tevreden is, en het geheele lichaam ten goede dient, hetzij hoog of laag naar zijne ordening, zoo zal het ook in de Gemeente des Heeren zijn. ‘Sommi- | |
| |
gen, zegt Paulus, ‘heeft Hij gegeven tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars.’ Ephese 4:11.
Een ieder zie toe, dat hij zich niet beroeme. Alles, wat hij is, of heeft, of vermag, het is alles Gods genade en gave. Een ieder geve acht op zijnen dienst, opdat de heiligen mogen gesticht en het lichaam gebouwd worden; ‘totdat wij allen zullen komen tot de eeuwigheid des geloofs en de kennis van den Zoon Gods, tot eenen volkomenen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus’. Ephese 4:13.
Eindelijk moet men weten, dat het Heilige Avondmaal eene gemeenschap des lichaams en bloeds van Christus is. ‘De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christus? 1 Cor. 10:16.
Aangezien het dan eene gemeenschap is, gelijk gezegd is, zoo wil ik u allen broederlijk zien te vermanen, dat gij toch naarstig onderzoeken moogt, of gij Christus deelachtig geworden zijt, of gij ook vleesch van Christus' vleesch zijt, en of gij in Christus zijt en Christus in u is. Want een ieder, die waardig van dit brood eten en van dezen wijn drinken zal, moet door de kracht des goddelijken woords, door het geloof naar den inwendigen mensch veranderd worden en in een nieuwen zin bekeerd zijn; een nieuw mensch uit God geboren, uit Adam in Christus gezet en van een christelijken aard zijn: medelijdend, vriendelijk, barmhartig, liefelijk, nederig van hart, en des Heeren woord gehoorzaam..... Hij moet door des Heeren geest gedreven worden, dat hij van harte een Christen zij, en uit alle krachten zich daarheen uitstrekken, om in zijne zwakheid gezind te zijn, zooals Jezus Christus gezind was, toen Hij het Avondmaal instelde en met zijne dicipelen hield, zeggende: ‘Ik heb
| |
| |
grootelijks begeerd dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde’. Luc. 22:15.....
Mijn lezer, merk op het Woord des Heeren en Zijne instelling en weet - dat al waar het Avondmaal, met zulk een geloof, liefde, aandacht, vrede, eenigheid des harten gebruikt wordt, daar is Christus Jezus met Zijn genade, geest en belofte, en met de verdiensten van Zijn lijden, gelijk Hij zelf zegt: ‘Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijnen naam, daar ben Ik in het midden van hen’. Matth. 18:20......
Daarom vermanen wij al degenen, die het Avondmaal begeeren te houden, dat zij toch leeren inzien, wat het rechte Avondmaal is, wat het beteekent, hoe, en waartoe men hetzelve gebruikt, en wie het gebruiken zal. Mogen zij alzoo, naar Paulus leer, zichzelven wel onderzoeken, voordat zij van dit brood eten en van dezen wijn drinken; opdat zij zich niet met de uitwendige teekenen vertroosten, en het waarachtige wezen missen, dat er mede afgebeeld wordt. Want allen, die Christus en Zijne gerechtigheid niet kennen, Christus en Zijn woord niet gelooven, in Christus en Zijn woord niet wandelen, maar wandelen naar de inzettingen en geboden van menschen, en zetten zich evenwel aan des Heeren tafel, die eten en drinken zichzelven een oordeel.....
Met éen woord, al degenen, die zich met de dicipelen en gasten van Christus, aan des Heeren tafel willen zetten - zij mogen hoog of laag, rijk of arm zijn; die moeten in het gelooven heilzaam, en in leven en wandel onbestraflijk zijn. - Want het avondmaal is eene gemeenschap met het vleesch en bloed van Christus, welke niet den goddeloozen en verstokten, maar den oprecht geloovigen tot een schat der verzoening geschonken is.
|
|