| |
| |
| |
Negende Hoofdstuk
Zaragoza I.
Keere weerom, Reuske, Reuske,
In 't hotel te Madrid.
Negen uur 's avonds.
Na onze thuiskomst van het uitstapje naar Toledo heb ik me wat opgefrischt; in mijn zetel liggend de avondbladen ingekeken (het avondmaal wordt toch niet opgediend vóór negen uur) en nu hoor ik het uur slaan op de klok in de gang.
'k Heb honger. Ik ga kloppen bij Heeroom: geen antwoord; bij Oom Jan: ‘Binnen!’ op zoo'n lusteloozen toon...
Oom Jan zit in zijn leunstoel, de handen gevouwen op zijn buik, zijn blik dof en moe.
- Voelt ge u niet wel, Oom Jan?
- Een beetje hoofdpijn.
- En Heeroom?...
- ...Neemt een bad, zal seffens hier zijn.
Op de tafel een pakje brieven.
De post uit België?
| |
| |
- Ja.
- Niets voor mij?
- Voor u alleen? Neen. Wel brieven aan ons gedrieën, van kozijn Renaat.
Ik heb kozijn Renaat, student-landbouwingenieur, op studiereis in Duitschland, reeds vroeger voorgesteld: bij het bezoek aan de Spaansche hoeve, waar Oom Jan zoo'n wel ontworpen kaartenhuisje bouwde dat, onder den adem van de mooie Concha, zoo plots werd omvergeblazen...
- Toch geen slecht nieuws in de brieven?
- Neen, neen, lees ze maar: hier zijn ze: twee brieven en twee postkaarten.
Er scheelde iets met Oom Jan. Wat mocht het zijn?
En plots kwam het er uit!
- Houdt gij er zooveel aan om ook het Zuiden van Spanje te zien?... Ik begin moe te worden van dat reizen... ik ben een beetje gelijk Renaat: ik verlang ook naar huis...
Ik moet me weren! Ik haal de geestdriftige woorden aan, waarmee Pater Oria de heerlijkheid van Andaloesië afschilderde..., Sevilla, Cordoba...
Heeroom is intusschen binnengekomen. Hij steunt mijn zienswijze, doch, o zoo zwakjes!... Twee oude menschen, die beiden reeds zooveel van de wereld hebben gezien...
Oom Jan zal er nog eens op slapen... Hij heeft de schijven, hij beslist... Wat zal het zijn?
Keere weerom, Reuske, Reuske,
Oom Jan heeft beslist, Oom Jan, die het heimwee naar
| |
| |
zijn Kempisch dorpke niet meer kroppen kan. Hij moet terug... en wij mee...
Adieu, Sevilla en Zuid-Spanje! Wij zullen Andaloesië, het land van ‘De schoone Maalderin’ niet zien, Granada noch Cordoba, noch Valencia, waar St. Niklaas zijn scheepsladingen oranjeappels opkoopt voor de brave kinderen in Vlaanderen.
Morgen gaat het Noord-Oost met oponthoud te Zaragoza en te Barcelona - dit heb ik gelukkig nog kunnen verkrijgen - en dan verder over Toulouse en Parijs naar Brussel.
We zijn dezen voormiddag nog eens naar het Prado geweest; we hebben er ons thuis gevoeld in die heerlijke Vlaamsche zalen; een Vlaming vindt overal zijn land op de doeken van zijn schilders. Daarna een tijdje gewinkeld: ‘Souvenirs’ gekocht voor huisgenooten en vrienden in Vlaanderen - en we hebben al de menschen die we in Madrid hebben leeren kennen, uitgenoodigd op een afscheidsdiner tegen dezen avond, in het hotel Ritz. Wie het lang heeft, laat het lang hangen: Oom Jan doet de zaken goed... Onze vriend Schmidt zal komen, een kanunnik van de kathedraal, en drie vier menschen nog, die in de maatschappelijke beweging staan. Pater Oria is naar Toledo teruggekeerd, jammer: op hem had ik gerekend voor een laatsten aanval op Oom Jan's gemoed... We zullen er ons dan maar bij neerleggen en berusten...
Den namiddag hebben we buiten de stad doorgebracht en we komen met den trein terug aan de Noordstatie.
't Regent met lange strepen, onbarmhartig. Geen tram te zien; alle taxis en rijtuigen benomen. En we moeten maken dat we op tijd zijn in 't Hotel Ritz.
Na lang wachten kunnen we eindelijk toch een tram
| |
| |
op: we rijden een paar honderd meter, stop! Een ezel met een wagentje vol sierplanten ligt omgekanteld dwars over de tramlijn. Behulpzame handen vliegen langs alle kanten uit de mouw, dock het duurt weer een half kwartiertje eer de baan vrij is.
De regen heeft opgehouden en de straten zijn vol gedrang.
Een witte koets, bespannen met witte paarden met twee witte helmbossen wuivend boven hun kopgetuig, voert een kinderlijkje naar 't kerkhof.
We zijn er: ons vlug wat opgefrischt, dan met een taxi naar 't Hotel Ritz.
In de kleedkamer, waar we hoed en mantel aflegden, hebben twee kleine Moorkes ons van onder tot boven afgeborsteld, over onze schoenen gewreven, hun peseta, naar elkaar pinkoogend, opgestreken, en nu zitten we onder de palmboomen in de ruime rookzaal, te wachten op onze gasten.
Stipt te half tien verschijnt Graaf de C..., gevolgd door onzen vriend Schmidt.
Enkele oogenblikken later, de kanunnik van de kathedraal, een advokaat wiens naam ik vergeten ben, en de voorzitter van een werkmanskring, tevens provinciaal raadslid. De hoofdopsteller van ‘El Debate’ laat een brief afgeven: hij heeft het te volhandig: de uitslag der Duitsche verkiezingen - ‘het regent telegrammen’ - legt beslag op zijn avond.
In de eetzaal staat de groote ronde tafel in den hoek voor ons gedekt. Prettige roode lampekappen en bloemen op al de tafels, keurig maal, bescheiden bediening. En vlot gaan de tongen. Achter ons op 't verhoog heeft de Belgische gezant enkele vrienden te gast.
| |
| |
De koffie wordt opgediend in de rookzaal, waar een strijkje is komen post vatten, een strijkje dat in sourdine trage walsen en met vollen klank opgewekte boleros speelt.
Aan een tafeltje verderop snoept Primo de Rivera aan zijn likeurtje.
Al de Spanjaarden schijnen vol ontzag voor den dictator.
Even komt hij een gemoedelijk praatje houden met Graaf de C...
- Van theorie en practijk gesproken, fluistert me onze vriend Schmidt toe, de dictator heeft het druk met het opstellen van zijn zedelijkheidswetten... Hier komt ook het spreekwoord te pas: ‘Luister naar mijn woorden, maar zie niet naar mijn daden.’
- Dat zal wel niemand verwonderen.
Oom Jan heeft moeite om zijn oogen open te houden. 't Is bij middernacht. Heeroom spreekt ook van slapen gaan.
Ze doen ons allen uitgeleide tot aan den taxi. 't Regent weer dat het giet.
- Niemand lust om mede van den taxi gebruik te maken?
De heeren danken beleefd.
Zachtjes glijdt de auto over het asphalt waarop het fletse lantarenlicht glinsterende strepen trekt.
In den regen liggen de nachtelijke straten doodsch. Een nachtwaker schuilt met zijn licht in een portaal. Vóór een sluitende bioscoop moet de chauffeur even toeteren.
En de regen suist in de donkere straten van de slapende stad.
| |
| |
Woensdag-morgen.
Vandaag klept de kerk vroeg open.
De kleine misdienaars in de sacristij zijn van Heeroom's rokken niet weg te slaan:
- Krijgen we nu ons drinkgeld?
- Na de mis, met een Vlaamsch prentje op den koop toe.
In het hotel staan onze valiezen gereed afgehaald in de gang, de ‘patroon’ - een type van gezonden Vlaamschen buitenbeenhouwer met sikkebaardje, machtig corpus, en zware basstem - heeft post gevat in de loge van den ‘gérant’ met de gereed-geschreven rekening op een zilveren schotel vóór zich onder het elektrisch peertje.
En als op den doortocht eener processie staan fiks op een rij tegen den muur van de gang, tusschen de bakken met sierboompjes, al wie dezer dagen onze schoenen heeft gepoetst, onze bedden opgemaakt, onze tafel gediend, boodschappen gedaan... Vier kamermeisjes met witte muts en drie leden van 't mannelijk dienstpersoneel in habiet of in blauw uniform met gouden bies.
Ik heb Oom Jan's volmacht om betaalmeester te spelen. Moet ik ook voor elk dier fiks-staande afgoden en afgodinnen een offerande brengen?
Ik vraag aan den jovialen waard of er geen middel is om aan die ceremonie te ontsnappen.
- Wis en zeker. Laat me de rekening met tien ten honderd verhoogen en ge zult eens wat zien...
Le quart d'heure de Rabelais. Oom Jan's portemonnaie met tien ten honderd meer verlicht en... de baas grijpt een stapeltje zilveren duros tusschen duim en wijsvinger en tikt er beteekenisvol mee op het marmerblad van 't betaalloket: zeven koppen buigen en, de een links de an- | |
| |
dere rechts, de bende stuift uiteen, ze vinden oogenblikkelijk wat te doen in de aanpalende lokalen.
Alle gekheid op een stokje, we hebben in dit hotel over niets te klagen gehad, we hebben er ons thuis gevoeld en bevelen het dan ook gaarne bij onze lezers aan: Hotel Imperial, Calle de la Montera, 22; vast bij de Puerta del Sol... Schrijf het op of ge vergeet het.
| |
II.
Wij reizen in gezelschap van onzen vriend den advokaat, die Catalaansch spreekt met zijn tante.
De trein klimt, en eens op de hoogvlakte, rijden wij door een landschap zonder boomen met steeds wijkende einders. Roode, rotsachtige grond, soms bebouwd, veelal braakliggend.
Weer naderen we de Guadarrama-keten met in de plooien van de bergruggen, olijfboompjes en jonge populieren.
We stoppen te Alcala.
- Hier werd Cervantes geboren, de roemrijke vader van den onsterfelijken Don Quichotte.
Nu gaat de vaart door groene velden, weer omtuind door muurtjes van rotssteenen, en besproeid door de zilverschuimende bergbeken die van de rotsen rellen. En overal de brem in bloei.
Guadalajara.
- Hier vierde Filips II zijn verlovingsfeest met Isabella van Valois.
Dit brengt het gesprek op het boek van Charles de Coster en het oordeel van onzen Spaanschen vriend is natuurlijk niet malsch. Wat een vereering de Spanjaarden hun Filip toch toedragen!
| |
| |
Siguenza: van verre begroeten we de stoere torens der prachtige kathedraal.
In de streek van Ariza ligt er een roode gloed van de roodbruine aarde over het gansche landschap; de advokaat wijst ons in de rotswanden de verlaten spelonken die vroeger tot woonplaats hebben gediend.
- Senores y Senoras, de tafel is gedekt! In den restauratiewagen heeft Heeroom eindelijk zijn meester in 't Latijn-spreken gevonden. Een priester uit Toledo, als vierde man bij ons aan het tafeltje, laat zijn ciceroniaansche perioden rollen - ronkende perioden die neervallen, als een kat op haar pooten, op de klassieke ‘esse videatur's’ - met een brio dat Heeroom verbluft.
Wij rijden door bloeiende wijnvelden.
Weer spelonkwoningen in de rotswanden.
Achter Calatayud volgt de eene tunnel op den anderen.
We zijn in een vruchtbare streek: wijnstokken, perzikboomen en olijven tieren om ter weligst in het welbebouwde dal van Jalon en Ebro.
En we stappen uit te Zaragoza.
Zaragoza!
Dat is een stad naar mijn hart.
Van op den heuveltop in het nieuwe kwartier, bij het standbeeld van Alfonso I van Aragon, - die in 1118, na een belegering van negen maand, de stad op de Mooren heroverde - heeft men een eenig uitzicht op de oude stad langs den Ebro.
Om de stad, woest en wijd naar alle kimmen, de ruige bruine vlakte van Aragon... ruig en bruin ook de stugge stoere Aragoneesche boeren, gebakken uit de Aragoneesche klei, gegroeid uit den grond. En de bruisende
| |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
TOLEDO
Santa Maria la Blanca
| |
[pagina t.o. 161]
[p. t.o. 161] | |
TOLEDO
Eetzaal
| |
| |
Ebro stuwt zijn wellende golven onder de monumentale steenen brug met zeven bogen, vangt het snelvlietende sneeuwwater op van den Gallego, die van de Pyreneën spoelt... de Pyreneën, die heel ver ginder ten Noorden te droomen staan met hun witte sneeuwmantels tegen den grijzen hemel, de Pyreneën, van waar 's avonds de winden komen die de lucht verkoelen.
De zonneschijf rust op den rand der aarde: avondgoud draalt hier en daar in een hooge ruit. En over de stad lengen de reusachtige schaduwen van de torens harer beide kathedralen: de ‘Seo’ en O.L. Vr. ‘del Pilar’ met haar zeven blauwe koepels.
‘La Virgen del Pilar’! (Te Antwerpen bestaat er ook een O.L. Vr. op 't Staakske). De grenzelooze vereering der Zaragozanen voor ‘La Virgen del Pilar’, hun onwrikbaar betrouwen op hun H. Schutspatronesse, hun razende liefde voor hun Lieve Vrouw is met geen pen te beschrijven. De lucht is er van doordrenkt: voormiddags gedurende al de missen, 's avonds onder het lof, geheel den dag door komen mannen, vrouwen en kinderen den Pilar vereeren, hetzij dat zij langeren tijd in de kerk blijven bidden, hetzij dat zij slechts in 't voorbijgaan O.L. Vr. komen groeten of haar hulp afsmeeken in druk en nood. Zij waakt over de stad, zij strekt haar machtigen arm uit over gansch Aragon.
De ‘Pilaar’ is de houten zuil (thans met zilver beslagen) waarop de H. Maagd verscheen aan den Apostel Jacobus op zijn tocht naar Compostella.
En doorheen heel de geschiedenis heeft ‘La Virgen del Pilar’ Zaragoza beschermd, haar steeds weer bevrijd van Zweven, West-Gothen en Franken, van de Mooren en de immer op verovering beluste Franschen.
Het kleinste kind in Zaragoza kent het rijmpje:
| |
| |
Wil geen Fransche worden,
Zij wenscht Kapitein te blijven
Van het Aragoneesche volk.
Zaragoza draagt den eeretitel ‘siempre heroica’: de immer heldhaftige.
Help u zelf, zoo helpt u God.
In tijden van angst en nood hebben de Zaragozanen tot ‘La Virgen del Pilar’ gebeden, maar ook - ora et labora - zelf de handen uit de mouw gestoken.
In Mei 1808, toen Madrid het sein tot den opstand tegen de Franschen gaf (Dos de Mayo), was Zaragoza aanstonds bereid om het zwaard te omgorden en het Fransche juk af te schudden.
Het volk koos tot zijn leiders den jeugdigen José Palafox, den priester Santiago Sas, den volksgeliefden ‘Onkel’ Jorge Hort, en de twee boeren Mariano Cerezo en Tio Marin.
Ten getale van 30.000 verschenen Napoleon's soldeniers vóór Zaragoza en sloten ze in, einde December 1808. Veertien dagen lang beschoten vijftig kanonnen de stad en den 22 Januari 1809 drongen de Franschen door drie bressen binnen. Een maand aan een stuk werd er toen verwoed gevochten: huis voor huis moest door de Franschen worden ingenomen en uitgemoord. Geen Spanjaard die zich overgaf. Lord Byron bezingt in Childe Harold den heldenmoed van Augustina Zaragoza ‘het meisje van Zaragoza’ dat de lont overneemt uit de hand van haar doodelijk getroffen verloofde en het kanon op de Franschen afvuurt. Man, vrouw en kind, het vocht
| |
| |
allemaal mee. 54.000 Zaragozanen vielen op die twee maand onder het moordend staal of bezweken aan ziekte en honger. Op 21 Februari capituleerden de uitgeputte overlevenden tegen eervolle voorwaarden hun aangeboden door de Franschen, die insgelijks vreeselijke verliezen hadden geleden.
En sindsdien draagt Zaragoza den eervollen titel van ‘siempre heroica’.
Na het avondmaal in 't hotel gaan we kuieren naar den Ebro toe.
De avondschaduwen vullen de straten.
Op de torens van O.L. Vr. del Pilar tampen de klokken voor het avondlof.
Gesluierde vrouwen schuiven voorbij, met het kerkboek in de hand.
Langs het ‘Paseo del Ebro’ om, gaan wij ook naar de kerk.
Aan het altaar een overdaad van kaarsen, in het koor een macht van kanunniken.
Kosters in rood gewaad, met mooie pruiken, loopen rond tusschen het volk, dat neergeknield ligt op den vloer, de koppen gekeerd naar het mirakuleus beeld dat hen en hun stad beschermt.
Op het dokzaal zingt overhands een groot en een klein koor. Op het vers van den priester wordt melodieus geantwoord in drie stemmen.
Nooit misschien heb ik zoo'n drang gevoeld om te bidden voor mijn volk, dan daar met die knielende geloovigbezielde massa, te Zaragoza. En ik herhaalde Guido Gezelle's vers:
Gij zijt, Maria, nog op heden,
Spijts alle mede- en tegenheden,
Des Vlamings Moeder immermeer.
| |
| |
Want O.L. Vr. del Pilar is ook O.L. Vr. van Vlaanderen!
| |
III.
Morgen wordt hier te Zaragoza het nieuwe gildenhuis ingehuldigd: van uit alle uithoeken der provincie Aragon zijn er al sociale werkers toegekomen: priesters, landeigenaars, heereboeren, ‘maestros nacionales’ (in 't Vlaamsch: schoolmeesters), propagandisten, enz. Ook in ons hotel zijn er enkele afgestapt en na het diner zit al dat volkje genoeglijk te kouten in het salon.
In de deuropening verschijnt de hotelhouder, een groot zwaarlijvig heerschap met lang zwart kroezelhaar, de hand gemoedelijk op den schouder van een jong mager kereltje met kortgeknipt haar en donkeren hoornen bril.
Op het vollemaansgezicht van den hospes speelt een aandachtwekkende lach. Hij kan voor zijn gasten uitpakken met een verrassing van belang.
- Als het de heeren belieft zal de jonge Noorsche kunstenaar Edgar Ole, op studiereis in Spanje - en die perfekt Spaansch spreekt! - het gezelschap dezen avond vergasten op een uitvoering van pianomuziek.
Een hoogst aangename verrassing inderdaad.
De jonge heer Ole buigt, zegt een paar woordjes en zet zich dan kwiek aan den halven vleugel.
Eerst Albeniz en Granados om wille van het Spaansche publiek en dan Grieg und kein Ende.
Muziek van Grieg!
Over de toetsen der zinderende piano vaart als een koele rukwind: de noten klinken en klateren als een
| |
| |
beiaardspel in een kouden klaren winternacht. Een kille Noordsche atmosfeer: de storm kraakt door de dennebosschen, stevig geworteld in den bergwand.
Ter afwisseling speelt een juffrouw de serenade van Toselli.
Nu is Oom Jan niet meer te houden: ik moet de piano op en, hoewel ik geen stem heb, ik moet toch zingen ‘Mijn Moederspraak’ van Peter Benoit, en ‘Psalm’, van Jef Van Hoof.
- Het eerste is een mooie muzikale phrase, zegt onze Noor, en het tweede is zeer mooi.
- Dat geloof ik! snauwt Oom Jan: daar is niets zoo schoon als die ‘Psalm’!
En gedurende vijf volle minuten heeft Oom Jan al het succes.
Den volgenden morgen zijn we vroeg te been, ten minste wat ze in Spanje vroeg heeten: vóór negen uur hebben we koffie gedronken.
'k Herinner mij zoo wel dat wij, kleine knapen op vacantie bij Oom Jan, als we eens voor dag en dauw opstonden te vijf uur en Oom Jan in den tuin toeriepen: ‘Goeden morgen, nonkel!’ - van Oom Jan het half brommend antwoord ontvingen: ‘Goeien morgen? Goeien morgen? zeg maar Goeien dag! 't Is al lang dag!’
Hij was al op van half vier!
Een heereboer uit de omstreken van Zaragoza heeft ons uitgenoodigd op een autotochtje om de omstreken af te zien: hij moet tevens voor zaken wezen bij den overste van een klooster.
- Gij zult goed met hem kunnen praten: 't is een Franschman, en een echte!
Laten wij hem Pater Delvaux heeten.
| |
| |
- 't Is een leepe kerel. De menschen hier betitelen het klooster: Delvaux & Co: Handel in schapen en beeten. Delvaux is een meester-speculant. Hij heeft den grond gekocht in 1898, tijdens den Spaansch-Amerikaanschen oorlog, toen de peseta laag was gezakt, met Fransche franken. Hij heeft gebouwd en geboerd, veel geld gemaakt van suikerbeeten en schaapswol, en met de opbrengst, stuk voor stuk zijn klooster prachtig uitgebouwd. In 1922, toen de peseta op haar hoogste stond en er communistische onlusten dreigden, heeft hij groote landerijen verkaveld: hij stak een schoonen cent op zak en kwam bij 't volk in 't gevlei.
Hij boert nog voort, thans echter op kleinere schaal. Maar nog gaat hij de markten af, verkleed in Aragoneeschen boer, de volkstaal sprekend zoo plat als een ezeldrijver. En heeft hij zijn koop gesloten en is hij weer de fijnste kooplieden te slim geweest, dan maakt hij zich bekend: Ik ben Delvaux: een van die ‘frailes’ (papen zouden wij zeggen in geuzenvlaamsch) die gij houdt voor domooren en uitscheldt voor mannen van den domper, sukkelaars die ge zijt...
Onder den oorlog stond Delvaux aan het hoofd van den anti-Duitschen propaganda-dienst in Spanje...
Daarover zou Delvaux zelf ons meer vertellen.
Terwijl hij ons rondleidt in het klooster eerst, dan in den kloostertuin, waar schoone vijge- en amandelboomen uitgebloeid staan, ratelt hij al maar toe politiek:
- A Paris, dans les ministères, j'ai mes grandes et mes petites entrées... Briand? c'est un mollusque... Romanones? Een liberaal, ja, maar hij moet van zijn vrouw alle dagen naar de kerk... en hij durft niet tegensputteren... Mgr. Mercier? Waarom die nu in de officieele Belgische en Fransche middens van het voorplan wordt geweerd? Dat weet ik! In Augustus 1914, toen uw grijze
| |
| |
minister Woeste zijn best deed opdat België slechts een beperkten, slechts den strict-noodigen weerstand zou bieden, hebben wij, Franschen, integendeel, aan de Belgen beloofd dat ze, mits goed door te vechten, na de overwinning een uitbreiding van grondgebied zouden krijgen: Eupen en Malmedy, 't Groothertogdom Luxemburg en eventueel Zeeland en Hollandsch-Limburg. Eupen en Malmedy hebt ge gekregen. Holland heeft zich buiten den dans kunnen houden: daar zijn Belgen geweest die toch verlangend naar Zeeland en Hollandsch Limburg hebben uitgezien, maar dat ging nu eenmaal niet. Luxemburg? Dàt stond op goeden voet. Doch de bisschop van Luxemburg rook te vroeg lont: die heeft bij de Curia geageerd, Mgr. Mercier werd uit Rome aanzocht al zijn gewicht in de schaal te leggen om die ‘combinaison’... te voorkomen... Et il a marché... 't Aartshertoginneke mocht haar troon behouden, doch ze had er genoeg van, van die kuiperijen en is in 't klooster gegaan. Haar zuster heeft dan den troon beklommen, is getrouwd met een broer van Keizerin Zita. Ik ken hem heel goed, ‘un brave type’. Hij heeft het daar niet zoo breed als hij misschien verwachtte... hij sjachert wat in paarden, ook in autos, voor 'k weet niet meer welk merk...
Delvaux toont ons zijn nieuwe, in-aanbouw-zijnde kapel en daarmee springt hij op een ander onderwerp: - Ik bouw in mudejar-stijl... De mudejars waren de Araben die na de herovering van Zaragoza door Alfons I hier zijn achtergebleven - zooals men te Toledo Mozaraben hiet de christenen die daar onder de Araabsche overheersching leefden en er zelfs de Araabsche taal hadden aangenomen. In Zaragoza zal men u de kerk wel toonen die, tijdens de Moorsche heerschappij, in drieën was verdeeld - Kerk, synagoog en moskee - met een
| |
| |
afzonderlijken ingang voor Mooren, Joden en Christenen.
In België leert men zeker ook, zooals in Frankrijk, dat Spanje altijd een land van fanatisme is geweest? Zeg hun maar goed ginder, wanneer ge thuiskomt, dat doorheen de gansche geschiedenis Spanjaards en Mooren beiden zich steeds hebben aangesteld als toonbeelden van verdraagzaamheid... Comment on écrit l'histoire, messieurs, comment on écrit l'histoire!...
De auto voert ons langs het Canal imperial, het kanaal, tijdens de Regeering van Keizer Karel ontworpen, echter nooit gansch uitgegraven, dat nu dient tot bevloeiing der naar-water-snakkende gronden: dank zij dit kanaal kunnen de boeren hier winnen al wat ze willen.
Terug de stad in. Even de bureelen van het plaatselijk blad, flink opgesteld, ‘El Noticiero de Zaragoza’, doorloopen, dan naar 't Museum.
Niet veel oogenboeiends. Een typisch-Spaansch doek ‘El torero herido’ (De gekwetste torero), een vermeende Dürer, wat archeologisch rommelzoo. De conservator komt aandragen met het prachtboek van August L. Mayer: ‘Geschichte der Spanischen Malerei’ (Leipzig, Krinkhardt,) - van 1922, asjeblief! Of meen je soms dat Spanje een achterlijk land is? En een brokje Nederlandsch kent de gedienstige heer ook wel: hij wijst op drie prachtbanden: Historie der Nederlandsche vorsten uit de Huizen van Beieren enz. (een titel die een heele bladzijde beslaat), door Frans Van Mieris, 's Gravenhage, bij Pieter de Hondt, 1732.
| |
| |
| |
IV.
Te twaalf uur opent de sociale landbouwweek, ingericht ter gelegenheid der inhuldiging van het nieuwe Gildenhuis.
De feestzaal wel gevuld. Vooraan een paar rijen meer steedsch-uitziende ‘notabelen’, de rest één tros stoere bruinverweerde boerenkoppen, geheven op strakke nekken: ze spannen oog en oor om geen enkel woord, geen enkel gebaar te verliezen van den volksvriend, die nu het spreekgestoelte heeft beklommen. Een boer-edelman, waaraan het landvolk nog met een middeleeuwsche trouw is gehecht - een gentleman-farmer, wel op de hoogte van zijn vak en van zijn tijd. Hij heeft het over de graanteelt:
- Wij moeten meer graan verbouwen. Denken we om de lessen van den laatsten wereldoorlog. Waarom heeft Duitschland het onderspit gedolven? Omdat het geen eten meer had. Hoe hebben Frankrijk en Engeland zoovele landen tegen de Duitschers in 't harnas kunnen jagen en mét hen opstellen in 't gelid? Door er economische drukking op uit te oefenen. Laat er een nieuwe wereldoorlog uitbreken. Hebben we geen brood genoeg, Spanje zou kunnen gedwongen worden, tegen zijn lust, tegen wil en dank, tegen zijn hoogere belangen in, de partij van Frankrijk te kiezen om graan te bekomen.
Er zijn er die klagen dat het meel zoo duur is: ik ben er blij om. Zoo zullen onze Aragoneesche boeren een schoonen stuiver verdienen en tegen volgend jaar zal er meer graan worden gezaaid.
De tweede spreker is een kanunnik uit Toledo. Hij
| |
| |
zal handelen, volgens het programma, over ‘Idéodinàmica Social’.
De titel doet niets ter zake.
't Was een opzweepen der Spaansche nationale fierheid door een prachtkerel van een romanticus - romantiek in den besten zin: het warme bezielde woord van een Verschaeve over de koppen geslingerd met de stem van een echt tribuun:
- Mi Espana! Mijn Spanje!...
Mijn Spanje is het land waar Numantia stond, de stad die Scipio tot den laatsten man moest uitmoorden om ze te bemeesteren;
Mijn Spanje is het land dat eeuwen heeft gevochten tegen de Halve Maan en dat den Islam heeft verjaagd;
Mijn Spanje is het land dat een Wereld heeft ontdekt en gewonnen voor zijn kroon, zijn taal, voor den waren godsdienst;
Mijn Spanje is het land dat eens de wereld heeft beheerscht: de zon ging nooit onder in de bezittingen van zijn monarken;
Mijn Spanje is het land dat tegen het protestantisme een dam heeft opgeworpen;
Mijn Spanje is het land dat in 1808 en 1809 de Franschen met bezemen heeft buitengevaagd:
't Was een echte waanzin die het auditorium aangreep!
Zoo de Spanjaarden een dosis Vlaamsche nuchterheid kunnen gebruiken, de Vlamingen in ruil zouden heel wat gediend zijn met een glimpje Spaanschen gloed.
| |
| |
Te vier uur, groote ontvangst aan de statie van de voorzitters van het Landbouwcongres: Generaal Mayandia, lid van het Directorium en vertegenwoordiger van Alfons XIII, en Kardinaal Primaat Reig y Casanova, aartsbisschop van Toledo.
De generaal heeft de militaire eer geweigerd om, als afgezant van den koning, niet al te in 't oog springend den voorrang te nemen op den Primaat.
Een macht van volk. 't Krioelt er van officieren en kanunniken, van priesters, burgers in habiet en hoogen hoed. Een lange rij autos en koetsen krijgen hun lading. Buiten de hooger genoemde twee voorzitters zijn daar nog (ik schrijf gaarne die lange mooi-klinkende Spaansche namen) de bisschoppen van Huesca, van Tagora electo de Burgo de Osma: Graaf de Casal, Burggraaf de Eza, el Excellentissimo Senor Marin Lazaro, eere-ondersecretaris ‘de Gracia y Justicia’ - is dat niet mooi: ‘van Genade en Gerechtigheid’ in plaats van lijk ze bij ons zeggen: van Justitie? Verder het korps der hoogleeraren, de burgemester (Alcalde), van Zaragoza, de Capitan general, de Voorzitter der Bestendige Afvaardiging, de Gouverneur der Provincie en de gemeenteraad volledig. In de krant staat er dat ook een landgenoot verwacht wordt: El Canonigo Luytgaerens, Secretario del Boerenbond belga como delegado del movimento universal católico-agrario. De Spanjaarden hebben er een handje van weg om aan de dingen een mooien draai te geven.
Wij krijgen onzen ‘delegado del movimiento universal’ maar niet in 't snuitje.
Langs op en neer den traag-rijdenden stoet van autos en koetsen, woelt de massa mee van aan het station tot aan de Kathedraal del Pilar. Tot binnen de kerk, die vol loopt. Tegen al de pilaren zijn de vlaggen uitgestoken
| |
| |
als bij den uitgang der processie. Kaarsen branden bij tientallen. Kosters en acolyten met mooie pruiken, het wit koorhemd boven het rood onderkleed, kruisen elkaar gejaagd. De organist laat het bombardonpedaal brommen: een zwaar vol geluid, dat de beuken vult en de zenuwachtigheid sust bij het volk.
Het ‘Salve Regina’ wordt gezongen.
Het koorhoofd is met priesters vol: op het dokzaal zingt overhands een groot en een klein koor en op het vers van den priester antwoordt het dubbelkoor vierstemmig.
Mooi, zoo'n dienst!
En na de Antiphoon gaat de Kardinaal Primaat knielen voor het mirakuleus beeld van ‘la Virgen del Pilar’, bidt den duur van drie Vaderonsen, beklimt een klein aangebracht trappeke en kust het Lieve-Vrouwebeeldje.
Achter hem volgen, om hetzelfde te doen, de capitan general, generaal Mayandia en Fray Matéo Colon, bisschop van Huesca.
En al het volk gaapt benijdend de begenadigden aan, wien dit groote voorrecht, die zeldzame eer te beurt valt.
In groote plechtigheid kwamen de hooge oomes de kerk uit om op het plein vóór den Pilar uiteen te gaan. De eerste die 't afstapte was generaal Mayandia, afkomstig uit de omstreken van Zaragoza, die op familiebezoek ging.
De Kardinaal vergezelde den Rector van 't Seminarie en vond onderweg, op het San-Carlos-plein een compagnie voetvolk, opgesteld met vaandel en muziek, om hem te begroeten. En, wijl piston en bugel de ‘Marcha Real’ rhytmeerden, hield de kardinaal, samen met den kapitein, wapenschouw. Dan trokken ze beiden vijf passen achteruit, de trommels roffelden, de grosse-caisse bonk- | |
| |
te een keer of drie en - links, rechts, links, rechts - de compagnie trapte het af, defileerde voorbij, met wuivend vaandel en schreeuwende fijfers, den Kardinaal ter eere!
's Avonds te zes uur plechtige vergadering in den stadsschouwburg. Zelfde publiek als in den Pilar.
Het tooneel schitterde van purper en gouden epauletten.
De eerste spreker, de beheerder van het ‘Sindicato Central’, is een man van zaken en van cijfers.
Het landbouwsyndicaat van Aragon richt lessen en voordrachten in om aan de landbouwers meer beroepskennis te verschaffen. Het koopt in gunstige voorwaarden meststoffen aan, die het dan aan zijn leden verder verkoopt; het leent geld uit, bezorgt ook verbeterd zaaien plantgoed en keurvee. Het koopt groote eigendommen aan om die verder onder zijn leden te verkavelen; het treedt op als bemiddelaar tusschen eigenaar en pachter om voor zijn leden goede pachtvoorwaarden te verkrijgen.
Het werd gesticht op 16 Oktober 1909 door Miguel Blasco met het doel de belangen van den boerenstand te behartigen op godsdienstig, maatschappelijk en stoffelijk gebied.
De uitbreiding door het Centraal Syndikaat genomen heeft het Bestuur genoodzaakt uit te zien naar een nieuw gebouw waarin al de diensten kunnen ondergebracht: de Casa Social, die morgen door Zijn Doorluchtige Hoogwaardigheid, den Kardinaal Primaat, zal worden ingezegend.
Het groote succes van den avond werd weggedragen
| |
| |
door onzen landgenoot Kan. Luytgaerens. Hij was dan toch toegekomen!
Al dadelijk won hij de gunst van 't publiek door hun in 't Spaansch zijn spijt uit te drukken dat hij hun schoone taal niet machtig was en dat hij voort, uit noodzakelijkheid des middels, in 't Fransch zou spreken. Doch hij had de voorzorg genomen zijn toespraak te laten vertalen en drukken: de Spaansche tekst werd uitgedeeld, zoo konden de menschen volgen.
- Ik breng U den broedergroet van de Vlamingen... Het Centraal Landbouwsyndicaat der provincie Aragon heeft mij uitgenoodigd deze plechtigheden te komen bijwonen en hier het woord te nemen om uitleg te geven over den Belgischen Boerenbond. Dankbaar heb ik die uitnoodiging aanvaard om U met onze inrichting vertrouwd te maken, tevens om in aanraking te komen met de landbouwvereenigingen van Spanje...
Na een eeresaluut aan Spanje, zette hij de opvatting, de samenstelling, de werking, de uitslagen van den Belgischen Boerenbond bondig uiteen. Hij wist zijn publiek te boeien, herhaalde elk belangrijk cijfer, elken ‘Schlager’ in het Spaansch, waarop dan telkens de toejuichingen losbraken met een Zuidersche onstuimigheid, waarvan wij ons in Vlaanderen geen denkbeeld kunnen vormen. ‘Viva Belgica!’ klonk het van uit den engelenbak. ‘Vivan Flamencos!’ repliceerde Heeroom en beide kreten werden onder stormachtig applaus door gansch de zaal overgenomen en weg en weer gekaatst.
De volgende spreker moest zijn hart eens lossen:
- Menschen, zei hij, België is het land dat Ferrer heeft verheerlijkt, doch België is ook het land van den Boerenbond! De Boerenbond heeft alles tusschen ons weer goedgemaakt.
| |
| |
Ik dacht dat het theather brak onder het applaus dat toen volgde.
- Wij zullen het boekje van Kan. Luytgaerens verspreiden op groote schaal, ging de spreker voort, niet alleen om de bewonderenswaardige werking van den Boerenbond tot voorbeeld te stellen in Spanje en in de landen van Spaansch Amerika, doch ook om wereldkundig te maken dat de Belgische Boerenbond Spanje begrijpt en het met ons houdt!
Waarom mijn buurman niet zoo Zuidersch-entoesiastisch deed ben ik eerst naderhand te weten gekomen. Hij was nochtans voorzitter van den Boerenbond van Toledo, doch ook ex-Duitsch officier, onder den oorlog in Spanje geïnterneerd. Zijn gevangenschap heeft hij benuttigd om het hof te maken aan de rijkste Spaansche condesa van Madrid en... hij is met haar getrouwd... Hij mag ook bij de O.W.-ers gerekend worden, zij het dan bij een ‘contingent spécial’.
Al de volgende redenaars hebben een speciaal complimentje over voor België en den Boerenbond.
Een heeft het weer over de Fransche Revolutie: daar kunnen de Spanjaarden niet van over. Vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid! Vrijheid voor de kapitalisten om 100 tot 200% te nemen en het werkvolk te laten crepeeren van miserie! Broederlijkheid!... enz.
De vergadering ging te half tien uiteen na de gemoedelijke toespraak van generaal Mayandia: deze voelde zich gelukkig in dit theater ‘waar hij de liefde had leeren kennen, waar zijn hart aan 't bloeien was gegaan, waar hij zijn vrouw had ontmoet!’ - en hij bracht hulde aan al de Aragoneesche schoonen, aan ‘het meesterwerk van Gods Schepping! het hart der christene vrouw...’
| |
| |
- Van een generaal moogt ge alles verwachten, van een Spaanschen generaal, nog meer, mompelt Oom Jan.
Bij het avondmaal in het hotel brengt de dagbladventer reeds speciale uitgaven met het relaas van de vergadering. ‘El Noticiero de Zaragoza’ heeft Kan. Luytgaerens een interview afgenomen en publiceert het onder den titel: Waarom is Spanje geen groote mogendheid?
‘Kan. Luytgaerens, de organisator van den grooten Belgischen Boerenbond, beleeft op zijn reis door Spanje een waren triomftocht.
De twee duizend personen, die den hoofdschouwburg van Zaragoza vulden, hingen letterlijk aan zijn lippen gedurende zijn schilderachtige tweetalige toespraak. Geestdriftig begroetten de Aragoneesche boeren den Vlaamschen Kanunnik.
De indrukken die een massa-aanvoerder van zijn gehalte, de leider der Vlaamsche boeren, over Spanje en het Spaansche volk meedraagt, deelen wij hier mede als van het hoogste belang.
Het Spaansche volk - heeft hij ons gezegd - lijkt mij te zijn een gezond volk, lichamelijk en zedelijk gezond; een volk met gevoel van eigenwaarde en nationalen trots, echter zonder de overdrevenheid die de Franschen soms onverdragelijk maakt.
De vrouwen stichten mij in de kerken door hun godsvrucht en hun zedigheid. Met deze modellen op het oog is het niet te verwonderen dat de Spaansche schilders de schoonste Madonnas hebben geschapen.
Ik heb mij afgevraagd hoe het komt dat een land waarvan de bevolking zulke uitzonderlijke hoedanigheden blijkt te bezitten, niet bij de groote mogendheden mag worden gerekend!
Tijd om een grondig onderzoek in te stellen heeft mij
| |
[pagina t.o. 176]
[p. t.o. 176] | |
MONTSERRAT
Het ‘Camarin’ of Genadekapel
| |
[pagina t.o. 177]
[p. t.o. 177] | |
MONTSERRAT
Grillige rotsen
| |
| |
natuurlijk ontbroken. Doch ik zou bij de oorzaken wel durven rekenen een gebrek aan standvastigheid, aan taai-doordrijven, en, zeker op den buiten, een gebrek aan onderricht...
Ik heb mij o.a. ook afgevraagd waarom de braaklanden niet worden beboscht?
Madrid heeft het uitzicht van een smoorrijke stad. Lijdt zij niet een beetje aan grootheidswaanzin?
De sociale werken schijnen mij op een flinken grondslag te zijn aangelegd. Van de landbouwerssyndikaten verwacht ik het beste. De indeeling echter der gewestelijke Boerenbonden per bisdom brengt een al te groote verbrokkeling mee. De gewestelijke Boerenbonden zijn te klein; zij beschikken niet over de noodige middelen o.a. om in voldoende mate diensten in te richten die niet winstgevend zijn, zooals een dienst voor toezicht, een documentatiedienst, diensten voor onderricht en ontwikkeling, voor het behartigen der hoogere belangen, enz.
Nu begrijp ik beter waarom een der voornaamste werkers bij de boerenbeweging in Spanje, de eerw. Pater Jezuïet Nevarez, die vier weken geleden den Boerenbond te Leuven is komen bestudeeren, mij met zooveel nadruk verzocht, in mijn toespraak te Zaragoza en bij de leiders der vereenigingen heel bijzonder te drukken op de noodzakelijkheid van het onderricht, van de ontwikkeling der leden.
De Spanjaarden zijn wel het meest gastvrije volk van Europa; in geen enkel ander land heb ik mij zoo onmiddellijk thuis gevoeld.
Ik heb den indruk dat het Spaansche volk herleeft, en het is waardig te herleven en opnieuw een belangrijke rol te spelen in de rij der volkeren...
Kanunnik Luytgaerens beloofde ons spoedig naar Spanje weer te keeren.
| |
| |
| |
V.
Oom Jan had beslist dat we dezen morgen zouden afreizen, doch als landgenooten van Kan. Luytgaerens - den held van den dag - worden we mede uitgenoodigd op het banket dat dezen middag door het Centraal Landbouwerssyndikaat van Aragon wordt aangeboden aan Kardinaal Reig, aartsbisschop van Toledo, aan Generaal Mayandia, aan de sprekers en hun vrienden.
Weigeren konden we niet - en we hebben het ons niet beklaagd!
's Morgens in de kerk van den Pilar, een pracht van een processie; op het koor een macht van priesters. En een echt Spaansch sermoon op het thema: ‘Non fecit taliter omni nationi... God heeft nooit een land gezegend als Spanje... Wij zijn het uitverkoren volk...’ Met welken trots blikten al die donkere oogen naar den gebaren-makenden, zich in 't zweet roependen, breedsprakerigen predikant. De beeldspraak had het erg te verduren: wij hebben het vaak reeds opgemerkt dat hier op kansel en podium vele zinnen worden gebouwd op het schema van Beulemans: ‘Il est sorti du tiroir d'en dessous et, fils du peuple, par la force de son travail, il est monté sur le plus haut échelon de la brasserie où il tient haut le drapeau de la bière nationale’.
In den voormiddag, inzegening van het gildenhuis door Kardinaal Reig y Casanova.
Te half twee, in het hotel Lac, een banket voor zestig genoodigden. Een wijde zaal, waarvan het midden ingenomen door de feesttafel; langs de vier kanten, om het ongezellige van de al te groote ruimte weg te nemen, zijn mooie rolwindschutten opgesteld met doorgangen
| |
| |
voor de dienders. Ik zit bij zoo'n doorgang, heb maar even het hoofd te keeren om door het venster van een prachtig uitzicht op het Ebro-landschap te genieten.
Denk nu maar niet dat het hier geldt: ‘Wat maakt het, met slechts een half sardientje te ontbijten, als men zijn maal gebruikt tegenover een schoon landschap!’ Neen, neen, 't was weer ‘des Guten zu viel’. Laat ik nog even, voor de laatste maal, het menu hier overschrijven:
Huevos gratinados à la Aurora
Pollos salteados Parisien
Espàrragos salsa Museline
Aspic de Galatina Strasbourg
Een keurig maal. De gebruikelijke speechen wisselen af met gezellig gepraat.
Daar is volk komen staan achter de windschutten - veel. De trap heeft aanhoudend gestommeld; zware basstemmen brommen zacht om niet te storen - een muziekinstrument wordt gestemd (de befaamde Aragoneesche jota, een soort cither) en plots, als een vuurpijl die opschiet, fortissimo, stijgt een soepele vrouwestem van de ondere la, glissando over twee octaven, blijft te trillen hangen op de hooge la, en voert dan grillige arabesken uit, wild erotisch, begeleid, in walsmaat, op de tokkelende jota.
| |
| |
Alle geluid is stil gevallen. Wondermooi zingt, roept, schreeuwt die prachtige wilde vrouwestem haar speelschen sirenenzang en over al de toehoorders komt een vreemde huivering.
Een zware basstem valt in. Sneller, vlugger, driester wordt het tempo; de dreigende bas achtervolgt de opgeschrikte sopraan als een slang een gefascineerd vogeltje. Met een pang! breekt het duo af.
Applaus. De jota preludeert weer. Een tweede lied, even exotisch, doch niet zoo woest, zet in, een lied voor vrouwestem alleen. Ik denk aan het eigenaardige wijsje dat ons Hongaarsch kindje op Kerstavond plots te zingen begon met volle stem, in haar beddeke, waar wij haar ingeslapen dachten. Zij moest nog, in haar Hongaarsche cantilena van alles vragen aan ‘Kis Jesus’.
Een vaderlandsche hymne deze: wij vatten de woorden: Spanje, de Ebro, Zaragoza, Aragon, outer en haard...
De windschutten worden opgevouwen en weggedragen: beide artisten, een volkszanger met zijn dochter, beide in oud-Aragoneesche dracht, buigen, nemen de luidruchtige gelukwenschen in ontvangst en al het volk drumt rond de tafel.
Het zingen gaat zijn gang.
Bisschoppen, generaal, priesters, officieren, boeren, 't verbroedert roerend in de liefde voor spel en zang, voor de oud-Spaansche liederen: godsdienstige, vaderlandsche liederen: ‘Onze vlag is rood en geel: rood als bloed - geen ander bloed kan 't onze overtreffen; geel als goud - geen goud zal bij ons een verrader vinden.’
't Is of beleven we weer een gelag, als in de Middeleeuwen, van een West-Gothischen stam, waarop de minnezanger werd genood - of een vergadering van Nederlandsche bosch- en watergeuzen.
| |
| |
Gelegenheidsversjes krijgen ook hun beurt:
hijos fieles de la Iglesia.
Mooi is het wel zoo al de standen van een volk te zien verbroederen. Hier schijnt men noch standsorganisatie noch klassenstrijd te kennen.
Pronto el general Sanjurjo
para el senor Abd-el-Krim.
Het veeg teeken voor Abd-el-Krim moet echter nog immer zijn uitwerksel hebben.
En tot slot, ter eere van Kanunnik Luytgaerens:
que a todos sale del alma;
Aangrijpend die liefde voor hun land, dit saamhoorigheidsgevoel van gansch dit volk. 'k Herinner me niet ooit zoo te hebben hooren samenzingen, uit gansch de ziel.
|
|