| |
| |
| |
Achtste Hoofdstuk
Toledo
I.
Een luie Maandagmorgen.
De straat blijft van ochtend nog langer ijl, de kerkdeur nog langer gesloten dan op de gewone dagen.
Wij wandelen vóór het portaal weg en weer, stilzwijgend de steenen tellend.
Een dikbuik van een boer in blauwen kiel, de pet vóór de oogen getrokken, hoog te paard zittend tusschen twee koperen melkstoopen schiet op een draf voorbij.
Daar hebt ge den misdienaar, doch zonder sleutel. Al van in de vroegte staan zijn oogjes zoo ondeugend! Hij vat resoluut post vóór Heeroom en zegt hem onverholen zijn zaligheid:
- Ik heb nu al drie dagen uw mis gediend en nog geen decimo drinkgeld gekregen!
Ik zal optreden als tolk.
- Bij ons is 't de gewoonte enkel bij 't vertrekken ‘propina’ te geven.
- En als ge in den loop van den dag dan eens verandert van gedacht en er toe besluit om denzelfden avond nog te vertrekken, in plaats van den volgenden morgen, ik zou daar schoon te blinken staan! Dat zijn toch dingen die kunnen gebeuren... Mag ik een voorschot hebben?
Dit pleidooi ‘pro domo’ vermurwt het hart van Heer- | |
| |
oom: glimlachend stopt hij den jongen wat in de hand en zegent hem daarbij op 't voorhoofd op den koop toe.
't Zijn rakkers! monkelt hij.
In de sacristij gaat het er maar rumoerig op los... Twee kosters en een onderpastoor zijn nog niet uitgepraat over het stierengevecht van gisteren. En met hun sigaret in den mond mommelen ze hun strate-Spaansch, zóó onduidelijk articuleerend, dat ik last heb om ze te verstaan en te volgen.
Onderpastoor en onderkoster houden het met Marques:
- Dat is een torero! Dat wordt een tweede Lagartijo.
De koster moet er om lachen; een medelijdend trekje speelt om zijn mond:
- Marques een Lagartijo! In 't drinken misschien. Valencia is uit ander hout gesneden. Let daar eens op. Dat wordt de eerste torero van Spanje, nog dit sezoen!
- Dat zegt vader ook, plaatst vlug daarachter met grooten mond, de kleine chico, die de ampullekes vult...
Wijl Heeroom zijn dankgebed zegt na de mis, loop ik om een taxi. Als we den trein voor Toledo nog willen halen...
De chauffeur heeft langen tijd een taxi gevoerd te Parijs. Wat is hij blij dat hij terug in het jolige Madrid zijn brood kan verdienen.
- Mucho mas alegria en Madrid que en Paris, zegt hij. ('t Gaat er in Madrid veel vroolijker toe dan in Parijs.)
De trein vol menschen van den buiten die, na het stierengevecht te hebben bijgewoond gisteren, den nacht in de stad hebben overgebracht. In de gesprekken hoor ik af en toe de namen knetteren van Marques en Valencia.
| |
| |
De vlakte naar Toledo deint schoon en welbebouwd: het gras der grachten wordt afgeweid door langharige, bruine geiten, groot als koetjes.
Ginds boven 't veld de plompe vlucht van een roode bloedspecht.
Aan den overkant in den hoek zitten twee jonge kerels tegenover twee jonge vrouwen, die sigaretten rooken en tusschendoor mooi zingen, terwijl ze met knippende vingeren het geknepper van castagnetten nabootsen.
In een statie, waar de trein manoeuvers maakt, een waggon afstoot, er een paar andere aanpikt, hebben de jonge kerels de mooie deernen overpraat, haar er toe gebracht, dat zij, uit kortswijl, een ‘segeduilla’ zouden dansen.
In een vluggen zwaai wippen de Spaansche schoonen elk op den hoek van een bank, ontplooien hun waaier, glimlachen hun mooie witte tanden bloot en dansen, met zuidersche gracie en uitbundigheid, de Seviliaansche ‘segeduilla’. Ze keeren en draaien, naar elkander toe, van elkander weg, knepperen met hun vingers, spelen met den waaier en zingen, zingen als nachtegalen, een duo. Ik denk aan Ibsen's Nora, die de tarentella danst...
Kaal ligt de vlakte, zonder lommer, in de doorbrekende zon. Alleen om de staties droomen enkele hooge populieren, staties die aandoen als groene oasen in de bruine steppe.
De velden zijn niet slecht bebouwd: aardappels, boonen, erwten, rogge en af en toe een vrucht met een klein wit bloemeke, een soort spurrie, - doch spurrie is het niet! - die wij niet kennen, Oom Jan niet, ik niet, Heeroom ook niet. En Oom Jan zou absoluut willen weten wat het is.
| |
| |
- Zie, daar is het opnieuw!
Ik spreek mijn buurman aan.
- 'k Weet niet, 'k ben geen boer!
- Zie daar is 't weer! Vraag het ginder eens aan dat jong manneke; dat schijnt van de streek te zijn.
Ik vraag het weer, doch geen bot te vangen. hij haalt de schouders op:
- Ik ben niet van 't vak, ik word torero!
- Zoo, torero?
- Ja, U zijt vreemdeling?
- Vlaming.
- Ja, de anderen hier in het rijtuig weten wel wie ik ben: de broer van Juan Tornquist!
- O, zoo!
Ik heb dien naam nooit gehoord (tenzij in Antwerpen aan de Beurs: er moeten ergens in Amerika kopermijnen bestaan José Tornquist & Co), doch ik doe natuurlijk of heel Vlaanderen hoog oploopt met den fameuzen stierenbevechter Tornquist!
- Ja, waar is uw broer voor 't oogenblik geëngageerd?
- In Mexico. Een contract voor vijf vertooningen tegen 20.000 (twintig duizend) pesetas per vertooning!
Nu begrijp ik heel goed waarom hij de voetstappen van zijn broer wil drukken...
- Indien Spanje maar half zooveel flinke ingenieurs bezat als het nu befaamde toreros telt... mompelt Heeroom.
| |
II.
Toledo!
Op dat kale barre rotsgevaarte, onder het kletsend wit licht eener Afrikaansche zon, kronkelend onder- en door- | |
| |
een-gekegeld, liggen de straten, kloosters, kerken, bouwvallen van Toledo bruin te blaken.
We voelen ons plots in een ander werelddeel. Wie schreef ook weer dat de Pyreneën Europa van Afrika scheiden?
Een omnibus voert ons van de statie opwaarts over den geelbruinen pulverenden zandweg, de stad binnen langs de brug van Alcantara - van op de brug heeft men een uitzicht dat mij de omstreken van Dinant te binnen roept - onderdoor de Puerta del Sol.
Is het Maurice Barrès niet, die in ‘Le Secret de Tolède’ beweert dat Toledo iets weg heeft van een klooster, iets van een burcht, iets van een gevang en ook iets van een harem?
We moeten eerst te voet gaan eer we kunnen de stad op ons laten inwerken - de autobus ging te vlug - en door de kronkelende straatjes, sommige zoo nauw, dat twee ezels met moeite elkander kunnen kruisen, klimmen we in eens op naar het Alcazar op het hoogste punt der stad.
Eigenaardig, die hooge Moorsche huizen, met hun kleine vensters, de groote benagelde deuren die leiden naar het ‘patio’, naar de binnenplaats, langs vier kanten door gebouwen ingesloten, tot waar de wind in het guur jaargetijde niet doordringt en die steeds schaduw kan bieden in den zomer.
Een van die oud-Moorsche huizen dient tot hotel. Om een voorwendsel te hebben het van onder tot boven te bezichtigen, gaan we er ons middagmaal bestellen tegen straks en informeeren naar 't etensuur.
Het ‘patio’ werd hier met glas overdekt en tot eetzaal ingericht. Een wenteltrap voert ons tot boven op een binnengaanderij, aangebracht boven den glazen koepel van het ‘patio’. Op deze binnengaanderij geven al de
| |
| |
slaapkamers uit, slaapkamers die langs buiten venster noch luchtgat hebben: al de matrassen liggen in het deurgat te verzonnen. Vlaamsche en Hollandsche kraakzindelijkheid moet men hier niet gaan zoeken...
Een kamermeisje is bezig een peluw op te schudden. Een zuiver-Moorsch type: niet groot, toch slank; bruine huid, zwart kroezelhaar, vurige oogen en ivoor-witte tanden. Als ze ons half bedremmeld met toeristen-nieuwsgierigheid toekijken ziet, gaat er over haar wezen een ondeugende lach, die haar gelaat vol uitdrukking zet als werd er licht ontstoken in een gekleurde voorheen doove lantaarn. Ze draait zich om op een hiel, wipt vlug als een hinde in het lommer der kamer en begint met hooge lokstem een fioretteerende ‘bolero’ te zingen.
We voelden plots de oud-Moorsche ziel aan van het ‘Toledo’ der Arabieren: ‘Le Secret de Tolède’.
Zelfs Oom Jan komt onder den indruk.
Met Kempische sappigheid stelt hij de onbescheiden vraag - Heeroom is ver genoeg af om 't niet te hooren:
- Kwamen de Mooren in Spanje om de schoone vrouwen, of andersom, zijn de vrouwen te Toledo zoo mooi, omdat de Mooren gekomen zijn?
Van op de pui van het Alcazar, dat statig zich verheft op den hoogsten top van het rotsgevaarte waarop Toledo is gebouwd, overschouwt men de oude Moorsche stad met een heel stuk van den omtrek.
Vier eeuwen lang (712-1085) wapperde hier op de rots de vlag van Afrika en den Islam; vierhonderd jaar bleef Toledo in de macht der Mooren.
De Toledanen namen wel de spraak, doch niet den godsdienst aan van hun veroveraars. Grootmoedig lieten de Arabieren Christenen en Joden vrij hun godsdienst uitoefenen en regeerden met den stillen lach van Les- | |
| |
sing's ‘Nathan der Weise’: welke der drie ringen is de echte?... Zalig de zuiveren van inzicht... Eerst in 1850 werd aan die ver-Moor-de Toledanen (Mozaraben) het gebruik der Araabsche taal verboden.
Langs drie zijden is Toledo ingesloten en beschermd door de breede bedding van den bruisenden Tajo-stroom; slechts langs den Noordkant is zij vastgehecht aan de hoogvlakte van Castilië. Wat een prachtig bruggehoofd voor de Ariaansche West-Gothen, voor de Mooren en, beurt om beurt, voor de christene koningen van het schiereiland! De Puerta del Sol, met haar ronden en haar vierkanten toren, was de sterke vesting.
In de verte doomt de bergketen op van Toledo; tusschen de stad en de bergen deint de ‘Vega’, de welige vlakte, vruchtbaar gemaakt door het Tajo-water, dat door groote wielen, voorzien van schepbakjes - systeem van vader Adam -, in een net van grachten en greppels wordt uitgegoten.
Langs de Taag ligt ook de wapenfabriek die thans de bevolking van het stadje leven laat.
Toledo is daarbij de stad der aartsbisschoppen. De huidige aartsbisschop is nog Primaat van Spanje, heeft den voorrang op den aartsbisschop van Madrid.
Toledo was ook het hoofdkwartier der Comuneros, die den strijd aanbonden tegen den Spaanschen eenheidsstaat, en die - roemrijk! - de nederlaag leden.
Stad van kamp en strijd. Door den Spaanschen vrijheidsheld, den Cid Campeador, werd zij op de Mooren heroverd, den Cid die in het Romeinsche castellum, dat vroeger de plaats van het huidige Alcazar besloeg, als burchtheer over Toledo regeerde.
Thans is het Alcazar betrokken door een kadettenschool en een militair museum met vaandels en gedenk- | |
| |
teekens, meest uit den Spaanschen vrijheidskamp tegen de Franschen.
Nog een oogslag op het wijde panorama en we dalen af in de stad door nauwe kronkelende straatjes met hooge huizen, wier spits toeloopende bovengevels naar elkander schijnen toe te buigen om elkaar, met Spaansche hoffelijkheid, den broederkus te geven... En van huis tot huis, dwars over de straatjes heen, hangt weer, kleurig wapperend in wind en zon, de wasch te drogen...
De kathedraal, werd ons gezegd, zouden we best in den namiddag bezichtigen.
Er is nog zooveel dat onze aandacht vraagt: kerken, kloosters en musea, moskees en synagogen, miraderos (belle-vues), het stads- en straatleven zelf...
In de kleine moskee ‘El Christo de la Luz’ een prachtig gestoelte ‘para los canonigos musulmanes’ - voor de Musulmaansche kanunniken - zegt onze gids, en een mooi doek van Van Dijck, St Agnes voorstellend.
In het befaamde El Greco-Museum, veel mooie schilderijen, aan den meester toegeschreven, ‘de meeste ten onrechte’ beweert onze cicerone, ‘toch allemaal mooi!’ Ook in de aanpalende kamers zijn doeken, van elders hier tijdelijk ondergebracht en tentoongesteld om een meer algemeen overzicht te geven over El Greco's werk. Eigenaardig-mooi die ascetische figuren, beenderig en bloedloos, en daarin die van een geheimzinnige koorts gloeiende oogen. Iets Grieksch-Byzantijnsch in het opzet, iets Italiaansch in den zwier, veel Spaansche gloed uit den geweldenaarstijd toen die Griek hier aanlandde in het middeleeuwsch Toledo, op het barre rotsgevaarte heerschend over de dorre vlakte.
Aangrijpend...
In Santa Maria la Blanca, een synagoog in mude- | |
| |
jar-stijl (Mudejar heette men den christen geworden Araab), vóór een oud schilderij staat een slanke Fransche dame haar schoothondje, een lichtbruin griffoentje, te kussen en te aaien.
Oom Jan kan 't niet velen:
- Dat ze liever een kindje koopt, mort hij flegmatiek, dan zal ze wat beters hebben om te vertroetelen.
Twee uur: etenstijd.
Ook te Toledo, zooals trouwens in alle Spaansche steden, schijnt de dagtaak te gelden: opstaan tusschen acht en negen, ontbijt te half tien, werken of wandelen tot half twee, te twee uur middagmaal, siesta tot half vier, vier uur; zijn zaken verder afhandelen tot negen, diner te half tien, tien uur; opblijven tot middernacht.
Vele vreemdelingen om te middagmalen, meest Engelschen, doch ook Spanjaarden uit het Noorden.
Weer valt er duchtig te lepelen en te vorken. Ik sta mijn man, doch Oom Jan en Heeroom doen van sommige schotels niets dan nippen, laten weer andere voorbijgaan, tot openmondsche verbazing van den garçon.
- Ze kunnen hier niet begrijpen dat ge u niet doodvreet... flapt Oom Jan er uit.
- Wenschen de heeren een bed voor de siesta?
- Neen, we zullen liever in de rookzaal een sigaartje trekken.
't Is te snikheet om zich zoo aanstonds buiten onder de brandende zon te wagen, daarbij ‘el sereno’, de koster van de kathedraal, slaapt ook tot half vijf: zoo lang moeten we toch wachten, tot die zich gewaardigt met zijn sleutel te voorschijn te komen.
De rookzaal zonder vensters: enkel een kleine waaier hoog in den buitenmuur, verder de glazen dubbeldeur uitgevend op het patio.
| |
| |
De vreemdelingen schijnen zich aan de Spaansche levenswijze aan te passen: ze trekken alle naar boven om te rusten.
Slechts één priester, die in een hoekje der rookzaal een sigaret opsteekt. Hij bekijkt Heeroom, Heeroom bekijkt hem:
- Pater Oria?
- Precies! Dat is, laat zien eens...
- Veertig jaar geleden...
Wat een vriendschap!
't Heeft er veel van weg dat al de Spaansche Jezuïeten te Leuven hebben gestudeerd.
Zijn Fransch was hij vergeten, doch in 't Latijn hield hij met Heeroom flink slag.
- Waar is de tijd?
- Ja, waar is de tijd?
Ik vertaal af en toe voor Oom Jan wat beide oude vrienden zooal interessants te vertellen hebben.
't Schijnt wel dat op godsdienstig gebied de Moorsche invloed nog doorsijpelt: de bevolking van Toledo is in godsdienstzaken onverschillig. Nog de helft der mannen houden hun Paschen niet, en dat in het katholieke Spanje!
Lusteloos zijn ze verder, als de Mooren, en gelijk alle Oosterlingen, wars van arbeid en inspanning.
Nu, dan heeft heel Spanje, Barcelona misschien uitgesloten, wel den invloed der Mooren ondergaan...
- Wat praten ze daar van ‘de Fonseca’? vraagt Oom Jan.
- Ze hebben het over de vroegere aartsbisschoppen van Toledo, de echte heerschers over de stad. Onder hen waren verscheidene ‘de Fonseca's’, en wel onder de meest beroemde.
- Daar wonen nog afstammelingen van die familie in
| |
| |
Vlaanderen. Rijd eens met uw velo van Knocke-aan-Zee den weg op naar Hazegras: bij de Hollandsche grens stopt ge voor het café ‘Bij de kinderen van Siska’, waar ge lekker kramikbrood en een geurige tas koffie kunt bestellen. Vraag aan de waardin haar identiteitskaart: ge zult er op vinden Francisca de Fonseca... Die menschen moeten van oud-edelen Spaanschen bloede zijn...
't Gaat naar vier uur toe.
- Willen we opstappen naar de kathedraal?
- Ik zal gaarne uw geleider zijn.
Zie zoo: we hebben weer op 't onverwachts een besten cicerone gevonden.
| |
III.
Zeppelins, die den Atlantischen Oceaan overvliegen, kanonnen van 42 cm., spoorhallen en transatlantiekers, autos en telefoon, radio en de rest, over alles waar onze verlichte eeuw zoo prat op is, gaat men zooveel lichter denken in de schaduw van de meesterwerken der donkere middeleeuwen, onder de stoute, machtig-schoone gewelven, rustend op reusachtige pijlerbundels, van Toledo's kathedraal.
Het meesterstuk in Spanje der Gothische bouwkunst, waaraan bijna drie eeuwen lang, van 1227 tot 1493, ononderbroken gearbeid werd. De laatste bouwmeesters hebben er hier en daar wel een Renaissance- en baroktint aan gegeven en in de talrijke zijkapellen zijn de meest verscheiden stijlen vertegenwoordigd: zeer mooi is de Mozaraabsche kapel waar nog dagelijks de H. Mis wordt opgedragen volgens den West-Gothischen ritus.
Het zou ons niet verwonderen moesten daar plots de Mooren vóór ons staan, met hun bruine lijven op
| |
[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144] | |
TOLEDO
Puerta del Sol
| |
[pagina t.o. 145]
[p. t.o. 145] | |
TOLEDO
Onder den Toren
| |
| |
hun witte woestijnpaardjes, om weer bezit te nemen van den tempel: er hangt een Araabsche geur om alle dingen... met zoo'n geheimzinnige pracht breekt het licht door de gamma der kleuren van de kerkramen, om verbleekt te gaan liggen op het witte en zwarte marmer van den kostbaren vloer. Zou niet een Araab dit ivoren Madonna-beeld gesneden hebben, zoo weinig kerkelijk van uitdrukking? Een wereldsch-mooi gelaat, Moorsche glimlach als van het kamermeisje in 't hotel. Oostersche lippen die schijnen te mompelen: ‘Tout comprendre c'est tout pardonner...’
Zuivere Renaissance is de Capilla de los Reyes Nuevos.
Het koor, zooals in bijna alle Spaansche kerken, in de middenbeuk, vóór de kruisbeuk, ingebouwd, verhindert dat men met één oogopslag heel de binnenkerk - de vijf beuken, de gewelven rustend op 88 dubbelzuilen - zou opnemen. De kanunniken hadden het gaarne warm en offerden het zicht voor een warmen rug en warme voeten.
Twee der kerkbewakers - ‘Azotaperros: hondenprossers’ zegt het volk - slapen hier 's nachts onder het koor: of juister de eene slaapt, terwijl de andere zijn nachtronde doet, of zou moeten doen. Het hoogaltaar, zooals wij zoo vaak zagen in Spanje, in lorkenhout van onder tot boven verguld.
Op een grafsteen: ‘Hic jacet Paulus cinis et nihil.’
Pater Oria stelt ons voor aan een paar kanunniken.
- Gijlie zijt zeker mannen van den Boerenbond?
Wij kijken verbaasd.
- Ja, die worden hier ten minste verwacht voor de inhuldiging van het gildenhuis te Zaragoza!
We zullen eens informeeren.
Nu gaat het met een anderen kanunnik naar den Dom- | |
| |
schat... Goudsmeed- en brokaatwerk voor een waarde van millioenen: zilverwerk van Benvenuto Cellini; een Custode van een Vlaming ‘Enrique de Arphe’, een meesterstuk drie meter hoog, wegende 172 kgr., met 260 beeldjes in verguld zilver; het middenstuk, de monstrans, twee kilo zwaar, vervaardigd uit het goud dat Christoffel Colombus van zijn eerste Amerikaansche ontdekking meebracht...
En hier ook, gelijk in zoovele andere plaatsen, luidt het refrein: ‘Hier hebben de Franschen in 1808, veel gestolen.’
We zijn wat lang in de kathedraal gebleven, beklagen het ons echter niet, doch om tijd te winnen stappen wij een taxi in die ons verder al wat Toledo oogenboeiends biedt laat opnemen.
In de trapzaal van 't stadhuis heb ik verzen van Gomez Manrique, die in den wand zijn gegrift, opgeteekend; verzen, die ik hier ten behoeve der would-be leden onzer wetgevende kamers wil overschrijven:
Par los comunos provechos
Pues os fizo Dios pilares
De tan riquisimos techos,
Wat in 't Dietsch beduidt - 'k vertaal in rijmlooze regels, dat is mode, dus mooi, en voor mij 't gemakkelijkst:
| |
| |
Laat varen allen hartstocht,
Hebzucht, voorliefde en vrees.
Voor de belangen van 't gemeenebest
Zullen uw persoonlijke belangen wijken;
Daar God u opstelde als pijlers
Al dezen die hopen eens als pijlers onder rijke daken te worden opgesteld mochten wel dit Spaansche versje van buiten leeren. Hun leg ik het ter overweging voor.
Pater Oria bestuurt in de stad een cooperatief. Nu kunnen we niet anders dan voor zijn werk de meeste belangstelling toonen en onzen uitstap naar Toledo besluiten met een bezoek aan zijn inrichting.
Zijn instelling is een centrale van plaatselijke cooperatieven en om zijn winkel, zijn middenkredietkas en zijn verkoop van landbouwmachines onder dak te brengen, heeft hij een oud Augustijnenklooster mogen in beslag nemen.
Twee spreuken, in gouden letters op den muur geschilderd, treffen den binnenkomenden bezoeker:
‘Unos por otros y Dios por todos’: niet, als bij ons, Ieder voor zich en God voor allen, maar: De eenen voor de anderen, en God voor allen.
En verder: ‘La Cruz y el Arado salvaron à Espana: Het Kruis en de ploeg zullen Spanje redden!’
Kamer voor kamer zien wij alles gewetensvol af: magazijnen, opslagplaatsen als van een grooten bazar. Ook wel typische dingen: in een zaal, rechts, rij aan rij, laag boven laag ingemetseld, de beenderen of wat er
| |
| |
nog mag overschieten van de vroegere Augustijnen (die mochten geen doodkist hebben en warden hier in gereedgemaakte vakken, enkel in een laken gewikkeld, bijgezet, ingeschoven en vermetseld); links, aan den wand er rechtover, rij aan rij, laag boven laag, onze welbekende kistjes uit België: Sucre de Tirlemont. In Spanje kijkt men zoo nauw niet...
En we luisteren geduldig naar den uitleg dien Pater Oria ons met vollen mond verschaft.
- Hier ook hebben de boeren tijdens den oorlog veel geld gewonnen; de heeren verkeeren veelal in geldverlegenheid en zijn tevreden hoeven en landerijen te kunnen verkoopen. Beschikken de pachters niet over de volle som, ze kunnen een leening aangaan bij onze bank.
Boerkes, die vóór den oorlog geld moesten gaan zoeken om een os te koopen, hebben nu tot 20.000 duros op de bank staan (20.000 duros = 100.000 pesetas, of in Belgische munt: ongeveer 275.000 frank!)
Vooraleer onze spaar- en leengilden en onze middenkredietkas warden gesticht waren onze boeren aan woekeraars overgeleverd. Het vóóroorlogsche woekersysteem werkte als volgt: voor elken ontleenden duro (5 pesetas) moest een wekelijksch kroos worden afbetaald van 10 centimos, dus een jaarlijksche interest van meer dan 100 t.h.
Van België gesproken: ik zoek een weg om rechtstreeks met de Belgische cooperatieven handel te drijven: wij verkoopen u azijn en vruchten en nemen van u af wat gij kunt uitvoeren. Ik heb mijn plan aan een Franschman van ‘l'Internationales des Coöpératives’ voorgelegd, maar ge kunt met een Franschman geen licht schieten. Die maken plannen, veel schooner dan gelijk wie dat zou kunnen, maar begin ze niet uit te werken,
| |
| |
ze laten u in den steek om een nieuw, nog mooier plan op te zetten.
En dat was een Spanjaard die sprak!
't Gebeurt meer dat de moor den ketel verwijt dat hij zwart ziet...
| |
IV.
Pater Oria reist met ons mede van Toledo naar Madrid. De avond valt schoon over de heuvelende landouwen. Wijl Heeroom zijn brevier bidt en Oom Jan in een hoek zijn dutje doet, heb ik Pater Oria te pakken over de Spaansche literatuur der laatste jaren.
- Nooit is onze literatuur zoo onzelfstandig geweest als deze laatste decenniën. Zij wortelt niet in de diepgeloovige Spaansche volksziel, maar laat zich drijven op allerlei uitheemsche invloeden: Zola, Ibsen, Tolstoï, d'Annunzio en de moderne Franschen. Het volk is anti-Fransch, en door en door katholiek; de letterbent wordt meegezogen in 't Fransche zog, en brengt zoo weinig tot uiting van wat er leeft en roert in het christen gemoed van ons eigen Spaansche volk. Naturalisme met als helden geestelijk ontaarden; echtbreuk en verfijnde zinnelijkheid.
Om van de allerjongsten niet te spreken, wier produkten slechts een afkooksel zijn van de werken die te Parijs ‘furore’ maken, kunnen we onze meest gelezen, meest verdienstelijke schrijvers rangschikken in twee groepen: de eerste, in het vaarwater der Fransche romantiekers, de oudere dus, en de tweede, nu in de volle kracht van hun letterkundig scheppen, volgelingen van Zola.
Bij de eersten vinden we Juan Valera - hebt ge zijn ‘Pepita Ximenes’ niet gelezen? - José Maria de Pe-
| |
| |
reda: lees zijn ‘Pedro Sanchez’ of liever nog ‘De tal palo, tal astilla’, (zoo het hout, zoo de splinter): in dat boek triomfeert nog het geloof over de vrijdenkerswetenschap, hoor! Inhoud? Een godloochenaar wordt verliefd op een geloovig burgersmeisje (het onderwerp van Timmermans' ‘Pastoor uit den Bloeienden Wijngaard’) en nu ontstaat de tweekamp tuschen zijn overtuiging en zijn liefde. Zal hij haar winnen? Zal zij hem bekeeren? Hij vermaledijdt de wereld en de wetenschap, waaruit hij het gift van het scepticisme heeft gezogen en pleegt zelfmoord.
De tetralogie ‘Torquemada’ van Perez Galdoz kent ge ongetwijfeld alsook de cyclus-romans van gravin Pardo-Bazan?
Wat hebt ge gelezen van Palacio Valdes? ‘La Fé’? Wat ge koopen moet is ‘La Hermana San Sulpicio’: daarin leeft Sevilla; daarin treden alle Spaansche volkstypen op, en de held is een Galiciër, een gallego! Hoe hij dat klaargesponnen heeft! Ge weet toch dat in gansch Spanje de Galiciër versleten wordt als houdende het midden tusschen een mensch en... het paard van Christus?
Daar is een volksrijmpje dat luidt:
Pensado que era un hombre
(Van avond door 't open venster
Zag ik iets als een zwarte hoop,
Ik dacht dat het een mensch was
Hier wordt de spreuk uit het evangelie op den Galiciër toegepast en beweerd dat Sint Pieter geen domkop- | |
| |
pen in den hemel wil. ‘Het is gemakkelijker voor een kemel om door het oog eener naald te kruipen dan voor een Galiciër om in den hemel te geraken.’
Waarop de Galiciërs, met al te blijkbare tekstvervalsching, antwoorden dat de spreuk zou luiden: ‘Het is gemakkelijker voor een Galiciër om door het oog eener naald te kruipen, dan voor een kemel om in den hemel te komen!’
Om tot de literatuur weer te keeren, de schrijvers van die eerste groep, wier romans voor 't meerendeel in de provincie spelen, laten ons oud geloof en de Spaansche volksziel nog min of meer tot hun recht komen.
Zoo staat het niet met de tweede groep, met de volgelingen van Zola en zijn naturalisme: Blasco Ibanez, Pio Baroja, Martinez Sierra, Angel Guimera (een Catalaan deze) en andere.
Blasco Ibanez is u waarschijnlijk genoeg bekend. Uit zijn roman ‘La Catedral’ werd een film getrokken die de wereld is rondgegaan. Hij is de voorvechter van het socialisme in Spanje. De Parijsche loge heeft hem kunnen overhalen om tijdens den oorlog een hevige anti-Duitsche campagne op touw te zetten. Hij is een vijand van het koningdom: ook van het huidig Directorium.
Van Pio Baroja moet ge lezen ‘La vida fantastica’; daarin zult ge den ouden Spaanschen schelmenroman weervinden. Een flinke humorist evenals Azorin!
Martinez Sierra zou ik niet met den naam naturalist willen doodverven. Die brengt echte oude schoonheid.
Ten andere - en dit is een correctief bij wat ik in 't begin zei - in Spanje heeft het Fransche naturalisme wel wat van zijn morbidezza ingeboet.
Bij dat al schreeuwt onze letterkunde om vernieuwing. Los van den Franschen verderfelijken invloed. Terug
| |
| |
naar de oude bronnen. Terug naar het volk, naar het oud geloof en de oude zeden - en terug naar God!
Heeroom en Oom Jan hebben nog altijd geen beslissing getroffen nopens de verdere regeling en den duur onzer reis. Pater Oria zal me zeggen wat we zeker van Spanje nog zien moeten.
- In 't Noorden: Zaragoza en Barcelona; in Zuid-Spanje: Sevilla, Granada en Cordoba.
Andaloesië! het land van het licht en de alegria! Daar is de zomer één glorie van zon. En toch is het land vruchtbaar als een paradijs, omdat het wordt gedrenkt door de gesmolten sneeuw die van de Sierra Nevada druipt. Ge zult er heele bosschen zien van granaat- en oranjeappelen, van vijgeboomen en citroenstruiken, boomgaarden van moerbezieboomen, waarop zijdewormen worden gekweekt.
Sevilla is de stad der vreugde. Nergens in Spanje leeft het volk als daar. Dààr moet ge een stierengevecht bijwonen!
Te Granada gaat ge het Alhambra bewonderen, mooier dan de zeven wereldwonderen te saam. En op den heuvel bij de stad, boven den bergpas ‘El ultimo suspiro del Moro’ gaat ge zitten droomen. Daar op den heuvel ‘de las lagrimas’, moet ge u Abou Abdallah voorstellen die, verslagen, met zijn laatste Arabieren den aftocht blaast, vaarwel zegt aan dat mooie land, om terug te keeren naar de woestijnen van Afrika.
En te Cordoba gaat ge bidden in de vroegere mozquita, den prachtigsten Moorschen tempel der wereld...
Met Pater Oria heb ik gewikt, doch Oom Jan ‘que tiene la bolsa’ (die de beurs draagt) heeft beslist... Maar dat is voor een volgend hoofdstuk.
|
|