| |
| |
| |
Zevende Hoofdstuk
Het Escorial
I.
Ongeduldig staan we gedrieën rond te drentelen vóór het gesloten portaal van San Luis, waar Heeroom mis zou lezen. De koster heeft ons nochtans gisteren wel beloofd dat hij te zeven uur stipt de kerk zou openluiden. Morgen brengen...
Kwart over zeven: koster noch misdienaar die zijn neus vertoont.
De eerste trams beginnen te rijden. Een paar boeren komen opdagen, ingedut, tusschen twee koperen stoopen, op hun lamlendige grauwe ezeltjes.
- 't Is brâ koud, moppert Oom Jan en zet zijn kraag recht.
- 't Zal regenen, meent Heeroom, de steenen slaan uit.
Aan den omdraai de kleine misdienaar gevolgd door een hulpkoster: eindelijk!
De bestelde taxi staat na de mis vóór de kerkdeur: die is ten minste op post. Naar de Zuidstatie.
Onnoodig langs het hotel om te rijden: vóór negen uur wordt geen ontbijt opgediend.
| |
| |
Terwijl we aanschuiven in lange rij vóór het loket, knabbelen we aan een paar gekochte broodjes met koude worst.
Een treintje met vijf, zes rijtuigen: voldoende om het aantal toeristen te slikken, die het vijftig-kilometer-tochtje ondernemen naar het Escorial. Zindelijke, gemakkelijk-ingerichte rijtuigen.
't Vertreksein zal wel niet gegeven worden vóór de zwerm gidsen hun zaakjes hebben afgehandeld. Wij hebben er al drie, vier, afgescheept, denkende: we zullen ons plan wel trekken. Ze geven echter geen moed verloren, het voorbeeld werkt aanstekelijk... ja 't zal wel zoo wezen moeten: we mogen aan de traditie geen afbreuk doen...
Daar hebt ge er weer een... Een slank, gepommadeerd versch - geschoren heertje, met het voorkomen van een graaf, wel van een prins! Hij groet ons pet in hand.
- English? Deutsch!
- Nederlandsch, asjeblieft.
- No entiendo, vous pas parler français?
- Geen Vlaamsch, geen centen... Somos Flamencos...
- Oh! Flamencos... Zeer aangenaam, u drukt zich wondermooi uit in 't Spaansch!
Dat allemaal om die twee woorden: Somos Flamencos! Men vangt meer vliegen met een druppel honig... en hij gebruikte een heel vat. Nu, we lieten ons lijmen. Voor zestien pesetas per persoon - ‘forfait’ zei hij - zouden we in Escorial àl zien wat er te zien is, dorp en omgeving, het koninklijk paleis, de Casita del Principe, alle drinkgeld inbegrepen alsmede den prijs van een stevig uitstekend maal... We zouden slechts éénmaal hoeven in onzen zak te schieten... ‘Neen, niet op voorhand betalen, straks, als u alles gezien hebt en tevreden zijt... Muchas gracias, Senores’.
| |
| |
En hij maakt zulke zwierige buiging dat ik onwillekeurig rechtsta om hem hoofsch weer te groeten.
- En let u wel op het nummer op mijn pet: 16!
Heeroom en Oom Jan houden mij voor 't lapje. Laat ze lachen: ik heb de Vlaamsche hoffelijkheid hoog gehouden en heel den dag zal ik bij onzen gentleman-gids vijf vóór hebben!
Onder den aschgrijzen stuifregenenden hemel, over de golvende hoogvlakte, rijdt ons treintje een flinken draf.
Schapen genoeg in dit land van Don Quichotte en de herders spelen er op een soort klarinet; windmolens krijgen we echter niet te zien, wel watermolens met de bewatering: was het daartegen misschien dat de dolende ridder met zijn speer te keer ging?
Hier ligt de vlakte niet zoo braakgrauw. Tegen de rotsen overal, vlammend geel, de brem in bloei. Groen en boomen welgedaan. De olijfboomen tieren er gulzig in veien grond. De perceeltjes bebouwbaar land, met zorg omringd door een muurtje van bruinen rotssteen, opdat in den winter, als de regen van de bergen stroelt en gulpt, de vruchtbare bovenlaag niet zou worden meegespoeld.
Langs een zomertam waterloopje staan frissche populieren te bladerwemelen in den dreinenden stuifregen. Waar een klaterende bergstroom naar beneden bruischt, loopt een vrouwtje haar witten wasch te slaan en te bleeken.
De Guadarrama-bergketen komt bij. Even breekt de zon door: ginds sneeuw op een top!
Ik trek mijn overjas aan.
- Moet ge nu uw jas aandoen omdat ge sneeuw ziet? lacht Oom Jan.
Onder het dofgroen der olijfboomen ligt helgroen een bergweide te glanzen, bespikkeld met schapen en lam- | |
| |
meren als met St Jansbloemen en madelieven. Hooge rotsblokken, van de bergen afgerold, stapelen zich op langs het spoor. De trein klimt en wendt en, op een draai, daar grijnst ons toe, oprijzend uit het grauwe graniet van de Guadarrama, log-massaal, somber onder het laagkoepelende looden wolkenschof, het kolossale Escorial,
als een reusachtig arendsnest,
als een loerende sfinks, die ons den huiver over den ruggegraat jaagt,
als een grimme draak uit het Apocalypsus.
Dat een paleis? Een gevang, ja! een burcht, een klooster zonder zon, een voorgeborcht der hel! Een retraitenhuis, gebouwd door een millioenengek om Gods toorn te vermurwen; gebouwd door iemand die beeft voor God als voor een tyran, die op den loer zou liggen om den mensch, bij zijn eerste zwakheid, bij zijn eersten misstap, met prijklauwen aan te slaan en in de hel te sleuren:
‘Den ketel in!’
- Neen, neen, sust Heeroom, God is een Vader, die slechts met tegenzin de zondaars in de hel laat vallen, die van geen berouw willen weten, de verstokten die zijn schoonen hemel niet in willen!
- Toch bekruipt mij de lust mijn geweten te onderzoeken, oppert Oom Jan, terwijl hij onder zijn hoed in zijn haar krauwt.
Ik deel zijn indruk ten volle, 'k ben al bezig... Door mijn hoofd suizen al de vermaningen, die ik ooit van leeraar of biechtvader of retraite-predikant heb gehoord, vermaningen, die mij een tijd onder den indruk hebben gehouden, doch die steeds weer in het drukke leven door den vergeetwind werden weggewaaid...
‘Het Rijk der Hemelen lijdt geweld en alleen de geweldigen nemen het in.’
| |
| |
En ik die steeds in de stad - waar ik leven moet omdat ik in den zonnigen buiten, in Gods vrije natuur, mijn brood niet kan verdienen - de zonneplekjes opzoek in de straten waar de huizen lager zijn en de zon niet afsluiten... ik, die ook in het leven steeds de zonnezijde heb gezocht...
- Niet suffen! vermaant Heeroom. Ge moet alle redenen plaats geven en alles situeeren in zijn tijd, beoordeelen volgens de omstandigheden. Een lesje in de geschiedenis: Filips II, die heel zijn leven lang streng geloovig was, kwam diep onder den indruk van de laatste daad van zijn vader; van Keizer Karel die afstand deed van zijn troon en al zijn bezittingen, om zich uit de wereld terug te trekken en zijn laatste jaren te slijten in een klooster.
Hij zelf liet zich voor den zomer een landhuis bouwen niet al te ver van Madrid, waar hij bijna als in een klooster zou kunnen leven, streng, naar zijn eigen verlangen, naar den geest van zijn tijd...
Heeroom wordt in zijn les onderbroken door het stoppen van den trein.
- Escorial. Alleman afstappen!
Rond de statie slechts enkele huizen, die ‘Escorial de Abajo’ - het neerdorp - vormen. Het hoofdvlek - ‘Escorial de Arriba’ - met het paleis, ligt ginds op de hoogte, een half uurtje klimmen.
Doch - en dit is een eerste voordeel van onzen ‘forfait’ - een autobus staat ronkend op ons te wachten en de slanke gids nr. 16 houdt het portier open:
- Par ici, Messieurs et Dames!
En ik - maar ik alleen! - krijg weer een glimlach en een aparten groet...
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
Escorial Voorgevel
| |
[pagina t.o. 129]
[p. t.o. 129] | |
Escorial Binnenhof
| |
| |
| |
II.
- Als ge voor de zon niet schrikt, kruip dan boven op 't autobuske, daar hebt ge 't mooiste uitzicht.
Immer wordt de deugd beloond, de hoffelijkheid met wederhoffelijkheid beantwoord.
- Wel blaakt de weg in de zon, geen boomen spreiden schaduw, doch het prachtige landschap, badend in dat heerlijke Spaansche licht, is een beetje zweet wel waard.
Amper zijn we daarboven gezeten of kleine meisjes komen op een vluggen pas bergaf getrippeld waar zij viooltjes hebben geplukt. Ze roepen ons iets toe dat we bij het gedaver van den ronkenden motor niet vatten. We knikken vriendelijk - wat zoudt ge anders doen? - en op den stond worden we gebombardeerd met welriekende blauw-groene tuiltjes... waarna beneden wordt gewacht op een weder-bombardement met koperen decimos. Een elegante manier, in elk geval, om den vreemdeling naar de beurs te doen grijpen.
Nu we de laan oprijden naar het Paleis toe, is de aanblik van het Escorial wel grootsch, trots de effen-grijze vlakke muren met de eenvoudige kleine venstertjes; de afmetingen zijn te kolosaal, plaats en oord te wonderwel gekozen.
Kerk, paleis en klooster, met binnenplaatsen, wandelgangen, panden en zalen, maken één reusachtig geheel uit, 200 meter lang en 160 breed. Het grondplan heeft den vorm van St-Laurentius' rooster omdat - volgens de traditie - Filips II de belofte had afgelegd een kerk te bouwen, St. Laurentius ter eere. Bij de belegering van St-Quentin, in 1557, moest de Spaansche artillerie een
| |
| |
kerk in brand schieten en te dier gelegenheid had Filips zich tot eereboet verplicht.
Alles kolossaal en overweldigend rijk. Men buigt onwillekeurig de schouders onder het geweld van die drukkende reuzenmassa. Slechts af en toe, in dit of dat détail, een indruk van kunst die glimlacht of vervoert.
Hier moeten we Baedeker laten opsommen: ‘Het Escorial telt 16 open binnenplaatsen, 1.111 vensters in de buitenmuren, 1.562 die uitgeven op de binnenplaatsen, 1.260 deuren, 86 trappen, 89 fonteinen...’ Leg de gangen achter mekaar en ge komt tot een lengte van 160 (honderd zestig) kilometer... of er zou in mijn Baedeker (vierde Duitsche uitgave, 1912) een 0 moeten te veel staan.
Geweldig groot! Ik denk er niet aan een nadere beschrijving te geven van kamers, gangen, portalen, zalen, altaren, beelden, schilderijen, kerkramen, frescos, van de rijkdommen van sacristij of bibliotheek... De tapijten van Teniers, Wouwerman en Goya blijven in mijn verbeelding schitteren, ook twee prachtige Van der Weyden's. Ik bewaar in mijn geheugen eveneens de schikking van Filips' werkkamer, met op de tafel die horloge met lamp, het werk van een Brusselaar wiens naam mij is ontgaan.
Indrukwekkend was het bezoek aan het Pantheon der Koningen: een ronde kelderzaal, tien meter hoog, tien meter middellijn, waar langs de wanden, vier boven vier, in doodskisten van zwart marmer met gouden inschrift, de Spaansche koningen liggen begraven. Het sarcophaag voor Alfons XIII staat reeds gereed. Voor méér gekroonde hoofden blijft er geen plaats meer over. Was 't misschien een profeet die deze schikkingen heeft getroffen?
Bij het bezoek aan het hooge koor, waar destijds de
| |
| |
monniken het officie zongen, een plechtigheid, waaraan Filips II met voorliefde deelnam, vergat onze gids nr 16 niet het plaatsje aan te wijzen, waar de koning gezeten was toen, langs een zijdeurtje, een bode insloop om hem de zegepraal van Don Juan op de Turken, in den zeeslag bij Lepante, te melden. Filips II bad rustig voort en deed eerst na afloop der Vespers het Te Deum aanheffen.
In de bibliotheek een wondermooie Araabsche koran, het brevier van Keizer Karel, de vier Evangeliën, afgeschreven en verlucht in opdracht van den Duitschen keizer Koenraad II, en duizend schatten meer.
Het klooster is thans betrokken door geschoeide Augustijnen die er een College hebben geopend.
't Is speeltijd en, niettegenstaande de stekende hitte, gaat het balspel zijn gang en kaatsen de scholieren zich in 't zweet.
Moe van gaan en klimmen, van kijken en bewonderen, slenteren we naar 't hotel waar onze gids tusschen de gedekte tafeltjes te wandelen loopt en voor ons een goed hoekje en drie zetels heeft voorbehouden.
Een opgewekt strijkje bij de piano onder een palmboom verdrijft de moeheid uit onze oogen.
Na het eetmaal, wandeling door Escorial de Arriba en tochtje per auto door de bergstreek van den omtrek.
Hoe mooi ook op zich zelve, is de Casa del Principe (het Huis van den Prins), na de overmacht van het Escorial, toch maar een mager beestje. Een lief klein landhuis in een ouden tuin. Prettige kamertjes behangen met zijde, waarop geborduurd oud-Romeinsche motieven. Marmeren beelden en schilderijen... veel moois, veel moois, dat echter na de overweldigende afmetingen en de ontzaglijke rijkdommen van het Escorial geen indruk meer maakt.
| |
| |
Het regent volop als we in de statie op den trein te wachten staan. Grootsch is 't om aanzien hoe om een bergtop van de Guadarrama regenwolken woelen en ineenvloeien.
In een boekenwinkeltje bij de statie heeft Heeroom een Spaansche spraakkunst gekocht, Oom Jan een methode Gaspar-Otto-Sauer met dialogen in vier talen.
Buiten is er niets te zien dan regen, regen, regen. Beide onkels kijken maar in hun boek en ik word dan links, dan rechts bij de mouw getrokken om les te geven in uitspraak.
Een oolijkaard klopt mij op den schouder en blaast mij al pinkoogend volgend complimentje toe:
- Meneer, ge zijt een goed leermeester en ge hebt leerlingen die moeite doen. Ik zeg het ook: men is nooit te oud om te leeren!
Wij zijn reeds twintig kilometer ver op den terugweg als er een wolkbreuk plaats heeft terwijl de trein in een statie staat. De regen stroelt als uit omgegooide kuipen.
De weerlicht slingert zijn zigzags over de toppen der bergen, danst in de bergkloven als een witte vlam.
Een Spanjaard laat de blindekes voor de treinvensterkes neer en bergt zijn hoofd in overjas en zakdoek.
Oom Jan staat op het platform naar de bergen te zien.
En Heeroom, ingedut over zijn boek, dat tot op zijn knieën is gegleden, slaapt den slaap der gelukzaligen, laat het onweer al aan tamboeren.
De Spanjaard, alvorens als een struisvogel zijn kop in zijn veeren te steken, heeft wel lust gehad om Heeroom aan te grijpen en te roepen:
- Heeroom, behoed ons of wij vergaan!
Het water pletst op de steenen stoep van de statiepui, de wind jaagt het voort bij wederopspattende druppel- | |
| |
rijen, net een regiment Klein-Duimpjes die exercitie zouden houden. Afgeregende bladeren worden onder den stilstaanden trein gezogen en schieten aan den overkant in den vallenden regen weer omhoog, recht de lucht in.
De wind giert, de regen poert, de bliksemvlammetjes dansen... de trein wil aanzetten, doch kan niet van plaats. Onze medereizigers loopen rond, veranderen van plaats omdat het hier en daar ook in de rijtuigen begint door te druppelen...
En allen kijken naar Heeroom, die zalig ingeslapen ligt en nu met halfopen mond lichtjes begint te snorken...
|
|