| |
| |
| |
Vijfde Hoofdstuk
I.
Valladolid - Madrid
Waar men gaat langs Spaansche wegen,
Komt men U, Maria, tegen...
Evenals in Vlaanderen staat het beeld van Onze Lieve Vrouw te pronk aan 't kruisen der wegen, ‘oude hoeve, huis of tronk’, en wordt dat beeldje in de Meimaand met kransen en bloemen versierd.
Als wij in den auto stappen om naar Valladolid weer te keeren, brengen de kinderen uit de kleine huizekes van het omliggende versche bloemen voor 't Mariabeeld dat, bij den ingang van de hoeve, tegen een plataanboom hangt. Wij wachten om af te rijden tot ze het volksbekend liedje ‘Flores de Mayo’ hebben uitgezongen.
Dan knielen de kleuters in het mulle zand en beginnen met luide stem de Litanie van Onze Lieve Vrouw te bidden.
| |
| |
Liefde gaf U duizend namen
Groot en edel, schoon en zoet...
Mee avondmalen wou hij niet, onze Spaansche kapelaan, wel een glaasje wijn meedrinken en ons behulpzaam zijn bij 't vereffenen der hotel-rekening. Hij wist wie op een fooi wachtte: het kamermeisje, de schoenpoetser en hier in de eetzaal die mooie Moorsche kellnerin: niet de Ober noch de portier, die zouden het kwalijk opnemen: dat zijn ‘caballeros’, beambten met hoog vast loon!
Onze Padre is vroeger aalmoezenier geweest op een transatlantieker van een belangrijke Spaansche scheepvaartlijn.
Hij heeft meermalen de wereld rondgereisd, landen en zeeën doorkruist en vertelt aangenaam zijn avonturen, terwijl hij een sigaret rookt of er een nieuwe rolt op zijn Spaansch. Dit is er het eigenaardige van: ge koopt Spaansche sigaretten, gemaakte, van de regie - de sigaretten die alleman rookt, doch waarvan alleman 't papier zoodanig slecht vindt, dat elk een boekje sigaretpapier op zak draagt om ze opnieuw te rollen, na het oude blaadje te hebben weggesmeten. De Spanjaarden zijn daar zoodanig aan gewoon geraakt dat ze zeer weinig vreemde ingevoerde sigaretten koopen, alleen omdat ze dan het genoegen missen ze opnieuw te kunnen rollen. Een wenk aan onze Vlaamsche sigarettenfabriekanten, die naar Spanje willen uitvoeren: neemt kortgesneden zware tabak, zeer slecht papier, laat uw tabak rollen zonder de minste zorg, doch verkoopt daarnaast boekjes met fijn sigarettenpapier. En op de kaft van 't boekje, in teedere kleuren, laat ge Mona Lisa drukken met haren raadselachtigen glimlach. Bijval verzekerd. ‘Alles is maar een weet’, zegt oom Jan op zijn Kempisch, ‘en vlooien vangen een rappigheid...’
| |
| |
De omnibus staat voor.
De Padre doet ons uitgeleide tot aan, neen tot in de statie. Hij helpt zelf in den trein een goed coupé zoeken bij twee jonge dames, die te Medina del Campo zullen uitstappen, zoodat we verder, voor de rest van den nacht, het coupé tot Madrid voor ons alleen hebben.
De padre, die de jonge ongetrouwde dames wél kent, vraagt me:
- Esta V. soltero o casado? (Is u jonkman of getrouwd?)
- Eilaas, getrouwd!
- Anders ge hadt nooit kunnen weten.
Nu, de jonge dames kouten onderweg even vriendelijk, net of ik niet getrouwd was. Ze ontpoppen zich - 'k weet niet meer hoe het onderwerp van den oorlog werd aangeraakt - als hevige Duitschgezinden, zoodat we maar liever 't gesprek een andere wending geven. Verleden jaar hebben zij hun Paaschvacantie doorgebracht te Sevilla. Sevilla, dat is de stad van belofte: daar moeten we heen. Noch oog beeft gezien, noch oor heeft gehoord... Zon en licht, los- en vrijheid, de echte Oostersche uitbundigheid: ‘la alegria!’ Daar worden gedurende de Goede week donkere ommegangen gehouden, 's nachts; processiën die uitgaan 's avonds te tien, elf uur, en eerst terug binnenkomen 's morgens tusschen vijf en zeven. Daar zijn zeker in die processiën menschen die veel bidden, doch de meesten doen mee uit nieuwsgierigheid en voor den grooten hoop zijn het plezierige optochten...
Een hemel met rosse wolken overdekt heeft het vroeg duister gemaakt. In alle statiën branden de lantarens en verlichten de veelkleurige plakkaten, aankondigend dat a.s. Zondag te Madrid groote stierengevechten zullen
| |
| |
plaats hebben, waarvan de opbrengst zal worden gestort in de kas der katholieke sociale werken.
- Dat goed werk zullen we steunen, Jef; gij zorgt voor de kaarten.
- Zonder fout, Oom Jan; met genoegen.
Te Medina del Campo stappen de jonge dames uit. Nu is er plaats om ons languit op de banken uit te strekken. 't Licht uitgedraaid; de gordijntjes neergelaten. 't Knoopje van 't gordijn vóór het portier is gesprongen: ik bind het gordijn vast met mijn zakdoek. 't Gebeurt nog wel dat onderweg opstappende menschen of een controleur het portier openschuiven en hun neus onder 't gordijntje steken... Wij slapen of doen alsof we weggedoezeld liggen en ze laten ons met rust.
We worden wakker te Pozuelo, op een tiental kilometer van Madrid, te midden van prachtige nieuwaangelegde jonge pijnbosschen. Lichtjes heuvelt en golft de landstreek: in Madrid moeten ze geld verdiend hebben tijdens den oorlog, want op alle zonnige plekjes tegen de glooiingen zijn gerieflijke villas in opbouw. Rijkgesjacherde kooplie en winkeliers die een buiten voor den zomer en tevens een geldbelegging voor hun handelswinst zoeken.
De trein rijdt over de Manzanares, het riviertje dat Madrid besproeit. Uitschuivend achter een heuvel, tuimelt hier plots de zon in de lucht en flakkert haar roode waaiers door de vallei. 't Riviertje staat in brand: de gloed slaat over de vlakte, links tot tegen de hooge bergketen Guadarrama, rechts over het groen van de lusthoven tot tegen de tuinen van het koninklijk paleis, dat troont op een heuveltop. Prachtig!
Wij stappen de Noordstatie uit.
Een frissche morgen. In de ‘Jardines del Palacio’,
| |
| |
in de Zuidersche weelde van de koninklijke warande, slaat warm en vol de heerlijke stem van koning nachtegaal.
Weinig volk stapt uit den ochtendtrein. Zes uur. Madrid slaapt vast. De straten ledig. De koetsiers zitten ingedut op den bok. Met hangende koppen staan ook de paarden te slapen. Tegen de stoep ligt een dronkaard languit te ronken, zijn vuilen vilten hoed over 't aangezicht getrokken.
We schudden een koetsier wakker, roepen hem in zijn verdwaasd gezicht:
- Hotel Imperial, Calle de la Montera, 22, 't adres dat de Padre uit Valladolid ons opgegeven heeft.
't Gaat bergop door een verlaten straat. Hoewel het reeds klaar dag is, wandelen nog de nachtwakers rond met een brandende lantaarn aan hun stok.
Aan de Puerta del Sol, waar de eerste vroege trams kruisen is er eenig leven te bespeuren.
Het hotel gesloten.
Een nachtwaker biedt zijn diensten aan; hij weet hoe hij kloppen en bellen moet. Een halfgekleed halfwas jongetje brengt ons langs trappen en kronkelgangen - 't is een oud, oud, echt-Spaansch gasthof - naar een ledig kwartier, wijst elk zijn kamer en wenscht ons ‘wel te rusten!’
- Gaan we nog een poosje liggen?
Oom Jan en ik hebben er niets op tegen. Heeroom spreekt van mis te lezen.
- De kerken zijn nog gesloten, zegt slaperig de hoteljongen, en het ontbijt wordt vóór negen uur, half tien niet opgediend.
- Dan zal ik om half negen mis lezen. En inwendig tevreden over de lang slapende Madrilenen, gaan we evenals zij nog een uiltje vangen.
| |
| |
| |
II.
Madrid
De geloovige, streng kerkelijke Madrileen weet wel ‘dat er na dit korte leven nog een ander leven is, hetwelk eeuwig zal duren’... Na zijn aardsch verblijf in het vroolijke Madrid - van ‘dal van tranen’ kan hier geen sprake zijn, want Madrid ligt op een hoogte! - zij het dan na een min of meer lang oponthoud en louterend noviciaat in het vagevuur, verlangt hij ook in te gaan in het hemelsch Jerusalem. Doch hij hoopt daarbij dat er wel ergens in het blauwe hemelgewelf een valluikske zal open staan, langs waar hij nu en dan een oogske mag werpen op zijn lachende, mooie, aardsche vaderstad... ‘De Madrid al cielo y en cielo un ventanillo para ver à Madrid...’ Want Madrid is een prachtige stad! En het zal hem pijn kosten het Madrileensch leventje te verlaten.
Tegen half negen stappen we 't hotel uit en dalen we de Monterra-straat af, in de richting van de Puerta del Sol. Melk-, water- en groentenverkoopers - allen met platte pet en dikken buik - gezeten op, of stappend naast hun onverzorgd ezeltje, dat met stoopen en korven beladen, slechts voetje voor voetje voortzet; bedienden en werklieden, in de morgenuurtjes nog zwijgzaam, die van den buiten en de uithoeken de stad indrommen; volksvrouwen met de mantilla vleiend om het bruine gelaat en het kerkboek onder den arm, die ter misse gaan
| |
| |
of de kerk reeds uitkomen. Het ‘chic’ volk slaapt nog.
Zuiver blauw spant de lichte hemel boven de ontwakende mooie stad.
Heeroom zal mis lezen in de kerk van ‘San Isidro el Real’, die als kathedraal nog dienst doet zoolang de nieuwe, welke bij het koninklijk paleis opgetrokken wordt, nog niet af is.
Aan het hoogaltaar een mis met drie heeren. Tot tegen de treden van het altaar zitten de geloovigen geknield te bidden; vele volksvrouwen, die hun zuigeling niet hebben thuis gelaten, sussend en armschuddend. Ze zijn hier immers thuis bij Onzen Lieven Heer!
Een grijze kat loopt over de onderste trede van het altaar: niemand die er acht op slaat! En uit het gekleurd glas van den hoogen koepel valt zoo hel 't gekleurde licht op die bonte toiletten, op die Castiliaansche en Moorsche typen, op heel die Spaansche gemoedelijkheid.
Achter het altaar straalt de gouden relikwiekast, waarin 't gebeente van St. Isidoor wordt bewaard; een kleiner schrijn houdt de overblijfselen in van zijn heilige huisvrouw, ‘Santa Maria de la Cabeza’.
En in nissen, langs de wanden van het koor, staan links de beelden van nog andere heilige landbouwers, rechts de beelden van hun respectieve heilige huisvrouwen.
- Boeren is een gezonde stiel voor ziel en lichaam, fluister ik Oom Jan in 't oor.
- Behalve in den ‘Marken-tijd’, als de bekoring tot woekeren al te groot is, fluistert hij ondeugend weer.
- Hier hebben ze geen Duitsche bezetting gekend, hier worden ze heilig met vrouw en kind.
Oom Jan vindt de schikking der nissen uitgekozen ter illustratie van het Kempisch spreekwoord:
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
Serenade
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
MONISTROL
Tandradspoorweg
| |
| |
't Is gezond voor ziel en lijf,
Elk zijn glas en elk zijn wijf.
De achterlijkheid der Spanjaarden wordt eens te meer betoond door het feit, dat ze nog geen beeld hebben bijgezet van den ‘onbekenden’ landbouwer. Maar wat ze wel hebben gedaan, dat is het beeld te pronk gezet van den ‘eersten’ boer en van de ‘eerste’ boerin, die zij dan ook maar heilig hebben verklaard, 't beeld van ‘San Adam’ en ‘Santa Eva’!
‘De intentie maakt het werk’, zei Brodder, en hij zette den lap naast het gat.
Na 't ontbijt kuieren we langs de frisch-groene leien in de heerlijke Spaansche hoofd- en hofstad, als we op de ‘Plaza de la Lealtad’ plots voor een indrukwekkend schouwspel staan.
't Is vandaag de tweede dag van Mei, ‘Dos de Mayo’: op dien dag, in 1808, brak de opstand uit tegen de Fransche verdrukkers. Op deze plaats werd de genster geslagen, die het vuur van het oproer over gansch Spanje joeg. Dupont gaf zich over aan de Spaansche rebellen te Baylen, Junot te Cintra. Napoleon's generaals waren niet onoverwinbaar! Onmetelijk was de weerklank over gansch Europa.
Vandaag is 't in Spanje nationale feestdag om de eerste martelaren der vrijheid, die vielen onder het zwaard van Murat's soldeniers, te herdenken.
Tegen het ‘Monumento del Dos de Mayo’ staat wit een altaar opgetimmerd. Duizenden zitten daarrond geknield en buigen diep het hoofd als de priester, bij de Consecratie, hoog de witte hostie opsteekt naar de zon - naar de roode zon, die daarboven in den blauwen hemel te stralen zit en de kleurige menigte overflakkert
| |
| |
met de pracht van haar vloeiend goud. Over dat ingetogen biddend volk, waar alle standen broederlijk schouder aan schouder knielen, communiceerend in één zelfde gevoel van vaderlandsliefde, hangt de wijding van geloof en nationalen trots. Een volk dat zoo zijn vrijheidshelden vereert, is niet ten doode opgeschreven.
Laat de Spanjaarden thans wat klop krijgen van Rifsoldaten en Kabylen - wat hebben ze ook in Marocco verloren? Ze passen er de les van den ‘Dos de Mayo’ averechts toe! - een volk, dat met eere zijn martelaars en bevrijders indachtig blijft, mag betrouwend schouwen in de toekomst.
Te 11 uur wordt aan het koninklijk paleis de wacht afgelost.
Wachtparade!
Het binnenhof van het paleis, een groote rechthoek, waarvan twee kanten afgesloten worden door de koninklijke gebouwen, één door een arduinen balustrade op den steilen oever die afdaalt naar de Manzanares, de vierde, door een hek, waarin de ijzeren poorten, goud en zwart, wijd open staan om den opkomenden wachtstoet vrijen doortocht te laten.
Bonte vóóroorlogsche uniformen, rood, blauw, goud, wit, zwart... mooie, rijke kleuren; pinhelmen op zijn Duitsch. Krijgsmuziek met volle zachte noten van de baspijpen, streelend als fluweel. Ruiterij en voetvolk. Een jong, lief trompettertje van een twaalftal jaren, waarschijnlijk uit een schilderij van Van Dijck gesprongen. Een generaal, te paard voorop, weinig martiaal misschien, doch ook zonder bullebak-manieren, voornaamhoofsch: 't is dat ras nog aan te zien, dat het eens over den halven aardbol heeft geregeerd.
Zachte muziek, zachte bevelen; al de acteurs van dit
| |
| |
operette-tooneel hebben handschoenen aan; alles gaat zacht als over fulpen tapijten.
Moorsche muziek die speelt in sourdine, of ware heel het tafereel een sprookje uit de ‘Duizend en één Nacht.’
En de duiven, witte en roode smirreltjes, die hun binnenhof door vogels van ander, bonter pluimage ingenomen zien, vliegen daarrond, gaan zitten op de balustrade en kijken filosofisch toe: ‘'t Is toch maar voor een kwartiertje!’
En de Zuidersche zon laait daarover, en doet al de kleuren vlammen; haar stralen flikkeren op staal en leder van tuig en harnas. De paarden dansen den trippeldans, het trompetterje blaast...
- Garde à vous!
Alles staat stijf en plechtig.
De burgers ontblooten het hoofd, - wie kan van 't publiek, trekt zich terug in de schaduw van de gaanderijen - en statig, met trage majestatische kadans, speelt de militaire muziek de Spaansche ‘Brabançonne’...
Wat is ons wereldje klein! Onze aardbol ten minste is niet veel zaaks - een groote kaasbol, wat? 't Wordt tijd dat, met een nieuwe vordering van de vliegkunst, we een tochtje kunnen ondernemen naar Mars of een andere planeet - of ineens naar een ander zonnestelsel, waar ge geen kans loopt bekende gezichten te ontmoeten, zooals het me te Madrid weer zoo aanstonds overkwam.
De mooie Spaansche Brabançonne had uit - o, die fluweelzachte tonen der baspijpen! - de oude wacht trapte 't af, het volk woelde weg en heel gemoedelijk namen de argelooze duiven terug bezit van hun binnenplaats.
Er wordt op mijn schouder getikt: ik kijk om. Verduiveld, daar hebt ge mijn vriend Schmidt!
| |
| |
Waar is de tijd toen ik met hem kennis aanknoopte in het ‘Hotel Moderne’ in Den Haver, tijdens een soldatenverlof!
Hij was oorlogscorrespondent voor een groot dagblad van een neutraal land. Gedurende den oorlog heeft hij zich tot het katholiek geloof bekeerd, zich samen met zijn vrouw laten doopen. En nu vind ik hem hier weer als correspondent te Madrid voor een paar andere, groote, ditmaal katholieke kranten.
Of wij soms geen lust hebben om mede, eventjes. Mgr Tedeschini, den pauselijken nuntius, te gaan groeten?
- Wij zijn niet gewoon aan zoo'n groote officieele deuren aan te bellen...
- Ik zal u voorstellen... ‘J'ai mes grandes et mes petites entrées...’ U zal er Monseigneur genoegen mee doen. Hij is vroeger nuntius geweest te Brussel, toont nog een levendige belangstelling voor al wat België aangaat. De Vlaamsche kwestie bekommert hem... op dit punt zal hij u zeker een paar vragen stellen. Van anti-Vlaamsche zijde ontvangt hij inlichtingen genoeg, waarschijnlijk zeer partijdig... Eerlijk gesproken, ik heb wel veel uit onze gesprekken in Den Haver onthouden, doch, als vreemdeling, ben ik niet bevoegd om op het gepast oogenblik... het noodige korrektief aan te brengen.
Nu, om wille van de goede zaak... En toch, ‘wij reizen om te leeren...’ Oom Jan is nog de eerste om te knikken. Zal die op zijn dorp moeten vertellen in de herberg na de hoogmis!
Een straat van tweeden rang. De portier gaat niet mee naar boven. Schmidt kent den weg. Op de eerste verdieping een mooie suite salons, rood gegarneerd. Een gemoedelijk geestelijke, secretaris van Zijn Hoogwaardigheid, houdt ons gezelschap tot onze beurt tot verhoor
| |
| |
komt. Schmidt gaat eerst alleen om zijn persoonlijke zaak af te haspelen.
Pas nu we in die mooie zetels zitten, merkt Heeroom dat zijn nieuwe toog al een felle kreuk heeft gekregen, van 't gesjouw trein op en trein af, van 't vernachten op de treinkussens, van heel 't gesloof en geslomp van den tocht:
- Ons Trees heeft het wel gezeid: ‘Mijnheer Pastoor, zoudt ge uwen ouden niet aandoen! Die nieuwe toog zal er aan blijven...’ Hij heeft het al beet, maar zijn jaarke zal hij uitdoen, ja, ja, dat zal hij.
Onze geestelijke is daar terug en doet ons teeken. Onder het gordijn van het laatste salon komen Monseigneur en Schmidt al pratend ons te gemoet. Een hooge slanke gestalte: Monseigneur is jong nog, lenig en voornaam. Hij laat ons maar half den tijd om zijn ring te kussen en heeft ons reeds in zijn knusse ontvangsalon binnengeloodst.
- Drie Vlamingen, zoo, zoo!... En hoe gaat het in België, goed? De ontevredenheid luwt? Vrees voor opstand hoeft men niet te koesteren?
- Neen, neen! schudt Heeroom heftig.
Oom Jan kucht.
Monseigneur gaat voort:
- Neen, ik had dat zoo verwacht. ‘Violenta non durant’. Dat zijn naoorlogsweeën... en stelt Mgr Mercier het wel?...
De kans was verkeken.
Naderhand wisten we allen dat we toen ons woordeke hadden moeten plaatsen. Heeroom was verrast geweest door die ‘vrees voor opstand’; Oom Jan, met zijn gedachten slagvaardig op het psychologisch oogenblik, had geen Fransch gevonden om ze in te kleeden... En ik mocht niet spreken vóór mijn beide ooms!
| |
| |
We zullen onze alteratie maar doorlunchen. Schmidt troont ons mede naar de Reina Victoria. Restaurant op het eerste. Kleine tafeltjes voor twee, drie, hoogstens vier man, gescheiden door sierplanten; ergens een strijkje, verdoken onder overhangende reuzenpalmbladeren. Zachte tapijten. Zachtsprekende koppels. Garçons die ontvangen met een air van gastheer. In gang en manieren, in wijze van aanspreken en bedienen treden zij op als ‘caballeros’, als gelijken van de klanten, als welgezinde meewarige hospites, die de hongerigen spijzen, de dorstigen laven, enfin, die naar den raad van 't Evangelie de zeven werken van barmhartigheid in praktijk stellen. Wie zou daar durven denken dat zij betaald werk verrichten, dat zij rekenen op een fooi!
Het strijkje speelt ‘langoureusement’ oud-Moorsche wijzen, Spaansche ‘jotas’, af en toe een bolero, en plots, in sourdine, om te toonen dat zij weten dat ook Parijs in Europa ligt:
‘Monte là-dessus’
Hors d'oeuvre. Biefstuk met rijst, om vingers en duimen af te likken.
- Ja, als gij naar 't stierengevecht gaat kijken overmorgen, kaartjes nemen op tijd bij de voortverkoopers. Vraagt plaatsen ‘Palco de Sombra’, balconplaatsen op de lommerzijde, niet vergeten: ‘Palco de Sombra’.
- Jef, schrijf op - ook 't adres waar ze te krijgen zijn.
- 't Staat er op, nonkel!
Terwijl het strijkje speelt:
‘Je cherche après Titine’
zit Heeroom wanhopig te kijken op zijn verfrommelden toog:
| |
| |
- Ons Trees heeft gelijk: hij zal er aan blijven...
Den namiddag brengen we door in het Prado, een zee van overweldigende schoonheid.
De beroemde Velasquez-zaal waar de aangebrachte zitbanken voor ‘Las Meninas’ (de hofdamen) en ‘Las Lanzas’ (de overgave van Breda) steeds met ingetogen bewonderaars zijn bezet.
In de Murillo-zaal: Jezus en St. Janneke met de mosselschelp; in de Riberazaal: de ten grave bestelling van Ons Heer.
In geen enkel museum is onze Breughel zoo ruim vertegenwoordigd. Van Rubens niet minder dan zestig doeken.
't Is onbegonnen werk hier verder te willen uitweiden over de schilderijen van Jordaens, Van Dijck en Teniers - van Rembrandt - van El Greco en Goya - van Rafaël (de Madonna met den visch) - van Titiaan en Dürer - van den Meester van Flémalle...
We nemen ons vast voor (een voornemen dat we ook hebben uitgevoerd!) alle namiddagen, terwijl de Spanjaarden hun siesta uitsoezen, hier te komen genieten.
Tegen vijf uur komt onze vriend Schmidt ons halen om te gaan thee-drinken in een rijk patriciërshuis. Koel klatert in een marmeren bekken, op de overdekte binnenplaats, het neersprinkelende water van een opspuitend fonteintje.
De meester des huizes - die een boek heeft geschreven over Vlaamsch tapijtwerk! - troont ons mede van glazen kastje tot glazen kastje, waarin een éénige collectie porcelein staat uitgestald. Op zijn stamboom toont hij hoeveel Vlaamsche namen er onder zijn voorouders voorkomen...
| |
| |
Voortreffelijk smaken thee en boterhammetjes, slagroom met aardbeien en heerlijke rijpe kersen - in Mei!...
Oom Jan heeft er onzeglijk deugd van en houdt zich of had hij heel zijn leven omgegaan met prinsen en prinsessen: wat krop die opzetten zal, als hij dat allemaal zal vertellen in zijn strooien dorp!
| |
III.
Tweede dag te Madrid
Tegen acht uur zou Heeroom mis lezen.
Weer stap ik mede de sacristij binnen om in 't Spaansch de noodige onderhandelingen te voeren met kosters en ‘chicos’ (misdienaars).
Een Spaansche sacristij ziet er zoo heel anders uit dan een Vlaamsche.
Het is ons opgevallen dat de priester in 't volksleven zijn plaats inneemt net als elkeen. Hij pakt zijn pintje in de herberg, zit in de werkmanswijken zijn sigaret te rooken op den drempel van een deur, te midden van het steegjesvolk, speelt zijn partijtje manilla waar hij er toe uitgenoodigd wordt, zoowel in een achterbuurt, op straat of in 't café, als in 't voorname salon der rijke parochianen. In de kleine dorpjes, waar een trein slechts een- of tweemaal per dag stilhoudt en de menschen bij heele groepen naar de statie komen kijken, zagen we ook, nagenoeg overal, mijnheer pastoor, blootshoofds, met de sigaret in den mond, op het perron op en neer wandelen: hij was bij zijn volk!
Om nu terug te komen tot en in onze sacristij, het was
| |
| |
me daar een leventje! Priesters traden rookend binnen, deden hun wijden mantel af en waschten hun handen onder 't kraantje. Een typiste zat te kloppen op een ‘Remington’. Kosters, wel drie, vier, sigaretten rolend, spuwend links en rechts, stonden te praten met zware basstem, in een taal met rollende trillende rr-en, over stierengevecht en toreros. In een hoek op den grond lagen vijf zwarte Murillokopjes, zonder al te veel luidruchtigheid, met de kaarten te spelen. Dames kwamen missen bestellen, officieren de laatste schikkingen vernemen omtrent de processie. Een prachtige grijze kat hielp er mede de kleur in houden. 't Beestje nog eens gestreeld. ‘Un chico!’ en een misdienaar, die slechte kaarten had, was blij ze neer te kunnen gooien - en devotelijk was het gang naar het altaar.
Heeroom was intusschen ook gesteld geraakt, af en toe zich ergerend aan die on-Vlaamsche manieren.
De kerk vol volk. Allen gaan te communie, vrouwen en mannen, met groote schapulieren over hun bovenkleederen, de armen los langs het lichaam. En achter de communiebank, naast den priester, staat weer een misdienaar als te Burgos, in de eene hand een brandende kaars, in de andere een zilveren schotel, die hij onder de kin der communiceerenden houdt.
De biechtstoelen zijn aan alle kanten open. De priester houdt mede een oogske op alles wat er in de kerk geschiedt en de biechteling, neus aan neus met den biechtvader, knielt rechts noch links, maar van voren, vóór 't deurke langs waar de priester den biechtstoel is ingetreden, waarop hij met zijn voorarmen rust, en waar geen groen gordijntje het gezicht belemmert.
Ieder land heeft zijn trant.
Inmiddels is er beweging gekomen onder 't volk.
| |
| |
Uit de sacristij komen kosters met heele pakken brandende kaarsen voorzien van papieren lichtschermen. De jonge meisjes vliegen er naartoe, snappen er vier, vijf te gelijk, om dan verder aan vriendinnetjes te kunnen meedeelen, en vatten post, mooi op rij met hun brandende kaars, aan weerszijden van den middengang. Al de banieren worden vóór de heiligen weggehaald; kosters, zangers, misdienaars, volk, het vormt een kleurige processie. Een kwart uurs gewacht en uit de sacristij komen drie priesters in goudgewaad, twee zingende voorop, de derde met het Allerheiligste onder een baldakijn, waarvan de vier stijlen worden gedragen door vier heeren in habiet. De H. Communie wordt aan de zieken thuisgebracht.
De processie gaat zingende buiten.
Vóór het kerkportaal wacht een prachtige koets, met twee zwarte raspaarden bespannen. Twee livreikoetsiers op den bok, de eene met de versierde teugels van beide paarden tusschen zijn witbehandschoende vingeren, de andere majestatisch rechtop en stijf, het wakend oog op de twee hooge zijden hoeden die hij omgekeerd op zijn knieën houdt.
De processie staat gereed voorop met zang en lichten.
Alle straten zijn afgesloten door gendarmerie te paard. Electrische trams, autos, rijtuigen, paarden, ezels, voetgangers, alles moet maar wachten: O.L.H. gaat uit!
Een afdeeling infanteristen, ‘en tenue de parade’, de kapitein aan het hoofd, zal de eerewacht vormen achter de koets. De drie priesters stappen in. De soldaten zitten geknield, met ontblooten hoofde, de helmen op den rug door de kinveter in den hals weerhouden.
Het rijtuig is één bloemruiker, en een groote palmplant in een versierden pot spreidt zijn lommerrijke bla- | |
| |
deren over de drie inzittende priesters en het H. Sacrament.
De processie gaat voort, de paarden stappen in trippelpas. Bij een zieke wordt de straat afgesloten - en telkens wanneer de priester met Ons Heer terug buiten komt, blazen de trompetten, worden de wapens vóórgehouden; de soldaten knielen, staan recht, volgen weer de koets als eerewacht.
Terwijl door de processie het verkeer is gestremd, hebben de oliekoeken-kraampjes op de hoeken der straten veel klandizie. Ik zie nog voor me een fikschen kleinen jongen van 9 tot 10 jaar, hoog op zijn wit paard, geperst tusschen grijze ezeltjes beladen met waterkruiken en groenten. Het jongetje gooit van verre zijn groote koperen stuivers in de witte schort van 't wafelvrouwtje, en boven de hoofden der wachtende menigte dansen de sierlijke parabolen der appetijtelijke oliekoeken. 't Jongetje vangt ze behendig en bijt er in met vollen mond. Murillo. Immer Murillo...
Anderhalf uur later is de processie nog altijd op gang. In een hoofdstraat staan in beide richtingen tien electrische trams achter elkaar stop.
Ik kom met Heeroom en Oom Jan per taxi door een klein straatje. Wij stooten op een gendarm te paard, die ons den weg afsnijdt.
Heeroom is haastig, doet mij in 't Spaansch uitleg geven.
De ruiter heeft voor ons enkel een lip van misprijzen! Hoe weet een priester niet dat O.L.H. vóór alles gaat! Dan, waarschijnlijk ons verontschuldigend omdat we vreemdelingen zijn, beschrijft hij met den arm den omweg dien we te maken hebben om op ons punt te geraken.
| |
| |
Haastig zijn als O.L.H. de zieken gaat bezoeken... hoe is 't godsmogelijk?
Karel Van den Oever, dit is een land naar uw hart!
Het lag in de lijn dat onze vriend Schmidt ons zou hebben voorgesteld om met hem mede de bureelen van Spanje's grootste katholiek dagblad ‘El Debate’ te gaan bezichtigen.
Een grootscheepsche inrichting. Technische leiding in handen van een Engelsch-sprekend Spaansch-Amerikaan. Merkwaardige boekhouding met dagelijksche winsten verliesberekening en afsluiting van een balansrekening elken Zaterdag. Die nuchtere handelsgeest zou men nu juist in Madrid niet gaan zoeken!
De oplage van ‘El Debate’ bedraagt 60.000 exemplaren, wat voor een land als Spanje, waar meer dan de helft der bevolking noch lezen noch schrijven kan, een mooi cijfer beduidt.
Vijf uitgaven per dag. Zes groote bladzijden, met den Zaterdag een landbouwbijblad. Hoofdredacteur: Miguel Herrera Garcia, een energieke jonge kerel, die weet wat hij wil. Geen loome veel-pratende Zuiderling; allerhoffelijkst, op zijn Spaansch, in den omgang met zijn mederedacteurs, een hoofschheid die echter geen wilskracht uitsluit, maar die er de tucht in houdt.
Hoofdopsteller van het landbouwbijblad: landbouwingenieur Sanchez, tevens voorzitter van het Algemeen Verbond der Katholieke Spaansche Jeugd.
Een staf van twaalf redacteuren, die alle avonden, nagenoeg voltallig, aanwezig zijn op de redactie-vergadering, waar een gezamenlijke houding vastgesteld wordt ten opzichte van de vragen van den dag.
Eigen correspondenten, mannen met naam en gezag, in alle Spaansche steden.
| |
| |
Vermelden wij onder de vaste buitenlandsche correspondenten, voor Frankrijk: René Bazin, voor Duitschland, Dr. Froberger. Voor België, den voozitter van het verbond der Waalsche Katholieke Jeugd: Jean Hoyois, die zich voor de gelegenheid ‘Juan’ noemt en hier aangezien wordt als de leider der Katholieke ‘Belgische’ Jeugd, zoo van Vlamingen als van Walen!
Aan het dagblad is een model-documentatiedienst gehecht. In het dossier van de Vlaamsche Beweging echter niets dan knipsels uit ‘La Libre Belgique’ en ‘La Nation Belge’, met enkele kronieken van onzen Waalschen vriend Jean Hoyois. En ‘La Nation Belge’ wordt in Madrid versleten voor het orgaan van den conservatieven vleugel der katholieke rechterzijde! Hier hebben we veel poppen moeten rechtzetten en vele kreuken uit de waarheid wegstrijken. Onze vriend Schmidt kwam ons flink ter hulp en gaf onze woorden kracht van gezag, zoodat, naar we verhopen, in 't vervolg de franskiljonsche pillen zullen geslikt worden ‘cum grano salis’...
Om een juisteren kijk op de Belgische toestanden te krijgen, hebben Herrera en Sanchez dit jaar een zomermaand doorgebracht te Blankenberghe. Zou dat geholpen hebben?
Toen we echter, in den loop van ons verder gesprek, onze sympathie voor de Catalanen moeilijk konden verhelen, gleed er een schaduw over de aangezichten. In hun oogen las ik de equaties: Spanjaarden = Walen; Catalanen = Vlamingen. En ik vrees, dat de eerste goede indruk ook werd overschaduwd.
Want ze heulen met het ‘Directorio Militar’ - uit opportunisme? - en dat is vreeselijk centralistisch, dus anti-Catalaansch.
‘El Debate’ draagt als opschrift ‘Un diario bien informado, bien redactado y bien orientado’.
| |
| |
Dit ‘bien orientado’ wil zeggen, dat haar opstellers de richting volgen die Primo de Rivera aanwijst. Of ze zich niet al te nauw met het Directorio hebben verbonden? Of ze geen al te gevaarlijk spel spelen? Want als alle teekenen niet bedriegen staat heel het dictatorisch bestuur toch op losse schroeven. Misschien trekken ze wel hun plan en verlaten ze het schip eer het vergaat.
Om te besluiten vertaal ik den laatsten zin van het propaganda-strooibriefje dat ons in de hand werd gestopt: ‘Zoo u dagelijks een wel-ingelichte krant wilt lezen met een schitterende redactie, met een staf van medewerkers, specialisten elk in zijn vak, een blad dat tevens prachtige letterkundige artikels publiceert, neemt een abonnement op “El Debate”. Prijs voor Madrid: 2 pesetas per maand; voor de provinciën: 9 pesetas per trimester.’
Vóór het avondmaal doen we als alle Spanjaarden van goeden huize onze avondwandeling in het ‘Retiro’.
El Retiro is het prachtige park van Madrid, aangelegd door Filips II en opvolgenlijk door al zijn nazaten verfraaid en uitgebreid.
Met den avond daalt de koelte na de drukkende hitte van den lichten dag. Nu komt het rijke ‘mondaine’ Madrid uit zijn schelp. Elegante heeren in smoking, vonkelende dames-toiletten, alle echter donkerkleurig; bescheiden schitteren diamanten en perelsnoeren. Autos met de macht, van alle vorm en kleur, wedijverend in pracht en weelde. De Madrileensche rijken houden er 11.000 eigen autos op na. Voeg daarbij nog 3.000 taxis, waarvan de leelijkste makkelijk de vergelijking kan doorstaan met wat ze bij ons een doorsneerijkelui's-auto zouden noemen. Hier geen rammelkassen zooals te Parijs, te Antwerpen of te Brussel.
We komen in verzoeking - Oom Jan nog het eerst en
| |
| |
in dergelijke zaken is zijn beslissing overwegend -, stappen een open taxi in en beginnen zachtjes te glijden in de eindelooze, langzaam-rijdende, opvarende rij automobielen, die de avondwandelaars van de lekkere koelte laten genieten onder de lommerrijke dreven, langs de wuivende bosschages en de droomende vijvers. Op het voetpad lachende oogen van Spaansche schoonen aan den arm van sabelslepende officieren. Druk-doende bakvischjes en opgeschoten collegestudenten aan hun eerste kalverliefde. En al de standbeelden van koningen, kunstenaars en geleerden, met in hun marmeren oogen de wijsheid uit lang vervlogen tijden, kijken van uit de hoogte vergoelijkend op dit mondaine leventje.
Lichtjes ruischt de wind in de boomen, waarvan de bladeren aan 't prevelen gaan; fonteinen klateren en hun opschietende straal vangt reeds een matten schijn van de opkomende maan.
Even uitgestapt aan den grooten vijver ‘Estanque grande’. De nachtstilte, aanruischend met de vallende schemering, doet de avondwandelaars zwijgend met droomoogen turen op het spiegelgladde vijvervlak. In een boschje, heel dichtbij, slaat een nachtegaal.
Autos en wandelaars worden schaarscher. Het park uit, over de breede leien ‘Paseo de Recoletos’ en ‘Paseo del Prado’.
Langs een omweg, voorbij het grootsche postgebouw met er vóór een mooi beeld van Diana - door het volk ‘Onze Lieve Vrouw van de Post’ genaamd! - zet de taxi ons af vóór ons hotel.
Na het avondmaal nog even gaan slenteren in het drukke stadsgewoel. Autos toeteren, koetsiers sakkeren, Tegen elf uur komen weer de nachtwakers voor de pinnen, steken de brandende lantaarn aan hun stok...
Stilaan vermindert verkeer en gewoel... Enkele nacht- | |
| |
vlinders fladderen nog in het witte maanlicht en van lieverlede zijgt de nachtelijke rust over de mooie hoofsche stad.
Eerste werk 's anderendaags: het Modern Museum bezichtigen.
Dan naar de ‘Casa de Reformes Sociales’, een officieel instituut waar de maatschappelijke kwesties worden ingestudeerd, waar de maatschappelijke wetten worden voorbereid en besproken - alvorens het wetsvoorstel ter Kamer wordt neergelegd - door afgevaardigden van patroons en werklieden; de afgevaardigden van het werkvolk zijn door den band socialist, ‘mais il ont plus le sens social que les patrons’ merkt de Fransch-sprekende priester, die ons rondleidt, schamper op.
Te half twaalf hebben we rendez-vous met onzen vriend Schmidt in het Gildenhuis, ‘Casa Social’, zetel der katholieke maatschappelijke werken, Amor de Dios, 4. - Schmidt heeft ons het straatje ‘van God's liefde’ duidelijk genoeg op de kaart aangewezen: toch zijn we onzen weg kwijt.
Een vriendelijken jongen man aangesproken, die aanstonds aanbiedt om ons tot daar te vergezellen.
- En Madrid bevalt u?
- Bovenmate.
- Nu, als ge Madrid wilt leeren kennen in al zijn pracht, met al zijn ‘alegria’ en enthoesiasme, moet ge in Juni terugkomen als we den Koning van Italië zullen ontvangen! Dan zult ge Madrid eens zien...
Ge weet toch dat Spanje met Italië een verbond gaat sluiten? Frankrijk sterft uit... Wij zullen gezamenlijk de rol van Frankrijk overnemen als paladijnen van het Latijnendom... En gaat het niet zonder herrie, moet het tot een botsing komen, wij snijden Frankrijk van Afrika
| |
| |
af... Geen hulptroepen meer uit zijn koloniën... Dan zullen we de schande niet meer beleven dat blanken, tegenover blanken, kleurlingen - Turcos en Senegaleezen - in de gevechtslijn brengen... Frankrijk is op zijn eigen troepen aangewezen en we krijgen Frankrijk klein...
Heeroom, wien ik getrouw de woorden van den Spanjaard vertolk en overbreng, schuddekopt sceptisch:
- Ja? Gaan ze dat in hun hoofd steken? Wat kunnen zij tegenover Frankrijk?
Onze vriend Schmidt is op zijn post in het Gildenhuis, of beter, twee hoog, in de Gildenverdieping: voorloopig kan de ‘Confederacion National Católico-agraria’, die hier haar zetel heeft, nog geen geheel huis bekostigen en moet zij het stellen met een, alleszins ruime tweede verdieping.
De Confederatie is nog maar pas gesticht. Dit jaar zal zij voor de eerste maal aan al haar leden een bijdrage (die in 't vervolg jaarlijks zal worden geïnd) vragen van 25 centimos per aangesloten lid. Om het betalen van die bijdrage in eens in de zeden te krijgen, heeft de Confederatie haar toevlucht genomen tot de volgende reclame: speculeerend op den Spaanschen godsdienstzin en den Spaanschen zucht naar al wat naar loterij zweemt heeft zij den 8 December - dag waarop de 25 centimos moeten worden betaald - uitgeroepen tot den specialen feestdag van de Confederatie.
Elk lid zal bij het betalen van zijn bijdrage een briefje met volgnummer ontvangen; de gilden wier leden alle hebben afgedokt, krijgen eveneens een briefje met een volgnummer, doch van een andere serie. Nu zijn er twee prijzen uitgeloofd - elk van vijfhonderd pesetas - de eerste te verloten onder de leden, de tweede onder de plaatselijke gilden.
| |
| |
Ik zou dikwijls moeten herhalen: 's lands wijs, 's lands eer, ofwel St. Job (hier: St Isidoor) kent zijn volk.
De bureelen der werklieden-syndikaten zijn ondergebracht boven de Banco Leon XIII, die de bank van de werklieden is.
Hier worden we rondgeleid door den algemeen secretaris, heer Sommer, de zoon van een Oostenrijker. Welgemoed, welbespraakt, met een dik Duitsch buikje, is hij het type van den jovialen Weener, een soort Meistersinger.
- Zijt u hiernaast al geweest in de kapel waar San Isidro placht te bidden alvorens aan den arbeid te gaan?
- Neen.
- Kom dan. Hier vond zijn meester hem tweemaal, gedurende den dag, in gebed, terwijl een engel in zijn plaats den ploeg bestuurde en den veldarbeid voortzette. Dan het heerenhuis bezocht, onder toezicht van een strengen heerenknecht in livrei, het heerenhuis, waar Sint Isidoor zijn brood verdiende, als ‘bouwknecht’ zouden onze oude Kempische menschen zeggen - als opzichter der landerijen.
De huidige bewoners van het heerenhuis beweren in rechte lijn af te stammen van Sint Isidoor's werkgever. Zij zijn sinds een paar weken naar den buiten vertrokken - en op de treden vóór de groote deur zit een onderpastoor, een sigaret in den mond, genoeglijk te kouten met vier, vijf werklieden...
Zondag middag.
We zijn op het middagmaal verzocht bij den rector van 't Groot Seminarie, die ons eerst rondleidt in zijn nieuw gebouwde lokalen. Van op het terras genieten wij een prachtig uitzicht op sneeuwbergen die vast achter
| |
| |
de koninklijke hovingen schijnen te liggen. Gezichtsbedrog: 't is de verre bergketen Guadarrama.
Pas hier denken wij er aan uitleg te vragen over de groote verslenste palmtakken die, geheel Madrid door, boven de deuren aangebracht zijn.
In Spanje is het nog 't gebruik, zoo wordt ons verklaard, op Palmenzondag de huizen te versieren met palmtakken en die weken lang te laten hangen tot ze verslenst en verregend van zelfs vallen.
Aan tafel is Heeroom volop in zijn element. De Rector heeft zes van zijn leeraren uitgenoodigd, die alle flink Latijn spreken. Heeroom spuwt Latijn als een kater vuur! 't Gaat over Vlaanderen en over de betrekkingen in den loop der geschiedenis tusschen Vlaanderen en Spanje.
Het doet hun blijkbaar genoegen te vernemen dat in Vlaanderen nog zooveel uithangborden boven de herbergdeur het opschrift dragen: ‘In het Hof van Spanje’, ‘In den Keizer’, enz. - dat er nog iets Spaansch voortleeft in het uiterlijke van sommige onzer vrouwen, wier gitzwart haar, matgele tint en vurige donkere oogen ontegensprekelijk een Zuidersche afkomst verraden - dat zoovele namen, voornamelijk in de oude Antwerpsche wijken langs de Schelde, ondanks verbastering, in den loop der eeuwen, en verkeerde schrijfwijze, nog onmiskenbaar hun Spaanschen klank bewaard hebben. Eveneens dat Calderon ten onzent nog wordt vertoond en Cervantes druk gelezen, alsmede Alarcon en Coloma - en dat Sint Isidoor ook door de Vlaamsche boeren tot patroon werd verkozen.
Dat de naam ‘Keizerspoort’ te Antwerpen nog herinnert aan de omheining door Keizer Karel opgericht na den aanval van Marten van Rossum (Zwarten Marten) in 1542, boezemt hun minder belang in, zooals trou- | |
| |
wens alles wat Keizer Karel raakt. Over Carlos I (zoo heet onze Keizer Karel in Spanje) zijn ze niet te spreke: die heeft de macht der Spaansche gemeenten gefnuikt! Ik waag het zinnetje: ‘qui bene amat, bene castigat’, doch heb er geen succes mee.
Filips II en de Hertog van Alva, dat zijn groote Spanjaarden!
Heeroom brengt algauw het gesprek op den invloed der Vlaamsche schilderkunst op de Spaansche, op koning Alfons XIII en markies de Villalobar, die tijdens den oorlog zooveel hebben gedaan voor onze weggevoerden...
Hij vertelt met gloed wat een diepen indruk de godsvrucht van Alfonso XIII, bij zijn bezoek aan België, op de Belgische katholieken heeft gemaakt. ‘Zijne Majesteit knielde ongedwongen en met veel devotie voor het hoogaltaar en bleef er een heel tijdje in biddende houding...’
Ik kijk op mijn horloge: vier uur!
Zenuwachtig fluister ik Heeroom in het oor:
- Maak zoohaast mogelijk een slot aan uw conferentie, dat we kunnen ophoepelen. Binnen een uur begint het stierengevecht!
|
|