| |
| |
| |
Vierde Hoofdstuk
I.
Burgos-Valladolid
Ik had al heel den dag een heimelijk plezier beleefd omdat de straatjongens - en ook wel groote menschen - ons soms met een spotlachje bekeken. 'k Dacht bij mezelf: Heeroom, die groote stoere Noorderling, noch Oom Jan passen in het Zuidersch kader. Doch nu ik wachtend op den trein, in de statie op en neerwandel (Heeroom zit op een bank naast Oom Jan te brevieren), valt mij het zelfde spotlachje op waar ik alleen voorbijga. 'k Heb het beet - ginder merk ik het aan het gebaar van een klein meisje - 't is op mijn hoornen bril dat ze 't gemunt hebben: dat kregen ze hier nog niet te zien! Nu vind ik die jannen wel een beetje vrijpostig...
Terwijl de trein de statie uitrijdt, werpen we door 't raam een laatsten blik ten afscheid aan 't mooie Burgos... de stad tegen den berg, de kanten torens van de Kathedraal, de arabesken beschreven tegen de staalblauwe lucht door een vlucht blanke duiven.
Wij rijden over een hoogvlakte, uitheuvelend op al de kimmen. Bruine rotsachtige steen, met groene lapjes bebouwden grond en hovingen random de dorpjes.
Aan alle stations pikt de trein uniformen op: onze
| |
| |
wagen zit vol soldaten. Gemoedelijke kerels, die broederlijk deelen wat ze in hun ransel van moeder of vrouw hebben meegekregen: meest groote maïsbrooden met vleesch in gebakken - een vol-au-vent op zijn Spaansch - wijl de flesch oranjewater van mond tot mond gaat: waarom ook een glas meedragen? Ze hebben al bagage genoeg in hun ransel.
Villaquiran.
Een schoon dorpje tegen een berg. Hoog spits torentje op de oude gothische kerk.
'k Geloof dat heel 't dorp te been is in de statie om de opgeroepen soldaten te zien vertrekken. Vóór ons raampje staat een groepje van vijf: een officier, een onderofficier, drie manschappen. Slechts één der vijf, een kanonnier, moet mee met den trein. Eigenaardig hoe hij afscheid neemt van zijn vrienden. Hij kust zijn twee kameraden hartelijk, slaat den onderofficier op den schouder met de rechterhand, terwijl hij zijn linkerarm hem om den hals legt met een beweging van het hoofd of ging hij hem ook omhelzen; met den officier wisselt hij een shakehands op afstand. Zou dat reglementair zijn volgens het Spaansche ‘Ecole du Soldat’? 's Lands wijs, 's lands eer.
Villodrigo.
Weer een statie waar het krioelt van menschen en kinderen. ‘Dat vrijt en dat doet’, zegt Oom Jan al toekijkend. Doch de pastoor van 't dorp wandelt goedsmoedig door den hoop, blootshoofds, met een sigaret in zijn kop. Een bruine pater met een mooi Christushoofd blijft, uit den trein komend, een oogenblik met hem staan praten.
En we zijn weer weg.
| |
| |
Kijk! daar hebben ze 't aangedurfd een nieuw huis op zijn eentje in 't veld te bouwen. Misschien is het ras van dieven en moordenaars aan 't verkwijnen?
Om wat leven in de brouwerij te brengen en zijn kameraden aan 't lachen te krijgen, discht een van de soldaten historiekes op en doet een stamelaar na. ‘Wat zegt hij?’ heeft Heeroom een paar maal gevraagd, doch na een tijd zit hij te dubben over wat zijn vriend de Jezuïet hem te Burgos heeft verteld over den Spaanschen landbouw. Ineens steekt hij zijn vinger vooruit en profeteert:
- Ze moesten ons hier een stuk land geven, een provincie of drie om die met onze Vlaamsche boeren te komen bewinnen. Zoo waren onze boerenzonen niet verplicht naar de fabriek te gaan. 'k Zou eens willen zien of onze menschen niet minstens tienmaal zooveel uit den grond zouden halen als deze Spanjaards! De Vlaamsche boeren zijn de beste boeren van de geheele wereld. De Hollanders, zeggen ze, en de Denen, bekomen een grootere opbrengst per hectare! Op Hollandschen en Deenschen bodem, ja! Zet ze eens op den Vlaamschen grond, of ze uit onzen bodem zooveel zullen halen per hectare als onze boerkes doen! 'k Heb al veel gereisd in mijn leven, maar het begaafdste volk blijft altijd ons Vlaamsche volk. Zoo we niet werden opgevreten door bureaucratie en militarisme en onder den domper gehouden door het franskiljonisme, ge zoudt eens zien waar we zouden staan na vijftig jaar: aan 't hoofd van de volkeren van West-Europa.
Heeroom voelt dat zoo diep; zooals al de stambewuste Vlamingen, die lang vóór den oorlog reeds in 't gelid stonden, is hij tot in hart en nieren een radikale Flamingant.
| |
| |
Kom, nu niet gezeurd over Vlaamsche Beweging. Ik ga in de gang een praatje houden met de soldaten.
De avond komt zoo schoon gevaren over 't bruine bronzen landschap. Boeren, op hun ezeltje gezeten, keeren weer uit het veld. Daar een kar, met een paard tusschen de berries en een vóórspan van drie muilezels op een root, vóórop een klein ezeltje, dat den weg kent waarschijnlijk! Tegen een valen heuvelkam schoone groene boomen. Ze kunnen hier wel groeien als men ze maar planten en verzorgen wil! Liever lui dan moe, moet hier een welbekend spreekwoord zijn.
Venta de Banos.
Hier stopt de trein twintig minuten om op aansluiting te wachten en om ons gelegenheid te geven tot avondmalen.
- Op twintig minuten kunt ge niet deftig soupeeren, gromt Oom Jan.
Alles staat klaar en 't gaat zoo vlug van de hand dat wij na elf minuten - Oom Jan en Heeroom in de beste luim! - voldaan de tafel verlaten, een pijp opsteken en langs den trein op en neer wandelen tusschen het gewoel van 't joelende volk. 't Zien er gezonde, goede, eerlijke, onverdorven menschen uit. Zij genieten zoo heerlijk naïef, zij gieren het uit van de pret, bij de mimiek van een metserdiender die, te midden van den hoop, Charlie Chaplin nadoet...
De bel gaat. Iedereen spoedt naar zijn reiswagen. Een tweede maal. ‘Alleman aan dek?’ De statie-overste rukt een derde maal aan de bel, de stoomfluit gilt en vooruit!
Wij stoppen nog te Cabezon, geboorteplaats van een middeleeuwsch toondichter van naam, een voorlooper,
| |
| |
als ik me niet bedrieg, van onze Nederlandsche contrapuntisten.
Het laatste avondrood verkleurt, de paarse westerwolken verzinken achter een berg. Mooie streelende moderne kleuren. Heb ik niet reeds gezegd dat hier de natuur op de hoogte is en de laatste moderne schilderschool op de hielen volgt?
| |
II.
Valladolid
't Is schemeravond als wij te Valladolid uitstappen. Kijk, een priester en een heer spreken ons aan: de priester in 't Spaansch, de heer in 't Fransch! Onze pater Jezuïet heeft uit Burgos getelefoneerd dat zij ons te Valladolid zouden spoorwijs maken! Wij zijn er hem innig dankbaar voor.
- Weet u van geen hotel? Neen! Werp uw bagage hier in het omnibuske van het ‘Hotel de Francia’ en laat ons den weg te voet afleggen. 't Is maar tien minuutjes - en zoo'n mooie avond!
Hoffelijk, vriendschappelijk en behulpzaam, loodsen beide heeren ons de stad in, óm langs het ‘Campo Grande’, het stadspark, waar als groote gouden oranjeappels de electrische lampjes tusschen de boomen schitteren.
Veel volk op wandel. En als overal vrijen de soldaten met de kindermeiden, aankomende bakvischjes stappen arm aan arm, met jonge kereltjes van zestien, zeventien, naar de kinema.
In 't hotel bestelt Oom Jan witten wijn om onze Spaansche vrienden te trakteeren. Deze nemen het op
| |
| |
dat wij ons slaapmutsje wenschen te gebruiken - of dat wij hen willen kwijt zijn? Ze nemen afscheid: morgen voormiddag zullen ze terug komen, om ons de stad rond te leiden, en ze laten ons alleen zitten elk voor een flesch.
- Nu, als 't dat maar is!
Elf uur. Doch we hebben zoolang in den trein gezeten dat we ons eerst willen vertreden alvorens slapen te gaan.
Veel licht is er niet in de smalle kronkelende straten, late wandelaars genoeg. Overal schreeuwen de kinderen van den vaak doch ze te bed leggen doet men niet. In een heerlijk klein parkje loopen er nog zes kleine meisjes te ‘perkhinkelen’ onder een lantaarn. De hooge muren doen de nauwe straten hol klinken.
Nu komt de maan van achter een wolk uit en giet een blauw licht tusschen de huizenreeksen. En ginds - echt Spaansch - staat boven het kruis van een kerktoren een beeld van het H. Hart, omgeven met een krans schitterende electrische gloeilampjes.
Dat we onzen weg verliezen in de kronkelstraatjes is niet te verwonderen - is ook geen erg, want elke pandoer dien we aanspreken antwoordt met een fikschen groet en wijst noch links noch rechts, doch gaat zelf mee tot waar we weer staan op bekenden grond... - Ons eeresaluut aan de pandoers van Valladolid!
Bij klaren dag springt het Oostersch karakter van het stadje beter in 't oog: de Araben hebben er hun merkteeken op gedrukt.
Met kronkels en bochten slingeren de smalle hobbelige straatwegen, ongekasseid, tusschen eentonig-grauwe huizen van vier verdiepingen hoog; hoog en nauw wordt
| |
| |
gebouwd om de zon - kronkelend en bochtend, om den wind af te sluiten.
't Zal heet worden vandaag: de warmte begint reeds te broeien. Het licht valt zoo wit, zoo kristal-doorschijnend uit den hoogen onbewolkten hemel!
's Nachts genieten de Spanjaards van de koelte. 't Is me een leven geweest in ons straatje! Tot twee, drie uur hebben we geen oog toegedaan. Als we begonnen in te dutten, werden we telkens gewekt door ruziemakende ezeldrijvers, door auto-getoeter, zingende mannen- en vrouwenstemmen, door luid getier en geroep.
Nu ligt de stad in morgenslaap. Gesloten luiken, verlaten straten.
Vandaag wordt er ook niet gewerkt. Eerste Mei: het feest van den arbeid. 't Is daarbij de feestdag van Sint Filip. We gaan naar het kerkje van San Felipe en vinden er een ingetogen menigte, bijna uitsluitend juffrouwen met een grooten schapulier op den rug: een congregatie, toegewijd aan San Felipe, die vandaag haar beschermheilige viert met plechtige mis en algemeene communie.
Heeroom zal mis lezen aan een zijaltaar.
In de sakristie drie zwartkopjes van misdienaars die spelen met een schoonen rossen kater. Een koster en twee priesters komen binnen, alle drie een sigaret in den mond.
Terwijl de koster het gewaad gereed legt, streelt hij af en toe de spinnende kat, spuwt rechts en links op den grond en scheldt op de misdienaars die in een hoek zottebollen en krakeelen om een banaan. Murillo!
In plaats van een sermoen te doen, leest de kanselredenaar een brok voor uit het leven van den H. Filip. Daarop wordt een tweestemmige samenzang uitgevoerd, eenvoudig en streng kerkelijk, zooals in de Duitsche
| |
| |
godsdienstoefeningen. Ter afwisseling zingt op het dokzaal een warme vrouwenstem een eigenaardig chromatiseerend solo-lied op oud-Moorsche motieven, exotischmooi, en de orgelist contrapunteert dat het een aard heeft. 'k Wed dat Cabezon van genoegen zich omdraait in zijn graf.
Vóór negen uur wordt geen koffie opgediend, zeggen ons de mooie meiden, die taterend en zingend de eetzaal nog aan 't boenen zijn. Dan maar terug naar onze slaapkamer geklommen en een dutje genomen in een zetel, als toemaatje aan onze gestoorde nachtrust.
Kijk! daar hangt een nieuw berichtje uitgeplakt boven 't reglement van het hotel: ‘No se permiten visitas de caballeros en las habitaciones de senoras, y viceversa, pudiendo hacerse en el salon destinado al efecto.’ Wat wil zeggen, als ge met een dame te praten hebt, dat ge haar in 't salon moet opwachten - ge stuurt de ‘botones’ ('t knoopenventje, den piccolo) om haar te verwittigen - daar het voor onwelvoeglijk wordt gehouden dat ge aan haar kamer zoudt aankloppen.
Dit alles houdt saam met een heel stel politieverordeningen.
Op de hoeken van de straten hangt nu ook uitgeplakt ‘Es prohibido de blasfemar.’ Het is verboden te vloeken op straf van veertien dagen tuchthuis. Ziet gij zoo iets in Vlaanderen gebeuren? 't Is misschien een middel om den woningnood op te lossen en amnestie onafwendbaar te maken, doch wat een gevangenisnood kwam er in de plaats!
Ook is het aan de zwakke kunne streng verboden over de straat te loopen met bloote armen, blooten rug of doorschijnende kleederen. En niet aan oude dames bij den ingang van de kerk, zooals in Italië, wordt opdracht gegeven er over te waken. Hier is het Jan Pandoer die
| |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
Spaansche Schoone
| |
[pagina t.o. 65]
[p. t.o. 65] | |
GRANADA
Alhambra Het Leeuwenhof
| |
| |
met deze taak is belast. Hier heet het: ‘Zedig gekleed, niet gevloekt, maat gehouden bij 't drinken of... het rasphuis in en boet!’ Primo de Rivera heeft ook zijn goeden kant.
Na de koffie zijn onze vrienden daar om ons rond te leiden in de stad.
Valladolid, de stad waar Filips II is geboren, waar Cervantes heeft geleefd, waar Christoffel Colombus is gestorven, de stad die gedurende enkele decenniën de hoofdzetel is geweest van het machtige Spaansche wereldrijk.
Colombus staat nu gestandbeeld met de knie gebogen, achter hem een vrouw met kelk en kruis, zinnebeeld van het katholieke Spanje; op zijn voetstuk wordt hem nu alle eer bewezen in het Valladolid, waar hij zijn laatste levensjaren, ziekelijk, in armoede en in druk, heeft overgebracht. Het huis, dat Cervantes enkele jaren heeft bewoond, wordt insgelijks in hooge eer gehouden.
Van het paleis, waar Filips II geboren werd, toonden onze vrienden ons het venster, langs waar men het boorlingske heeft buiten gegeven om het te laten doopen in een nabije kerk. Ware men er mee buitengekomen langs de groote deur, uitgevend op het grondgebied van een andere parochie, zoo hadde men den kleine in groote staatsie naar een verder afgelegene kathedraal hoeven ten doop te dragen. Keizer Karel verkoos voor het teere wichtje wat minder plechtigheid met wat minder kans op een verkoudheid.
't Gaat naar den middag toe.
En nog altijd loopen de kinderen over de straat - gelijk in Vlaanderen op Oudejaarsdag - om bij buren, vrienden en kennissen, niet een Zalig Nieuwjaar,
| |
| |
doch een voorspoedige Meimaand te wenschen.
Op een langer stokje hebben zij een klein dwarshout genageld en, dat vooruitstekend, zingen zij altijd het zelfde eentonige liedje:
Vandaag is 't Sint Filip,
In Vlaanderen zingen ze op St Martensdag:
Vandaag is 't Sinte Marten,
Och geef uit goeder harte,
Och, help ons uit den drok.
De Musea zijn gesloten vandaag.
Wij gaan de Casa Social (het Gildenhuis) afzien, van de bakkerij beneden in den kelder tot de bibliotheek boven op 't derde, en, terug afdalend, blijven we in 't Café wat zitten kouten bij een bittertje.
Stilaan zijn we met onze twee Spanjaards dikke vrienden geworden. Ik heb tamelijk onbevangen, zonder een blad voor den mond te nemen, een woordje gerept over Vlaanderen en Vlaamsche toestanden. Hun tongen worden ook losser.
Duitschgezind, in den zin dien wij er zouden aan hechten, zijn ze niet, en dat België zich zoo dapper tegen den ongewettigden Duitschen inval heeft teweergesteld vinden ze ridderlijk: een mooi Don Quichotte-gebaar in onzen modernen materialistischen tijd. Doch de Franschen kunnen ze niet luchten. En wat hen verwondert is dat Brussel zoo'n nauwe betrekkingen onderhoudt met Parijs.
| |
| |
‘Gijlie zijt wel de eenige goede geburen van Frankrijk; de Italiaan kan den Franschman niet velen, de Zwitser al evenmin... Wat u betreft, neemt het mij niet kwalijk, ik denk altijd aan het Spaansche fabeltje van het waanwijze kieken dat den lof zingt van den vos, die nochtans slechts op de eerste gelegenheid wacht om het op te slokken...’
- Brusselsche kiekens, mijnheer! Brusselsche kiekens! roept Oom Jan.
Ik heb mijn vaderland verdedigd zoo goed ik kon, doch wat ik hun niet aan 't verstand heb kunnen brengen, zijn o.a. volgende punten: hoe het komt dat de Vlamingen in België absoluut niets te zeggen hebben; waarom wij op internationale conferentie's zoo'n grooten mond openzetten (zoo'n klein verkske en zoo'n groote snuit!) en ons tevens aanstellen als hofnarren en slipdragers van Marianne: waarheen der oudren fierheid is gevaren...
Om een einde te stellen aan vragen en antwoorden, heb ik onze vrienden aangeraden - ten einde raad! - Vlaamsch te leeren en een abonnement te nemen op ‘Pallieter’.
‘Pallieter’ moet het nu verder maar klaarspinnen.
| |
III.
Op een Spaansche hoeve
Onze vrienden kregen het gedaan om ons voor een half uurtje in 't gesloten museum binnen te smokkelen. Buiten drie beschadigde schilderijen van Rubens, trekken vooral de aandacht de houten beelden van Berruguete en Juan de Juni, twee kunstenaars die leefden aan
| |
| |
't hof van keizer Karel; verder een aangrijpende Christus aan 't kruis van Gregorio Fernandez, een ‘Bible polyglotte’, een houtsnijwerk van onbekende hand, groepen voorstellende uit de passie van Ons Heer, groepen die mee de ronde doen wanneer de processie uitgaat.
Daarmee hebben we vrijwel Valladolid bezichtigd. Heeroom en Oom Jan spreken van af te reizen aanstonds na het middagmaal. Onze twee cicerone's protesteeren: we zullen te Madrid aankomen in de kleine uurtjes als alles gesloten is! Daarentegen hebben we te half tien 's avonds, zoo'n comfortabelen nachttrein die ons morgen vroeg met den lichte te Madrid zal afzetten! Heeroom weifelt. Dan, als de oude heer ons zijn auto voor dezen namiddag ter beschikking stelt, om een toertje te maken in den omtrek van Valladolid en een groote hoeve af te zien, die toebehoort aan zijn nichtje en beide neven, kinderen van zijn overleden broer, geeft Heeroom zich gewonnen. ‘Willen we dan maar blijven, Jan?’
De auto zal voorkomen na de siesta, te half vier. Wij zitten in een rocking-chair in de rookzaal en kijken naar het naïeve spelletje van een ‘botones’ (chasseurtje van 't hotel) die minnebriefjes weg en weer draagt tusschen een fat van een Don Juan, die spuitwater drinkt, vóór 't hotel gezeten, en een zwartoogige jonge dame, die in de eetzaal haar kopje koffie verorbert. Is er minnetwist geweest tusschen beiden en moeten de briefjes alles weer goed maken? Of is het een nieuwe politie-reglementatie dat in de hotels het onderhoud tusschen dames en heeren per briefwisseling zal geschieden? ‘Chi lo sa?’ De piccolo moet er in elk geval een aardigen cent drinkgeld aan verdiend hebben want hij floot naderhand zoo opgeruimd!
| |
| |
De auto, gevoerd door Joaquin, neef van onzen vriend, stampt en slingert als een schip in nood over de hobbelige ongekasseide straten van Valladolid. Voor ons is het een alles behalve prettige oefening van evenwicht-houden.
Ik vroeg 's avonds aan een Spanjaard vóór 't hotel:
- Waarom hebben jullie hier in Spanje meestal zulke slechte straten?
Raad eens wat hij antwoordde:
- Om de autos weg te houden. Wij houden van een rustigen ouden dag en een zachten dood.
Bij de stadspoort, waar kraampjes zijn opgeslagen van venters met oliekoeken, krijgen we eindelijk een rechte menschelijke baan in 't zicht, die ons na enkele minuten buiten de voorstadswijk brengt.
Mooi weer. Geen wolkje aan de blauwe lucht. Rechts en links van den weg niets dan groene velden. Het heeft geregend deze laatste dagen - wat hier in dit sezoen lang niet altijd gebeurt - en daarmede belooft de oogst schoon te zijn. Welig, heuvelend landschap, schitterend van licht.
De baan is prachtig, ten minste voor een Spaansche baan, en Joaquin, student in de rechten aan de Universiteit te Valladolid, laat den motor ronken. Wij vliegen!
De weg daalt, versmalt tuschen twee heuvelklingen, en wij rijden... onder een vaart door, een vaart die de ‘welvaart’ van gansch de streek bewerkt. Water is hier zeldzaam en... duur! Ik weet niet meer hoeveel de boeren hier in het droge zomersezoen per hectoliter betalen om hun land te besproeien, maar 't is veel. Zonder 't water van dit kanaal waren de meeste teelten hier ook onmogelijk.
Links en rechts van de baan staan de hofsteden, een eindje 't veld in, te midden een troppel hooge, mooie pijnboomen. Tusschen de groote hoeven, omringd door
| |
| |
enkele fruitboomen en een moeshofje, zitten de huizekes en de stulpen van de kortwoners, die gaan werken op de hoeve, doch daarbij gewoonlijk nog een stuk land, een halve hectare of zoowat, bewinnen voor eigen rekening. We schieten een veldweg op en stoppen aldra voor de hoeve, waar Joaquin's broer Enrique, een kereltje van achttien, en zijn zuster Concha (verkorting van Santa Maria de la Immaculada Concepcion), een meisje van half de twintig, die samen de hoeve beheeren, ons verwelkomen.
Eerst een wandeling gemaakt door de velden. 't Is een goed met meer dan 1200 hectaren land. Nu, die liggen er in de 200 gemeenten van het bisdom Valladolid ook niet zoo dik. De meeste landbouwersbedrijven strekken zich uit over een oppervlakte van 25 tot 50 hectaren. Enkele hofsteden slechts bebouwen meer dan 500 hectaren. De grootere helft der boeren zijn eigenaar van hun erf.
Concha, die de broek draagt - sinds vijf jaren reeds, sinds haar ouders' dood, beheert zij met succes de boerderij - brengt ons van veld tot veld. Zij heeft alles te zamen een zestigtal meiden, knechten en landbouwwerklieden in dienst. Vast loon hebben er slechts weinigen. Er wordt gearbeid met ploegen, die dan dit, dan dat werk aannemen, tegen zooveel per uitgestrektheid of hoeveelheid.
Daar werken bijvoorbeeld een twaalftal mannen in de luzerne (Spaansche klaver). Zij pikken en binden, laten drogen, schuren de schoofjes in en verdienen daarbij 20 pesetas per hectare. Door den band komt het loon van een werkman op 7, 8, 9 tot 10 pesetas per dag.
Ginder zit een rij van twintig wieders en wiedsters: een schilderij van Claus! En dat hel Spaansch licht op die ranke lijven, die kleurige kleederdracht!
Paarden en koeien, alles te zamen een honderdtal, loo- | |
| |
pen los in een heuvelende afgesloten weide, wijl daarachter een kudde kalkoenen door de klaver baadt en gewetensvol het veld zuivert van een zeker soort ongedierte waarop het kalkoenenvolk verlekkerd is.
In een elzenboschje staan een menigte grauwtjes vastgebonden te grazen: de ezeltjes van de werkmenschen, waarop deze 's morgens toekomen en 's avonds terugkeeren, sommige drie, vier, andere tot zeven kilometer ver! Wat in Vlaanderen de fiets is voor den werkman, is in Spanje de ezel. Alles gaat hier trager!
Terloops leggen wij ook een bezoek af in twee huizekes van kortwoners. Alles kraak-zindelijk en net, hoewel het er krioelt van kinderen. En hoffelijk dat die Spaansche huismoeders u ontvangen! Of waren ze prinsessen en gravinnen: ‘A la disposicion de V.’, zei de eene ‘Te uwer beschikking!’ - en de andere: ‘Quiere V. tomar posesion de su casa’ wat beduidt: ‘Gelieve bezit te nemen van uw huis!’ Meer kan het toch niet!
Vandaag wordt de arbeid vroeg geschorst ter gelegenheid van den eersten Mei, en gaan de werklieden, doch voornamelijk de jeugd, avondpicnicen in 't bosch, waarbij veel gedronken en gekust wordt. 's Lands wijs, 's lands eer.
Op de hoeve stond de thee klaar. De wandeling had onze magen gescherpt en wij lieten ons het maïsbrood en de Spaansche hesp duchtig smaken.
Daarna trommelde Joaquin op de piano Spaansche dansen van Albeniz en Granados en moest ik Vlaanderen's roem hooghouden en de fantasias spelen van Benoit. De Spaansch-Vlaamsche toenadering werd bezegeld met een quatre-mains van Moskowski.
Oom Jan had alles op en om de hoeve met zoo'n be- | |
| |
langstelling in oogenschouw genomen: het vruchtbaar land, nog op zoo'n ouderwetsche wijze bebouwd, de weiden, die niet genoeg werden besproeid - ze zagen op tegen de kosten - koeien en paarden en heel de winning... hij was in zijn geest aan 't spinnewebben, dat was hem aan te zien.
En nu trok hij aan zijn ‘puro’ (zooals de Spanjaarden een havana-sigaar noemen) en keek naar den opwalmenden rook als naar een gewolk van droomen.
Eindelijk kwam het er uit.
Onze cicerone had even de kamer verlaten en, wijl Joaquin en Concha een ‘quatre-mains’ speelden en Enrique bij de piano stond om 't blaadje te keeren, zag Oom Jan de kans klaar:
- Luister eens, fluisterde hij mij in 't oor, Heeroom sprak daar straks van aan de bolsjewisten het Noorden van Frankrijk te vragen voor onze boeren. Maar hier ligt er ook schoon land onder de zon, land dat naar bekwame handen en een meester snakt. Er is middel om een heele Vlaamsche kolonie te stichten. Ik denk aan kozijn Renaat die met de groote vacantie zijn studies af heeft van landbouwingenieur. We zouden hier een huwelijk moeten makelen tusschen hem en Concha. Ziet ge hem die prachtige streek bewinnen op zijn Vlaamsch? Jonge Vlaamsche huishoudens zullen er genoeg meewillen. Ik zou zelf nog meekomen om burgemeester, 'k wil zeggen ‘alcalde’ te spelen. We koopen gedurig bij naar de vier windstreken uit. Op tien jaar hebben we van dit gewest een klein Aardsch Paradijs gemaakt. Al wie in Vlaanderen zijn kost niet verdienen kan krijgt hier zijn plaats in de zon; al wie in België mond of pen moest houden, bewerke van hieruit de openbare meening in Vlaanderen en in het buitenland. Van hieruit bewerken we Vlaanderen's bevrijding...
| |
| |
Oom Jan draafde maar door. Nu ja, de cognac was goed en bracht in Oom Jan's geest aan 't gisten de bolsjewistische gedachten die Heeroom hem had ingeblazen.
- Om te beginnen met het begin, zoohaast dat pianospel afgeloopen is spreekt ge met Concha een woordje over Renaat.
Gewetensvol, na duchtig in de handen te hebben geklapt, sprak ik de mooie Spaansche aan over onzen kozijn landbouwingenieur. Ik zei er alle goed van en betreurde het erg dat hij niet mee de boerderij had kunnen afzien. Een landbouwingenieur!
- Och zoo! Een landbouwingenieur! Dan had ik zeker José verwittigd, die is ook landbouwingenieur! Die twee zouden aangenaam met elkaar hebben gepraat...
- José! Wie is dat, senorita?
- Och ja, zei ze en ze kreeg een kleur, dit vergat ik u te zeggen: José is mijn verloofde, ik trouw namelijk na den oogst...
Heel het mooie plan van oom Jan lag in duigen.
Moet ge ook luchtkasteelen bouwen... in Spanje!
|
|