| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk.
Luzern.
1.
HEEROOM haalt zijn notaboekje uit en begint met cijfers te goochelen:
‘De St. Gothardtunnel werd geboord van 1872 tot 1882 en geheel gemetst; hij is acht meter breed, zes en halven meter hoog en vijftien kilometer lang. Hij voert onder de hoogste toppen van St. Gothardsgebergte, waarvan er enkele 3000 meter en meer bereiken. Te Airolo, bij den ingang van den tunnel, bevinden wij ons op 1145 meter boven den zeespiegel; de spoorbaan klimt eerst tot op 1154 meter hoogte, om dan zeer langzaam af te dalen en onder het berggevaarte uit te komen op een hoogte van 1109 meter.’
Wij zetten iets meer dan één minuut van lantaarn tot lantaarn, die in den duisteren tunnel van kilometer tot kilometer mijlpaal en baken vervangen.
Dààr stuwt en rolt de Reuss zijn wateren: onze trein vaart de brug over en stoomt het station van Göschenen binnen.
St. Job kent zijn volk. De buffethouder heeft op een lange tafel, onder den koepel langs den trein, een regiment koffiekopjes gevuld en te dampen en te geuren gezet. Als vliegen op de stroop vallen wij op het verlokkend ambro- | |
| |
sijn. In deze wintersche omgeving - dichte witte wolken drijven boven hooge Alpenkoppen die glinsteren van nimmer smeltende, blanke sneeuw - smaakt de prikkelende moka heerlijk.
Lang duurt het niet of, als musschen die ook gaarne vluggen in zonbeschenen sneeuw, verspreiden zich onze tochtgenooten over het blanke tapijt en, jong en oud, boer en proost, het begint elkaar te bestormen met uiteenspattende sneeuwballen. Wat gejoel en gejuich!
Bert mikt naar Gust, die zich bukt, en patst een sterdecoratie op den kraag van den President.
- Nu hebt ge 't bij schoonpapa verkorven! lacht Gommer.
Het knepperend statiebelletje stelt te vroeg een eind aan de winterpret.
Instappen!
Volgen weer hooge bruggen over den Reuss, viaducten over diepe valleien, draaitunnels, verrassende kronkelingen door schilderachtige bergpassen met watervallen, groene bosschen, bergbeken en, hoe lager wij zakken, meer en meer vruchtbare valleien.
Te Amsteg-Silenen, gelegen in de Maderanvallei op den Reuss, zijn wij reeds gedaald tot op 548 meter boven den zeespiegel. Hier staat een der groote centralen die electrischen stroom leveren voor de St. Gothardspoorbaan.
De vallei van den Reuss wordt al dalende breeder. Altdorf ligt mooi in een weelde van bloeiende boomgaarden. Neen, ze hebben niet lang naar een appel moeten zoeken toen ze hier Wilhelm Tell zijn kunststuk lieten verrichten.
Vier kilometer verder stoppen wij en stappen wij af te Fluelen, op het Vierwoudstedenmeer. De trein mag alleen ons gepak verder naar Luzern voeren. Wij gaan dwars over het meer met de boot!
| |
| |
Wij steken van wal. Een wabberwindeke doet ons den kraag rechtzetten.
Een grijze mist omfloerst hemel, meer en bergen. Waar blijft de zon?
Het meer, op sommige plaatsen 260 meter diep, is een door bergstroomen gevoed zoetwatermeer dat, op 437 meter hoogte boven den zeespiegel, een grillig uitgehouwen Alpenkloof vult.
De wolken drijven en de zon doet moeite om een spleet te vinden. De mist verijlt stilaan en trekt op langs de flanken der bergen, die hier ‘stocken’ heeten. Zoo hebben wij Rotstock, Banenstock, de sneeuwkoppen van den Uristock, alle tusschen de twee en de drie duizend meter hoog. Voor menschen die komen van de lage landen bij de zee is zoo'n berg- en meerlandschap geweldig schoon.
Links en rechts op de oevers van het meer glijden dorpjes voorbij, samengetroppelde huizekes, villa's en hotels, aan den voet van een boschrijken berg of op de monding van een rivier. Vele namen klinken ons bekend toe uit de geschiedenis van Wilhelm Tell. Wij zijn hier immers in 't hartje van Oud-Zwitserland. De vier ‘woudsteden’, die het meer begrenzen, zijn de oude, woudrijke kantons Uri, Unterwalden, Schwyz en Luzern.
De scheepskapitein, een kerel als een boom, is ons behulpzaam bij het namen geven aan plaatsen en dorpen: wij geraken ‘zonder iemands hulp, door onze eigene macht’, niet wijs uit de kaart.
Daar is Tellsplatte, de plaats waar Wilhelm Tell den sprong heeft gewaagd uit het schuitje dat hem naar de gevangenis voerde.
Tegen de bergflank loopt ginds de Axenstrasse, een in de rots gehouwen weg, als een tunnel met zuilen en gaanderijen.
| |
| |
En hier ligt de Rütli, een stuk weiland, waar in 1307 het eedverbond werd gesloten dat de grondslag is geweest van de onafhankelijke Zwitsersche confederatie.
Eindelijk trekt de zon een breede lichtbaan dwars over het meer. In het spel van licht en schaduw is de aanblik van het panorama waarlijk grootsch.
Maar met het doorbreken van de zon schijnt de koude nog te verscherpen en immer talrijker worden de klanten van de drankzaal, die de natuurschoonheden liefst bewonderen door het raampje, veilig voor de koude, gezeten achter een warm potje koffie of een vonkelenden druppel cognac.
Het meer wordt zeer eng. Wij varen tusschen twee ‘neuzen’ door - Obere Nase en Untere Nase - die bijna, op min dan een kilometer na, elkander raken.
Aanstonds rechts ligt Vitznau, het vertrekpunt der bergbaan die voert naar den top van den Rigi.
De zon houdt stand.
Breed is nu het meer; beide oevers vertoonen een weelderigen plantengroei waarin, in steeds aangroeiend getal, villa's zich verschuilen.
De Pilatusberg bij Luzern is met een hoed van wolken bedekt: voorteeken van mooi weer voor morgen.
- Daar klimmen we morgen op! roept Gommer. En dan vertellen we thuis dat we met onze handen in het nest van een arend getast hebben. Maar hij had geen eieren, zeggen we dan, 't was nog te vroeg op 't jaar, anders hadden we er zeker meegebracht!
De klokken van Luzern beieren ons welkom toe. Ieder heeft dra zijn hotel gevonden. Nog een avondwandeling door de stille stad en vroeg klimmen allen ter ruste: morgen immers is er nog een dag, met tijd genoeg om de schoonheid van de toeristenstad Luzern te genieten.
| |
| |
| |
2.
Luzern! Nog een van die plaatsen - zooals er legio liggen in Zwitserland - waar het goed zou zijn drie en desnoods meer tenten te bouwen.
De musschen sjirpen en de merels fluiten in den frisschen morgen.
Van op de Meerbrug - de groote, over den Reuss - nemen wij stad en omgeving in oogenschouw. De zon speelt op den meerspiegel en streelt de flanken van Rigi en Pilatus.
Op de overdekte bruggen - Kapelbrug en Molenbrug - wijden wij den noodigen tijd aan het ontcijferen van enkele der vele folkloristische schilderijen.
Als Vlamingen voelen wij ons ook verplicht een eeresaluut te brengen aan den Leeuw van Thorvaldsen: een monument, uitgebeiteld in de rots, om te herdenken de trouw tot in den dood van de Zwitsersche wacht, die zich voor de Fransche koninklijke familie, in het revolutiejaar 1792, te Parijs opofferde. De Leeuw meet 9 meter in de lengte en 6 in de hoogte. Hij heeft een stuk speer in zijn lijf zitten en ge zoudt zeggen dat hij alle minuten den laatsten adem gaat uitblazen of uitbrullen. Maar van een leeuw zijt ge nooit zeker! Denk maar even aan onzen Vlaamschen Leeuw! Die is nu al zoolang aangeschoten, gevangen en gebonden, wordt sedert onheugelijke tijden getergd en geplaagd, en of ze hem klein krijgen of niet, de teerling is nog niet geworpen. Daar zijn er die wedden op den leeuw, daar zijn er die ‘zetten’ op den temmer. Wat de toekomst brengen zal, chi lo sa?
Het bezoek aan den Gletschergarten laten we aan de liefhebbers over.
Achter de Hofkerk klimmen wij op naar de Drie Linden.
| |
| |
Hier is het werkelijk ‘A la belle vue’ en, gezeten op een bank, blijven wij er een luien voormiddag verdroomen.
- 't Is hier zoo schoon als in 't Aardsch Paradijs zonder Eva! meent Gommer.
Beneden ligt Luzern, langs het donkere meer, waarop slechts enkele booten uitvaren; boven de stad steekt de witte, met sneeuw bedekte kruin op van den Pilatusberg.
Op onzen terugtocht ontdekken wij, in een klein kunstsalonnetje een expositie der etsen van Dirk Baksteen!
Na den middag gaan wij, op 17 Km. van Luzern, een Zwitsersche hoeve bezoeken, gelegen bij het meer van Sempach. Op deze geheuvelde hoogvlakte werd in 1386 door de Zwitsers een overwinning van belang behaald op den vreemden overheerscher. Sempach is dan ook een nationale bedevaartplaats.
Te onzer eere staat op de hoeve van Mevr. Rösli-Freu alles in rep en roer. De twaalf knechten verschijnen in hun wit uniform en monsteren de schoonste stieren - met hoefijzers aan! - en de beste melkkoeien. De stal is onder de schuur, of zoo ge wilt de schuur is boven den stal gebouwd. Wij werpen ook een oogslag in het huis der knechten en op de velden: heel de inrichting geeft nog een beeld van een ‘Geschlossene Wirtschaft’ uit vroegere tijden.
Terug den trein in.
Langs het Sempachermeer, omkranst door schoon begroeide heuvels, glijden wij verder door dichte bosschen en voorbij het meertje van Mauensee (met een kasteel op een eiland) tot Zofingen. Hier heeft het jaarlijksch nationaal feest plaats der Zwitsersche studenten.
Voorbij Olten, de Aar over, verlaten wij het gebied van het Alpengebergte om dat van den Jura te betreden en verder af te dalen naar de Rijnvallei en Basel.
Meikevers komen in onzen trein terecht, voorboden van de lente.
| |
| |
| |
3.
Te Basel, grensstatie tusschen Frankrijk en Zwitserland, beschikken wij over een drietal uurtjes om onze beenen te rekken - een wandeling te doen, langs Rathaus en Domkerk, naar de Rijnbrug - en het souper te gebruiken.
Als wij uit Basel voortvertrekken, valt de duisternis over de wijngaarden, tarwevelden en andere graanakkers, boomgaarden en bosschen van de vruchtbare Rijnvallei.
Mulhausen, het centrum der potaschmijnen van den Elzas, Colmar, de stad van Grünewald, Schlestadt, vliegen in den nacht voorbij.
Te Straatsburg duurt het oponthoud slechts enkele minuten.
O Straszburg, o Straszburg,
Hier en in gansch Elzas-Lotharingen, dat door het ‘Dictaat van Versailles’, zooals de Duitschers zeggen, aan Pruisen werd ontnomen, wordt een bittere strijd gevoerd om het volksbestaan. Het zal Frankrijk niet zoo gemakkelijk vallen de Duitschsprekende Elzassers op te slorpen. (Zelfs het minder levenskrachtige Fransch-Vlaanderen wil nog niet gansch verdorren en verfranschen). Bij de laatste verkiezingen te Straatsburg gingen een deel der katholieken hand in hand met vrijdenkers en vrijmetselaars, terwijl aan den overkant de autonomisten, ook overwegend katholiek, een verbond met de communisten hadden gesloten. De intentie maakt het werk, zei Brodder... en Pius XI: ‘Ging het om zielen te winnen, ik zou onderhandelen met den
| |
| |
duivel in persoon.’ Hier gaat het, zooals elders nog, om de ziel van een volk.
Van de mooie Straatsburger kathedraal valt er in het donker natuurlijk niets te ontwaren. Straatsburg is een Mariastad zooals heel de Elzas een Marialand is. Laten wij hopen dat bij de nieuwe politieke constellatie, de Mariavereering even vurig blijve bloeien!
Voorbij Metz is het indrukwekkend de rosse vuren der hoogovens te zien gloeien in den nacht.
Diedenhofen, laatste statie van den Elzas; Bettemburg, toldienst van het Groothertogdom Luxemburg; na nog een beetje dommelen, stoppen wij - laat kijken - te Aarlen! Wij zijn in België terug!
Terwijl wij door de Ardennen bollen, nog vóór het eerste morgenkrieken, begint in de gang een sleuren met vlaggestokken. Er is leven en opgewektheid! Onze bedevaarders zijn allen ten uiterste tevreden over de schoone reis en ...even blij dat ze haast weer thuis zijn!
Te Jemelle stappen drie ‘verloste broeders’ van Eupen uit. Hun oude Duitsche opvoeding en beleefdheid getrouw, komen ze fiks het bestuur der bedevaart groeten en een hartelijk ‘Dank für Alles’ zeggen. Ja, ja, onze Duitsche broeders der ‘weergevonden kantons’ kunnen in ons midden een element van beschaving zijn.
Namen - Hoeilaart, het ‘glazen dorp’ - Groenendaal - en kort na zeven uur: aankomst te Brussel!
God zij dank voor de voorspoedige reis en de behouden thuiskomst!
|
|