2.
De aankomst te Emmelen was een triomf.
Overal kwamen de menschen in 't deurgat staan om te vragen hoe de reis was afgeloopen. Gommer, die vooropstapte, bleef dan ook nooit het antwoord schuldig: ‘Op zijn beste! Morgen, op staminee, zal ik alles wel vertellen.’
Gommer en Gust gingen niet mee tot in de kom van 't dorp; zij namen hartelijk afscheid en sloegen een zijpad in naar huis.
- Ik zal ook niet lang blijven, zei Bert, want...
- Niks te wanten... protesteerde Heeroom, laat de rest nu maar aan mij over.
Daar ging de deur open bij den President en van klein tot groot kwam heel het nest buitengebuiteld... Het was een tjilpen en lachen en kruisvragen... Rezien en Fientje kwamen wat statiger achteraan, Fientje, rood als een kool vuur, blij dat haar Bert daar weer was, die nu Rome en den Paus gezien had en zijn penitentie volbracht!
- Wij hebben gewacht om te eten, zei Rezien, schuift nu maar eerst aan, want ulie zal 't smaken na zoo'n reis!
- Hebt ge een telloor bijgezet voor Bert? klonk de stem van Heeroom.
Fientje was er als de kippen bij: ‘Die heb ik voor 't pakken.’
- Pak ze dan... zoo... En waar gaat ge hem zetten? Naast mij? Neen, hij moet op mijn teenen niet trappen... Zijn penitentie is uit, hij heeft het wat goed afgegeven...
Toen de pijpen voor den dag werden gehaald, meende Bert zijn stoel weg te schuiven en voort te gaan.
- Wees maar niet ongerust, sprak Heeroom, ik breng u aanstonds per auto thuis... Daar is hier wel ergens een telefoon in de buurt... Fientje zal voor mij wel een taxi