| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Assisi!
1.
'TWAS laat toen wij slapen gingen en vroeg, doch heelemaal verkwikt, word ik gewekt door wippende hoogtinkende kristallen klokjes: do-ré, do-mi... do-ré, do-mi... tientallen malen herhaald als door een afloopend wekkerspel.
Ik wip uit mijn hoog bed en sta vóór 't open venster, verrast door het ijle, klare, Italiaansche morgenlicht dat van de bergen afglijdt naar de vlakte.
De dalen zijn nog gevuld met witten smoor, waaruit langzaam de blanke vierkante huizekes, als ivoren speeldingen, bloot wentelen.
Links is de vlakte nog een meet van mist; rechts door de dunnere stippeling rijdt een trein met een dikke rookpluim.
De klokjes tinkelen maar aan.
Gierzwaluwen schieten boven een campanile de lichte lucht in en roepen kwetterend naar de zon.
Door het zoldervenster, aan mijn linkerhand, komen één voor één de vier kapelaans - in broek en hemd: we zijn in Franciscaansch Assisi en Mgr. Waffelaert is verre! - het platte dak opgekropen en kijken zwijgend en bewonderend in den hemelschen morgen.
| |
| |
Het koor der klokjes groeit steeds aan.
De wentelende wegen, afdalend naar naburige dorpjes met koepeltorens, worden dieper en dieper door de zon blootgeschoven.
Assisi zelf drinkt als een bloem het volle morgenlicht in. De stille kronkelstraatjes, van afstand tot afstand door trappen onderbroken, straatjes die naar beneden verwijden, liggen nog verlaten in den prillen uchtend. De oude huizen, met hun ijzeren staven voor de kleine vensters die spaarzaam het licht binnensmokkelen, hebben het uitzicht van bange kleine burchten. De tijd heeft er zijn tand in gezet: muren zijn schots en schuins getrokken en in de scheuren tiert welig de mooie wilde zwaardlelie. De uitgeholde trappen vóór de deuren zijn even oud als de groote vierkante plavuizen die de verweerde straten kasseien.
Ten tijde van St. Franciscus bloeiden hier handel en nijverheid: thans leeft het stadje grootendeels van de bedevaarders, vereerders van St. Franciscus en Santa Clara.
Ergens valt er een klopper op de deur met een bons.
Het stadje ontwaakt uit zijn slaap.
En plots klinkt ons, van ergens vastbij, de ‘Giovinezza’, het lied der Fascisten, tegen:
Salve, o patria immortale!
Il valor de tuoi guerrieri,
Oggi brilla in tutti cuor.
| |
| |
Il tuo canto squilla e va!
Wat in 't Nederlandsch ongeveer zou luiden als:
Gegroet, onsterflijk vaderland!
Met het geloof in 't ideaal.
Het visioen van (Dante) Alighieri
Schitteren thans in alle harten.
Door de moeilijkheden van het leven
't Is een groepje padvinders-zwarthemden, die met hun bergstokken ginder nu de helling opstijgen; uit een steegje zijn zij uitgemond op de Markt en van daar hebben zij hun morgenwandeltocht ingezet.
Het brengt de moderne noot in de atmosfeer van het oude Assisi. 't Is niet het weemoedige ‘Schoon is de jonkheid, zij komt niet weer!’ maar het forsche, krachtige ‘Giovinezza, giovinezza!’ dat van onder opklimt en met frisschen moed stijgt naar de toppen.
| |
| |
Che non mandi le sue schiere,
Che non sieghi le bandiere
De dichters en de kunstenaars,
De heeren zoowel als de boeren,
Trotsch op hun Italiaanderschap,
Zweren trouw aan Mussolini.
Die niet haar schare zendt,
Die niet de vlag ontplooit
Van het bevrijdende fascisme.
‘Giovinezza, giovinezza!’ En krachtig slaat het lied tegen de bergen; frisch, overmoedig klimmen de jonge kerels van Mussolini ‘Excelsior!’
De onderpastoors hebben geluisterd ‘vlam in 't harte, vlam in de oogen!’
- Als ons volk weer eens zoo zingen zal...
- Als onze dichters en toondichters weer eens bij 't volk gaan staan...
- Wij houden van trukken noch tirelantijnen...
- Dat komt allemaal, man, dat komt...
En al fluitend ‘Giovinezza, giovinezza!’ wippen ze een voor een door 't zoldervenster terug hun kamer in.
Dit beeld van Jong Italië, opstijgend in den morgen, dragen wij mee naar Jong Vlaanderen!
Giovinezza, giovinezza!
| |
| |
| |
2.
Te 7 uur zijn wij op post in St. Franciscuskerk, waar de communiemis der bedevaarders plaats heeft in de benedenbasiliek.
St. Franciscus' heiligdom bestaat uit twee verdiepingen, elk een kerk op zichzelf, waarvan de onderste dan nog een krocht bezit waarin het graf van St. Franciscus wordt vereerd.
Na de mis, bezoek aan dit graf, dat te midden van de crypte, achter een ijzeren hekken, prijkt in den zachten gloed van vele lampen en in het helder schijnsel van honderd flakkerende kaarsen. Roerend het opschrift op den muur: ‘De blinden van Italië aan den zanger van de zon!’
Daarna gaan wij genieten van de kunst van Cavallini, Giotto, Simone di Martino, Lorenzetti, en anderen nog die hier Franciscus' leven in lijn en kleur vertellen op de muren.
De basiliek is een ‘Summa’ der Italiaansche kunst uit de XIIe en XIIIe eeuw.
Niets van het grillige en tevens koude dat een museum biedt, een museum dat toch maar een ballingsoord voor kunstwerken is. Alle schilderingen spreiden hier hun schoonheid ten toon op de plaats, in het licht, in de omgeving, waar en waarvoor ze door de kunstenaars werden geborsteld.
En met ingetogen aandacht van fresco tot fresco gaande, lezen wij op de muren van de boven- en van de benedenkerk, de ‘Bloemekes van St. Franciscus’.
Heeroom vertelt daarbij hoe Franciscus' moeder, Pica van Provence, door een onbekenden pelgrim werd verwittigd dat zij niet dan in een stal zou verlost worden. Pica verliet haar huis en bracht in een bijgebouw, waar een os en een ezel stonden gestald, haar kind ter wereld, dat eerst Jan werd
| |
| |
geheeten. Toen echter de vader, Pietro Bernardone, van zijn handelsreis uit Frankrijk terugkeerde, veranderde hij dien naam in Francesco, ‘kleinen Franschman’, hetzij omdat het kind gedurende zijn Fransche reis geboren werd, hetzij om genoegen te doen aan zijn eega, Pica, die een Fransche was.
De kleine Frans zal later nog gaarne in 't Provençaalsch zingen, ofschoon als landstaal te Assisi natuurlijk het Italiaansch gold: onze franskiljons mogen dus op hem als op hun patroon aanspraak maken. Daar echter dit Provençaalsch zijn moedertaal was, behouden ook de Vlamingen onaangetast hun recht op zijn bescherming. Hier - eindelijk! - vinden flamingant en franskiljon een aanknoopings- en een verzoeningspunt!
Vooruit nu maar! Hoe meer er naar Assisi gebedevaard wordt, hoe beter... voor Vlaanderen ten minste.
Wij zullen straks de Kapel bezoeken, die op de plaats van Franciscus' geboortestal in de XIVe eeuw werd opgericht. Boven de ingangsdeur prijkt het opschrift:
Hoc oratorium fuit bovis et asini stabulum,
In quo natus est Franciscus mundi speculum.
Dit oratorium was de stal van een os en een ezel,
Waarin werd geboren Franciscus, de spiegel der wereld.
In zijn jongelingsjaren was Franciscus er ‘geren bij’.
Hier staken Bert en Gust het hoofd op! De President herinnert Heeroom er aan hoe hij destijds te Emmelen predikte om 't zijn parochianen goed in te prenten: ‘Franciscus reed ook geren met zijn velo de kermiskes af...’ tot de genade hem trof, tijdens een veete tusschen Assisi en Perugia, een van die kleine oorlogen, zoo talrijk in de Middeleeuwen.
| |
| |
Bij 't eerste luiden van de stormklok was Franciscus in jeugdigen overmoed en onbezonnenheid opgesprongen en als vrijwilliger opgetrokken. 't Duurde niet lang of hij werd op patroelje verrast en door den vijand meegevoerd. In 't gevangenenkamp, ziek van ontbering en heimwee, zag hij het ijdele in van allen strijd die niet voor God gestreden wordt. Na den wapenstilstand vrijgelaten, huwde hij met ‘Vrouwe Armoede’ en verkondigde aan de wereld van O.W.-ers, mondhelden en valsche vaderlanders, spionnen en verklikkers, beursschuimers en zeepbarons, woekeraars in levensmiddelen, parade-generaals, decoratiesjacheraars en heel het na-oorlogsch zoodje, het evangelie der onthechting en der kinderlijke vereeniging met den grooten Vader daarboven. En Heeroom besluit: ‘Onze tijd zou zulke evangelisten best kunnen gebruiken!’
Daar was er maar één, onder de Vlaamsche boeren, die niet onder de bekoring kwam van Giotto's ‘Mystisch huwelijk van Franciscus met Vrouwe Armoede’ en die, verstrooid, voor het fresco de opmerking maakte, sprekend tot zijn dorpsgenoot: ‘'t Is een beetje vervelend dat ge 't zoolang zonder Vlaamsche gazet moet stellen; ik ben eens kurieus wat de aandeelen van de Volksbank binst dezen tijd zullen gedaan hebben op de Beurs...’
Franciscus' onthechting aan de aardsche goederen maakte van hem geen zuurkijker. Hij wist blijheid, schoonheid, poëzie en heiligheid te vereenigen. Hij was een groot natuurminnaar en genoot van de pracht van zijn mooie geboortestreek.
O die roodbruine akkers met hun blonden oogst!
Die wijngaarden met de purpere druiventrossen onder het breede blad... die grijze olijfboomgaarden op de groene vlakte waardoor het zilveren watertje van den Topino
| |
| |
stoeit... die bergribben en zachte bergkammen verdoezelend tegen den einder in den blauwen avondmist, of in het purpergoud dat de gezonken zon doet opflakkeren. Vertrouwd als hij was met al wat roert en leeft tusschen aarde en hemel, geen wonder dat hij mocht prediken voor vogelen en voor visschen.
Men zal hem eerst bespotten met zijn zending. Doch weldra komen volgelingen en met zijn reeds talrijke broeders trekt hij naar de Eeuwige Stad om van den Paus de goedkeuring van zijn nieuwe orde af te smeeken.
Te Rome, in een huis nabij de Thermen van Caracalla, vindt hij een gastvrij onderkomen bij ‘Broeder Jacoba’, die zulk lekker amandelbrood kon bakken, dat Franciscus er op zijn ziekbed nog naar zal vragen. (Als het maar daarop aankwam, zouden er wel velen op onzen heilige gaan lijken: het Romeinsch amandelbrood is op onze dagen nog lekker! Bert en Gust weten er van te spreken.) Die ‘Broeder Jacoba’ was het die van den heilige een lam ten geschenke ontving, het ophield en van zijn wol de deken weefde waarop Franciscus den geest zou geven en waarin hij zou begraven worden.
Wij zijn echter nog niet zoo ver. De Paus stond de gevraagde goedkeuring toe en de nieuwe orde vestigde zich in arme cellen rondom het kapelletje van Portiuncula. Ook in heel Ombrië, in alle steden, op bergen en in bosschen, ging men het gemeenschappelijk leven aan in hutten of grotten rondom een kapel, zooals de ‘Carceri’ er ons straks een beeld van zullen geven.
Op 14 September 1225 gebeurde het wonder, op den Alverno, dat Franciscus de wonden van Ons Heer in zijn lichaam ontving. Slechts één jaar later, den 4 October 1226, gaf hij zijn ziel aan God weer, zijn ziel die als een ster in een nevel van wit licht ten hemel opsteeg, terwijl een
| |
| |
vlucht van leeuweriken, die op het dak der hut waren neergestreken, al zingend mee door de lucht dwarrelden om de laatste eer te bewijzen aan Hem, die hen zoo dikwijls had aangemaand met hun vogelenkeeltje hun Schepper te verheerlijken.
Nog in hetzelfde jaar 1226 begon Broeder Elias, die waarschijnlijk in mindere mate Franciscus' geest van strenge armoede bezat, den bouw der prachtige dubbelkerk, boven het lichaam van ‘Vrouwe Armoede's’ bruidegom. Hij liet dit heiligdom door de grootste kunstenaars versieren. Ja, de strijd vóór of tegen de armoede laaide fel op onder Franciscus' volgelingen. De eerste broeders-volgelingen van den heilige protesteerden heftig tegen de weelde van dit heiligdom. Wonder nochtans dat de schilders voor hun versiering juist hun ingeving zochten bij hen die de armoede trouw bleven. Dezer opvatting traden zij bij, dezer geest is het die straalt uit hun schilderingen, de Franciscaansche geest, die een nieuw rythme bracht in het religieuse leven en een omwenteling in de kunst.
| |
| |
| |
3.
Stil en wit liggen de stofferige straatjes van Assisi in het blakerende licht. Wie zei ons ook weer dat men Italië moet zien in de glorie van den zomer, in de blanke, schroeiende zon!
Hier en daar hoort men het slaan van weefgetouwen; vrouwen zitten gezwind te spinnen in de gang van hun huis en in het lommer vóór de deur borduren jonge meisjes op het hagelblanke linnen de mooiste ‘koleuren’.
Ezels dragen met halve boomen, tonnekes mest, vaatjes wijn.
Onze gids wijst ons onderweg den ‘boog van Junipero’.
Broeder Junipero is bijzonder bekend om zijn heldenstuk met den varkenspoot.
Een zieke broeder had den wensch uitgedrukt een gebraden varkenspoot te eten. Broeder Junipero zal er niet op verzinnen maar pakt stante pede een mes, gaat de bosschen in waar hij wist dat een kudde zwijnen aan 't eikels zoeken was, ziet een beestje loopen, een beetje van de kudde verwijderd, en snijdt het zonder complimenten een poot af. Voor de broeders immers, communist in de ziel, was heel de wereld een luilekkerland: de varkens zooals al de rest hadt ge voor 't pakken; ge moest u enkel de moeite geven ze te braden. Zoo ongeveer dacht broeder Junipero er over.
De eigenaar integendeel, conservatief aangelegd zooals allen die wat te conserveeren hebben, toen die op zijn verminkte beestje uitkwam, sloeg een gansch anderen toon aan en draalde niet lang om klacht in te dienen bij St. Franciscus. Broeder Junipero werd ‘coram nobis’ geroepen om zich te verrechtvaardigen. En hij hield zulk een warm pleidooi voor het communisme dat de eigenaar hem bedankte, het aangesneden diet slachtte en het gereed gebraden aan
| |
| |
de broeders van Portiuncula ten geschenke kwam opdisschen.
Onder de zon van Ombrië, met vóór ons een prachtig panorama van olijf- en tarwevelden in het wit verblindend licht, dalen wij af naar het klooster van San Damiano, waar de heilige Clara, Franciscus' geestelijke zuster, geleefd heeft en gestorven is.
Een bruine pater toont ons de plaats waar de heilige Clara, gewapend met het H. Sacrament, de Saracenen verdreef; alsook, in een zijkapel, een Christus aan het kruis met een wonderbare uitdrukking: al naar de plaats van waar men het beeld aanschouwt, een lijdenden Christus, een Christus in den doodstrijd, of een gestorven Christus.
Wij zetten ons bezoek aan Assisi voort.
Onderweg kruisen wij een vrachtvoerder wiens wagen, nochtans met vier paarden bespannen, moeizaam naar boven sukkelt.
Op onzen terugtocht bezoeken wij ook de kerk van Ste. Clara met de krypte waarin de heilige begraven ligt.
De Chiesa Nuova, die verder wordt bezocht, is opgericht op de plaats waar St. Franciscus' vaderhuis heeft gestaan.
Heeroom vertelt van de twee prinsen die bij Franciscus kwamen om in zijn orde te worden opgenomen. Om ze te beproeven deed de heilige hen koolen planten met het loof in den grond en den wortel naar omhoog.
De eerste vond het onredelijk en gaf het op: die had geen roeping, oordeelde Franciscus.
De tweede deed zooals hem geboden was, werd aangenomen en bracht het in de Franciscanerorde tot de waardigheid van chef-kok.
Hier ging heel de sympathie van Gommer uit naar den
| |
| |
eerste: ‘Franciscus kan een groot heilige zijn, maar 't een gezegd gelijk het ander: dat was niet serieus!’
En hij vervoegt een groep Vlaamsche boeren die, volledig verbroederd met de Italiaansche huurkoetsiers, één voor één de ingespannen paarden in den bek kijken en, voortgaande op de tanden, twisten over den leeftijd van het dier.
Na den middag voeren de auto's ons terug naar de statie. Daar beneden hebben wij nog in oogenschouw te nemen: de Basiliek van Maria ter Engelen met de doodskapel, het hofje met de rozen zonder doornen, het Portiuncula-kapelletje, door Franciscus zelf hersteld, waar hij den grooten aflaat van Portiuncula verkreeg en dat thans midden onder den koepel der basiliek voor de vereering der pelgrims openstaat.
Op den voorgevel prijkt een groot schilderij van Overbeck, in 1829 geborsteld. Met het hoofd der Duitsche Nazareners werkte hier te dien tijde Mottez, leerling van Ingres en Besson, die later in Mesopotamië als missionaris zou gaan sterven.
In deze basiliek gebeurde het dat wij bijna Heeroom kwijtspeelden! De pater, die ons als gids uitleg zou geven in de doodskapel, wou van de gelegenheid gebruik maken om een omhaling te doen voor de basiliek, die nog steeds dringend herstelling behoeft. De Vlaamsche boeren zijn rijk, had hij gehoord, en hij wilde zich vergewissen in hoeverre ook mild. En hij gaat met de schaal staan. Dat was echter een tijdroovend, niet in 't programma voorzien intermezzo. Wat doet een der leiders der bedevaart? Hij verzoekt Heeroom de plaats van 't paterke als bedelbroeder in te nemen, terwijl deze vooropgaat naar de doodskapel. Bij zijn terugkomst was de pater zoo tevreden over zijn plaatsvervanger dat hij dezen aanstonds wilde inlijven in zijn
| |
| |
klooster... Goed dat Heeroom aan de bekoring heeft weerstaan en met ons is teruggekomen. ‘Assisi zou anders een mooigekozen plaatsje zijn’, zegt hij, ‘om zijn ziel aan God weer te schenken!’
Terwijl nog bedevaarders in en uit het kapelletje ‘portiunkelen’, vragen wij aan den pater, die ons zoovele kostbare relikwieën heeft getoond, of er geen handschriften van St. Franciscus bestaan.
- Ja, antwoordt hij, drie: 1o zijn zegen aan Frater Leo; 2o de Lof des Heeren; 3o een brief aan Frater Leo, sinds 1902 berustend in den Dom te Spoleto.
Hoe dit laatste document terug ontdekt werd, is wel de moeite waard verteld. Het klooster van San Simone te Spoleto werd in 1893 door de Italiaansche regeering verbeurdverklaard. Alleen aan een stokoud monnik werd toegestaan er zijn leven rustig te eindigen. Die grijsaard had enkel omgang met zijn biechtvader, een pastoor van een dorp uit den omtrek, en stierf korten tijd nadien. Aan zijn biechtvader liet hij na de enkele papieren - zonder waarde, dacht hij - die op zijn tafel lagen. Ook de pastoor schonk verder geen aandacht aan dien ouden rommel, legde het pak in blok op zijn schrijftafel en keek er niet meer naar om. Verscheen toen in 1894 het Leven van St. Franciscus door Sabatier.
Een Amerikaansch milliardair, verzamelaar van autographen, las het boek met wat er van St. Franciscus' handschriften werd meegedeeld, rook een buitenkansje en scheepte aanstonds in voor Europa om den brief aan Frater Leo op te sporen en te bemachtigen. Hij komt te Spoleto toe, legt een bezoek af bij den biechtvader en vraagt naar de oude papieren. De pastoor, een beetje verwonderd, antwoordt hem: ‘San Simone bezat er geene: deze rommel is alles wat de laatste monnik mij heeft nagelaten. Ik heb nog
| |
| |
den tijd niet gehad om het pak na te kijken.’ Met gretige oogen grijpt de Amerikaan in den bundel en leest: ‘Frater Leo...’
- Mag ik U twintig duizend lire aanbieden voor dit stuk? En hij schuift de twintig bankbriefjes uiteen op de tafel... De pastoor schrikt er van: als dat zooveel waarde heeft, zou hij dan niet goed doen eerst zijn bisschop te raadplegen?...
Het handschrift van St. Franciscus was gered.
De President is er als de kippen bij om de zedeles te trekken uit dit verhaal: ‘bied nooit aan de menschen méér dan de waarde die zij zelf aan de zaken hechten’.
De herbergiers, in de café's aan de statie, waar wij bij dit snikheete weer onzen dorst gaan lesschen, passen de moraal aanstonds averechts toe. Ze hebben in de gaten gekregen welke waarde wij hechten aan 't frissche, koele bier en, kregen de eersten een groote flesch voor twee lire, de laatsten zullen 5 1/2 lire afdoppen, willen zij zich laven aan het perelende gerstenat... Wat niet belet dat de bedevaarders er op vallen als vliegen op de stroop en dat aldra Gommer een oud vooisje aanheft en er impromptu passende woorden bij dicht:
Suiker en zeem is zoet in den mond
En 't bierke van Assisi is lekker en gezond!
|
|