| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
Vertrek uit Rome.
1.
ONZE laatste dag in Rome!
‘Als we niet woonden in Vlaanderen’, zegt Heeroom, ‘waaraan wij vasthangen met elken vezel van ons hart, wij zouden liefst ons leven slijten in de Eeuwige Stad aan den Tiber’.
Wij waren er van den eersten dag zoo thuis!
Wat zouden wij nog àl niet moeten zien, willen wij, zij het dan maar een zeer vaag beeld meedragen van al het schoons dat Rome den vreemdeling biedt. En er schiet ons nog slechts één dag over!
Ons eerste bezoek vandaag geldt den Mozes van Michel-Angelo in St. Pieters Banden; dan de Gesu-kerk, opgericht door den heiligen Franciscus de Borgia, naar de plannen van Vignola, die hier het model verwezenlijkte naar hetwelk zoovele barokkerken zijn opgetrokken over de wereld. De twee standbeelden, ‘Godsdienst’ en ‘Wijsheid’, zijn van Bernini. In de linker kruisbeuk gaan onze blikken aanstonds naar het altaar van St. Ignatius, van een ongehoorden rijkdom, opgericht volgens teekeningen van Pozzi, S.J. De vier kolommen, schitterend van ingezette lapis-lazuli, hebben lijsten van verguld brons, voetstuk en architraaf van edelgroen.
| |
| |
De aardbol in het altaarblad is een lapis-lazuli uit één stuk: niemand weet van een grooteren!
Bij het uitgaan vindt de President dat het hier vóór de Gesu-kerk, althans voor Rome, verschrikkelijk tocht.
Heeroom weet waarbij dat komt: ‘'t Gebeurde 'nen keer’, vertelt hij, ‘dat de duivel en de wind samen op wandel waren door de Eeuwige stad. Voor de Gesu gekomen, verontschuldigde zich Heintje Pek: hij wou eens even bij de Jezuïeten binnenspringen. Of de wind wel op hem wachten wou? De duivel ging binnen en... de wind wacht nog voor de deur.’
Naast de Gesu bezoeken wij, in het oud novicenhuis der Paters Jezuïeten, de Kamers van St. Ignatius, ten getale van vijf. Relikwieën allerhande zijn hier ondergebracht: van St. Ignatius, van den gelukzaligen kardinaal Bellarmini, van St. Franciscus de Borgia, van St. Franciscus Xaverius; van dezen laatste o.a. de parasol, die hem in Zuid-Azië beschermde tegen de Indische zon.
Wij gaan een weesgegroet bidden, op de ‘via del Sudario’, in het kerkje van het Hospitium van St. Juliaan der Vlamingen. Het kerkje dagteekent van 1675. Het hospitium zelf is veel ouder: van in de VIIIe eeuw, schat men; van in den tijd van Vlaanderens bekeering tot het Christendom. Reeds in 1099, toen graaf Robrecht van Vlaanderen op weg was naar het H. Land, kwam hij in het Hospitium der Vlamingen te gast en liet er veranderingen aan toebrengen. Onderscheidene voorname Vlamingen hebben hier hun grafmonument.
St. Ignatiuskerk willen wij ook bezichtigen. Om den wille van Pozzi's gewelfschildering ‘De triomf van St. Ignatius’. Dit ensemble is op oogenverblindende wijze uitgewerkt, zoodat men van op een punt, dat met een witten
| |
| |
steen in den vloer van de kerk is aangeduid, de illusie krijgt dat het gewelf een heele verdieping in beslag neemt.
Hier willen wij ook het graf bezoeken van den heiligen Aloysius van Gonzaga: zijn gebeente berust in een kostbare lijkbus in lapis-lazuli met zilveren versierwerk. Een zelfde urne omsluit de beenderen van onzen St. Jan Berchmans, patroon der Vlaamsche jeugd, door Paus Leo XIII in 1888 heilig verklaard.
Achter St. Aloysius' altaar klimmen wij een wenteltrap op om een blik te werpen in de kamers waar beide jeugdheiligen hun studiejaren hebben doorgebracht. Van St. Jan Berchmans toont de geleider ons een schrijfboek van meetkunde. Netjes in orde: al de lijntjes met een lineaal getrokken, geen enkele vlek, geen uitschrapping.
Daar zijn gelukkig ook andere manieren om zalig en heilig te worden, meent Heeroom, want zulke mooie schrijfboeken van mathematieken heb ik nog maar weinig gezien en zeker zelf - mea culpa! - in mijn jongen tijd nooit gehouden.
In Ste. Maria dell' Anima, opgericht rond de jaren 1400 met de gelden van een legaat door een Dordrechtsch huwelijkspaar geschonken, gaan wij een groet brengen aan het graf van den Nederlander Adriaan VI, den laatsten niet-Italiaanschen Paus.
Langs het Forum van Trajanus - het kattenforum genaamd, zonder symbolische bijbedoeling: die puinen zitten werkelijk vol vlugge poesjes, waarop druk jacht wordt gemaakt door leveranciers van pelsen alsmede van hazenen konijnenvleesch (Gommer kan dat best begrijpen!) - komen wij door een paar smalle steegjes, waar het toevallig dan nog markt is en kramen den weg belemmeren, aan den ingang van het groote Forum.
Een Babylonische verwarring van zuilen en steenbrokken.
| |
| |
Daarboven op den Palatijn trok Romulus een voor met zijn ploeg om Roma quadrata, de eerste nederzetting van boeren en schaapherders uit de Albaansche bergen. Vlak er tegenover, op den anderen heuvel: den Kapitool, woonde reeds een groepje landbouwers en kuddehouders afkomstig uit de Sabijnsche bergen. De twee stammen verbroederden, kozen de laagte tusschen beide heuvelen tot ‘forum’, d.i. tot vergaderplaats of Groote Markt, na eerst te zamen den moerassigen grond te hebben drooggelegd en gerioleerd, door het bouwen, bij middel van overgroote steenblokken, van de ‘cloaca maxima’, een reusachtige draineering.
Op dit forum heeft zich een geweldig deel van de Romeinsche, van de wereldgeschiedenis afgespeeld.
Ik blijf maar verstrooid rondkijken naar dit veld van ruïnen, zonder aandacht te kunnen verleenen aan den uitleg van Heeroom, die zijn best doet om het Forum steen voor steen, tempel voor tempel, terug op te bouwen.
Wanneer hij het echter heeft over den eeredienst van Vesta, kan ik mijn zinnen samenrapen:
‘De eeredienst van Vesta, de godin van het vuur behoort tot de aloude Romeinsche overleveringen. De tempel van Vesta was zooveel als Rome's haard, waarbij de ‘pontifex maximus’ was aangesteld als ‘pater familias’, zooals in elk gezin de huisvader fungeerde als priester van den kleinen huiselijken haard. Die overlevering is terug te voeren tot het voorhistorisch tijdperk waarop het den menschen nog moeilijk was om aan vuur te geraken. Terwijl de mannen ter jacht of ter vischvangst uit gingen en de vrouwen op het veld of elders aan den arbeid waren, onderhielden de jonge meisjes de vlam in een der ronde hutten die het dorp uitmaakten, waar 's avonds dan, op het uur dat het maal moest worden bereid, door elk gezin werd vuur gehaald.
| |
[pagina t.o. 112]
[p. t.o. 112] | |
XI. - ‘Il Santo’, de Basiliek van St. Antonius te Padua, gezien uit het park.
| |
[pagina t.o. 113]
[p. t.o. 113] | |
XII. - De Rialto-brug te Venetië.
| |
| |
Vandaar de ronde tempel en de maagdelijke Vestaalsche priesteressen.
In 1884 kon men het huis der maagden van Vesta blootleggen te zamen met den tempel: het plan heeft veel gelijkenis met dit van een klooster.’
Ziezoo, wij zijn rond.
Ik ben gaan neerzitten achter de plaats waar vroeger de ‘rostra’, het openbaar spreekgestoelte, opgetimmerd stond.
- Dit was ik nog vergeten, herneemt Heeroom; op die plaats daar - en hij doelt op de mijne - zat een marmeren vergulden mijlpaal in den grond geslagen, zoogezegd het middenpunt der stad, van waaruit de ‘Via Sacra’, de heilige weg, Rome langs prachtige heirbanen verbond met gansch de bekende wereld.
Ik zie mezelf hier gezeten, zooals Charlie Chaplin zat, na het opbreken van den ‘Circus’, op den paal die het middenpunt was geweest van een visioen van droom en werkelijkheid dat was verzwonden... Arme Charlie!... Kom, niet langer suffen, niet langer stilgestaan bij het verleden. Onze weg ligt vóór ons... Vooruit!
Een kort bezoek aan de Mamertijnsche gevangenis, waar, volgens de overlevering, St. Pieter en St. Pauwel werden gevangen gehouden. De kerker is in de rots gehouwen en heeft twee verdiepingen: door een ronde opening in den vloer tusschen de twee werden de ter dood veroordeelden in de onderste krocht neergelaten.
Nog even den Palatijn beklommen.
Palmen en cederboomen wuiven er op de puinen der antieke paleizen.
- Over gindsche baan kwam er een arme visscher, met name Petrus, uit Judea. Hij is 't, door de kracht van Hem,
| |
| |
die hem uitgezonden had, die het aanschijn van Rome en van de wereld heeft veranderd.
Ook nog naar het Kapitool! Naar de marmeren paleizen en de Kerk van Ara Coeli, waarvan onze Kard. Van Roey titelvoerend bisschop is. De Ara Coeli rust met haar grondvesten op de puinen van den grooten Jupitertempel met zijn gulden dak...
‘En zoo gaan er gouden draden, over meer dan twintig eeuwen, van Jupiter's vergulden tempel op den hoogen Kapitoolberg naar 't stille Schranske in 't landelijk Kempische Vorsselaar!’
Heeroom is bewogen en klopt den President gemoedelijk op den schouder: ‘Waar is de tijd dat ik met hem ging visschen?’
* * *
Heeroom wilde ook op de Via Nomentana een bezoek brengen aan de kerk van Sinte Agnese, waar verleden jaar archeologen, op zoek naar muurschilderingen, de muren van de witkalk hadden ontdaan en gestooten waren, in twee nissen, op talrijke Vlaamsche volksche benamingen. Wij ontcijferden inderdaad enkele potloodkrabbels: o.a. ‘alias Blompap-Laurens Vanderleen, alias Gelt genouch - P. Bolckman, alias De Roeper, 1668.’ Namen van Vlaamsche en Hollandsche schilders - aldus G.J. Hoogewerff in Felix Roma - die de gewoonte hadden na een fuif hier hun laatste wijntje te drinken bij het zoogenaamde ‘Graf van Bacchus’, een zwaren porfieren sarcophaag, die in de vierkante hoofdnis prijkte en eigenlijk de sarcophaag was van Constantina, de dochter van keizer Constantijn den Groote.
Op onzen kuiertocht, terugkeerend, merken we dat een
| |
| |
stoet wordt opgesteld. Vlaggen aan al de huizen. Al de gazetten geven het conterfeitsel van Mussolini. Werkvolk met hoopen. Zwarthemden met al hun decoraties te bengelen hangend. Carabinieri en fascistische jeugd, Balilla genaamd, naar den naam van een straatjongen uit Genova die in de achttiende eeuw een steen wierp naar een Oostenrijksch soldaat - Oostenrijk voerde toen het bewind over Genova - en aldus het sein gaf tot een volksopstand tegen de vreemde heerschers. Muziek klinkt ten allen kante, de fonteinen spuiten... 't Is 21 April, het feest van den arbeid... in Italië! Eigenlijk de Dies Natalis urbis Romae, de verjaardag der stichting van Rome, maar om van het 1 Mei-feest verlost te wezen, waaraan toch een rood kleurtje zou blijven kleven, heeft Mussolini het feest van den Arbeid acht dagen vervroegd en het in het teeken gezet van het nationalistisch fascisme.
Sint Job kent zijn volk.
| |
| |
| |
2.
In den namiddag zijn wij uit Rome vertrokken.
Met de stille trom.
Het deed ons leed afscheid te nemen. Weinigen zeiden in hun hart ‘vaarwel’; ook Bert en Gust hoopten ‘tot wederziens!’
Maar gingen wij niet genieten van een andere kleur op het Italiaansche palet?
Na het statige Rome, het poëtische Assisi.
Onder Ombrië's blauwen hemel
Slaat het leger van den Heer
Zijne legertenten neder...
dichtte de Kempenaar Lodewijk De Koninck voor den Wazenaar Edgar Tinel, en zongen wij als studenten in koor op de prijsuitdeeling, onder de leiding van E.H. Wijckmans.
Mochten wij nu maar voor lang onze tenten opslaan op den berg onder Ombrië's blauwen hemel. Eilaas, het zal slechts wezen een komen en gaan, een ‘veni, vidi... statie!’
Pakken zooals 't komt. ‘Carpe diem’: haal uit den dag wat er uit te halen valt.
* * *
Wij rijden langs Tiber en Aniene.
Vóór de gesloten barreelen staan karretjes opgehouden. Voerlui, half ingedut, liggen onder hun kleurige parasol, op hun tonnetjes gevuld - tonnetjes en voerlui! - met de gegeerde ‘vini dei castelli’.
In een karspoor tegen een berg zien wij een everzwijn opstormen en met zijn slagtanden den wagenslag opwoelen.
| |
| |
De Sabijnsche bergen, met hun kleine watervallen in het groene loover, torsen op hun toppenlijn massa's blauwe wolkenbanken.
Over de landen sliert witte smoor.
Een wegwijzer spreekt van Mentana. Een naam die herinnert aan een episode uit den weerstand der Pauselijke Zouaven. De President en Gommer vertellen aan Bert en Gust van Biron van Zandhoven, van De Clercq van Oostmalle, van zoovele Kempische Zouaven die, in eilaas lang vervlogen jaren, achter de herbergtafel hen met Italië en den strijd tegen Garibaldi hebben vertrouwd gemaakt. Zoo vaak brachten zij hun verbeelding aan 't gisten, joegen zij hun fantasia op hol! En dan werd er gegrepen naar den Vlaamschen Zanger van Marten Coune, in 't hoekje achter den stekskespot op de schouwplaat, en gezongen in koor: ‘Neen, de Pausen sterven niet!’
Ah, Garibaldi, wat een stofwolk van verontwaardiging hebt gij destijds in onze zandige Kempen opgejaagd!
Over de veie, als een zeeschelp uitgeholde, vruchtbare Ombrische vallei van Clitumne daalt de avond donkerblauw. Weiden en wiegende tarwezeeën in de laagte, moerbezieboompjes en wijnstokken op de hellingen, witgroene olijfbosschen op de hoogte verdoezelen stilaan in de paarse schaduwen van den aankomenden Zuidernacht.
Als wij te Assisi afstappen is het pikdonker.
't Is niet het oogenblik om het geijkte beeld: ‘Als een wit vogelnest ligt de stad van St. Franciscus tegen de bruine bergen aangebouwd’ aan de werkelijkheid te toetsen. Assisi daarboven lijkt nu enkel een nest van glimwormen, onder een koepel vol gulden sterren, zoo talrijk als er Franciscaansche heiligen in den hemel zijn...
Auto's voeren ons naar boven, naar het ‘Huis der Pel- | |
| |
grims’. Maar niet alleen dit huis, heel de stad zit vol pelgrims. De gasthoven kunnen niet meet slikken: wij zullen bij de burgers worden ondergebracht. Ieder krijgt zijn kaartje: kinderen staan ons aan de deur af te wachten en langs kronkelende straten en klimmende steegjes brengen ze ieder waar hij zijn moet.
- Kan ik u nog van dienst zijn? vraagt de kleine zwartkop, die bijna onder mijn valies bezweek, doch ze niet wilde afgeven om zijn recht op volle drinkgeld niet te laten aantasten.
- Een oogenblik, wacht! schalt een stem in de gang...
Wij zijn de laatst toegekomen bedevaarders, in deze ‘albergo’ gelogeerd. Vijf zitten er al te zamen op de grootste der kamers een pijpke te rooken en te praten rond het bed. Wij kunnen er met ons gezessen nog wel bij! Een ding - unum necessarium - ontbreekt er nog: bier voor de dorstige kelen!
- Welkom! wordt er ons toegeroepen, doch laat uw piccolo een dozijn flesschen halen beneden!
Eerst gaan wij onze pakken wegzetten en ons wat opfrisschen elk in zijn kamer, om dan voor het avondpraatje samen te komen bij vier West-Vlaamsche onderpastoors en een burger uit het Waasland. Daar werd een biertje gedronken dat de tongen losmiek en woorden vervlogen in den wind, die nochtans waardig waren opgevangen te worden en inlichting te brengen in middens die zeker nooit door zoo'n trouwe onverbloemde verslagen worden bereikt. Want Assisi en Italië waren vergeten. 't Was Vlaanderen, al wat de klok sloeg....
|
|