| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
In de Catacomben.
1.
NA de plechtige ontvangst gisteren, wachtte ons vandaag nog het groote voorrecht de H. Mis te mogen bijwonen, opgedragen door den Paus in dezelfde Consistoriezaal waar wij gisteren werden ontvangen en waar de pauselijke troon nu had plaats gemaakt voor een eenvoudig altaar met kruisbeeld en zes kandelaars.
Heeroom had ons vroeg uit de veren getrommeld - zijn horloge liep meer dan een half uur vóór -, zoodat we vooraan zaten in de eerste rij.
De morgen scheen in de zaal met een teer-zilveren licht terwijl wij eerbiedig stil wachtende stonden.
‘Sua Santità!’ riep met halve stem de Zwitsersche wacht.. Binnen traden: edelwachten met hoofschen zwier, de Kamerheer plechtig, Pauselijke Kapelanen ingetogen, decoratieve Kamerheeren ‘di cappa e di spada’; dan Pius XI zelf.
Met vrome aandacht en nieuwsgierigheid volgden de bedevaarders al de plechtigheden van aankleeden, opdragen van het Heilig Offer, afleggen van het misgewaad, de dankgebeden.
Er bij te zijn geweest, als de H. Vader aan het Altaar staat in de intieme stilte van het wijdingvolle morgenuur,
| |
| |
bracht ons in de gepaste ingetogen stemming voor het bezoek aan de Catacomben, waaraan de voormiddag werd gewijd.
* * *
Na het ontbijt gleed weer onze autokaravaan de Tiberbrug over en de stad door, naar de oude St. Sebastianuspoort.
Wij gaan even bidden in St. Gregoriuskerk. Heeroom zal ons vandaag ruimschoots laten genieten van zijn voorbereiding tot de reis.
In een zijkapel, Triclinium pauperum geheeten, wijst hij ons naar een oude tafel, waaraan Paus Gregorius de Groote dagelijks twaalf gebreklijdenden spijzigde. Nu gebeurde het op zekeren dag, terwijl Gregorius de armen bediende, dat een engel mede aanzitten kwam aan den disch. Vandaar dat de Pausen op Witten Donderdag, niet twaalf, maar dertien behoeftigen te gast noodigden.
Wat verder duidt een reusachtige, vormlooze puinhoop de plaats aan waar, in 't begin der 3e eeuw, de prachtige Thermen van Caracalla werden opgetrokken: drie gaanderijen - met zetels voor converseerende wijsgeeren - rondom de massa centrale gebouwen. Hier trad men binnen langs het ‘peristylium’, insgelijks voorzien van zetels voor de toeschouwers die er de worstelkampen en andere wedstrijden bijwoonden. Volgde het ‘frigidarium’, waar men koude baden nam; het ‘tepidarium’ met lauw water; het ‘calidarium’ voor de warme baden. Voor wie zijn ‘beste kostuum’ liever niet in 't publiek vertoonde waren er afzonderlijke badvertrekken. Verder waren daar nog het stadion voor de spelen, portieken, kleedkamers, zalen en gangen die een weelde van kunststukken ten toon spreidden.
| |
| |
De kerk van St. Sixtus-de-Oudere, die wij hooger-op bezoeken, werd gebouwd op de plaats waar St. Laurentius, de patroon van Oostmalle in de Kempen, St. Sixtus ontmoette, toen deze naar de Catacomben werd geleid om er op den bisschoppelijken zetel te worden onthoofd. Laurentius vroeg aan den Paus waarom hij ten offer opging zonder zijn diaken. St. Sixtus antwoordde hem: ‘Eer het drie dagen verder is, zullen er van U zwaardere offers gevergd worden’. Den derden dag daaropvolgend lag Laurentius op den rooster. Nog had hij zijn Kempische oolijkheid - pardon voor het anachronisme - niet verloren en hij porde zijn beulen aan dat ze hem nu maar zouden omdraaien, dat hij aan dien kant genoeg gebraden was!
Wat verder links, in de rotsen, wordt de begraafplaats der familie Scipio aangewezen.
Bij de oude stadspoort van St. Sebastianus begint de Via Appia, vroeger beroemd als een der groote banen die Rome met de wereld, de toen bekende wereld, verbonden.
Aan het octrooi-gebouw, voorbij den spoorweg, komen juist een half dozijn ‘carriere da vino’ aangereden, 't is te zeggen, eigenaardige tweewielkarretjes, beladen met vaatjes wijn en bespannen met versukkelde, lichte paardjes. Boven op de vaatjes, onder een groote, veelkleurige familieparasol, zit de wijnvoerder, slaperig van zoolang door de zon te rijden - hij komt uit de Albano-bergen ginder hoog en ver -, slaperig ook, beweren de kwatongen, van het lekkere druivennat: daar is altijd een stop die lossteekt, een bomgat dat onderweg wordt aangesproken...
- Hoe zoudt ge zelf zijn? vraagt Gommer.
Over de Almone - de heilige beek waarin de heidensche priesters het vaatwerk hunner afgodentempels kwamen reinigen - bereiken wij, op den tweesprong gevormd door de
| |
| |
Via Appia en de Via Ardeatina, het kerkje van Domine, quo vadis?
Toen St. Pieter - aldus de overlevering -, op het smeeken van de christenen, Rome en de gevangenis ontvluchtte ten tijde van Nero's wreede vervolgingsedicten, ontmoette hij op deze plaats Ons Heer, die weer Zijn Kruis had opgenomen.
- Heere, waar gaat gij heen? (Domine, quo vadis?) vroeg de apostel, ontsteld. En Christus antwoordde: ‘Naar Rome, om er opnieuw gekruisigd te worden.’ St. Pieter begreep dat nu zijn uur van lijden en belijden aangebroken was en keerde naar de gevangenis weer.
Geleidelijk klimt de weg: ginder het witte klooster der Paters Trappisten, bewakers der Catacomben, en de laan der donkere cypressen, die naar den ingang leiden.
* * *
Wij zijn er!
Ieder haalt zijn kaarske, dun maar lang, en de bedevaart begint, terwijl de gids, een Hollandsche pater, met schorre stem uitleg verschaft:
- Ten tijde der eerste christenen bevonden zich langsheen de Via Appia de grafsteden der Romeinsche patriciërsfamilies. Hier ter plaatse stond het weidsche grafmonument der Caecilii, stam waartoe Ste. Cecilia later zou behooren. Ook onder die adellijke familiën vond het christendom van eerst af vurige bekeerlingen. Deze nu lieten in hun grafstede bijzetten - in den beginne nog boven den grond - de lichamen van bevriende christenen. Zoo werd St. Pieter bijgezet in de grafstede der Cornelii, St. Paulus in die van Lucina, St. Laurentius in die van Symmacha.
Toen nu het aantal christenen sterk begon aan te groeien,
| |
| |
ging men op het terrein rond het grafmonument onderaardsche gangen graven, in welker wanden, rij boven rij, de lichamen der overleden broeders in het christelijk geloof, in zoogenaamde loculi, werden ingeschoven. Dank zij de Romeinsche wet die de broederschappen, welke voor de begrafenis van hun leden wilden zorgen, erkende, kon de gemeenschap der christenen wettelijk deze begraafplaatsen bezitten. 't Is slechts ten tijde der hevigste vervolgingen dat men die wet met de voeten heeft getreden en de Catacomben heeft durven schenden.
De Kerk zelf organiseerde een dienst voor deze begraafplaatsen: stelde diakens, priesters en ‘fossores’ (grafmakers) aan, met de zorg dezer kerkhoven belast.
Terwijl wij de steile marmeren trap afdalen, trekt de gids onze aandacht op den aard van den grond waarin de onderaardsche gangen, die men Catacomben heet, zijn uitgehouwen:
‘Wij bevinden ons hier op een hoogte: de grond in doorsnee vertoont, van boven te beginnen, volgende lagen: zand, tuf, bruinroode steen. Vroeger werd weleens beweerd dat de zoogenaamde Catacomben eenvoudige steengroeven zouden zijn. Mis! Ze zijn juist uitgegraven in het tuf, de laag die niet, als de bovenste, kan worden gebruikt bij het samenstellen van cement noch, als de onderste, in aanmerking komt voor het leveren van bouwsteen.
Op sommige plaatsen - zooals hier - waar de Catacomben tot twintig meter den grond ingaan, tellen zij tot vijf verdiepingen boven elkaar: de onderste ligt dan nog vijf meter boven het hoogste waterpeil der Almone.’
Onze oogen zijn stilaan aan het halfduister van de lange smalle gangen gewoon geraakt.
- Wanneer wordt hier electrisch licht aangebracht? vraagt Gommer.
| |
| |
Sommige loculi - tot drie, vier rijen zijn er van die langwerpige holten boven elkaar - staan gapende open, andere zijn met een marmeren steen afgesloten, waarop ‘graffiti’, in letter- en symbolentaal, tegenover de protestanten o.a. duidelijk het bewijs leveren dat de heiligenvereering van in 't begin van 't Christendom in voege was.
Luisteren wij opnieuw naar onzen gids:
‘De eerste christenen vergaderden voor het bijwonen der goddelijke diensten niet alleen in de catacomben; zij kwamen ook bijeen in de stad, in huiskapellen (ecclesiae domesticae) ingericht in de woning van rijke christenen. De vergaderingen in de catacomben hadden bijzonder plaats op de jaargetijden der Martelaren en afgestorven geloofsgenooten. Alleen ten tijde der vervolgingen, als het niet geraadzaam was in de stad samen te scholen, vonden zij elkaar weer in of liever bij de Catacomben, in landhuizen van christelijke eigenaars.’
Bij een grootere Kamer wordt stilgehouden: ‘Dit is de Krypte der Pausen: van 219 tot 283 werden hier niet minder dan 14 pausen begraven, nagenoeg alle bloedgetuigen van Christus' geloof. Hier ook werd de Kleine Tharcisius binnengedragen, nadat hij op de Appiabaan ‘aangevallen werd en den dood verkoos liever dan de Heilige Speciën, die hij bij zich droeg, aan de razende honden over te leveren.’ Aldus de inscriptie van den H. Damasus.
Daarnaast is de kapel van Ste. Cecilia.
Waar nu een repliek van Maderno's beeld prijkt, (piëteitvolle handen hebben er zooeven nog versche, witte, welriekende bloemen vóórgezet) werd, in den nacht na den marteldood van de heilige, haar lijkkist bijgezet.
Hier knielt men als van zelf, voor jeugd en schoonheid, heiligheid en gratie, zoo verwoed aan wee en leed en dood prijsgegeven.
| |
| |
Steeds verder gaat het door de donkere Catacombengangen - alles bijeen zijn er verscheidene kilometer - waar duizenden christenen begraven liggen.
Luisteren wij voort naar onzen gids:
‘Dat de Catacomben op menige plaats zoo vervallen blijken, mag U niet verwonderen. Tijdens de Kerkvervolgingen der eerste eeuwen, vooral onder Valerianus en Diocletianus, werden zij op vele plaatsen verwoest, zooals ook later bij iederen inval der Barbaren. Na het edikt van Constantijn verdween stilaan het gebruik de christenen in de Catacomben te begraven. De godsdienst mocht vrij uitgeoefend: kerkhoven werden aangelegd boven den grond. Na de eerste invallen der Langobarden deden de Pausen de gebeenten der martelaars naar de Roomsche Kerken overbrengen: de Catacomben geraakten meer en meer verlaten en stilaan vergeten.
Het is onder Pius IX dat de Catacomben opnieuw werden ontdekt. In 1852 kwam de ‘Pauselijke Commissie’ tot stand. De Jezuïet Marchi zette de zaak in gang: de spil en de ziel werd aldra J.B. de Rossi, wiens stoere medehelpers waren Kanzer, Armelini, de Waal, en later Wilpert, Kirsch, Marucchi, Lanciani en anderen. Pius IX kocht uit eigen middelen de 50 bunder boerderijen, die liggen op de huidige Catacombe van Callixtus, om ze te doen uitgraven. Leo XIII riep er de Trappisten heen, die reeds meer dan dertig bunder hebben blootgelegd. Pius X kocht grond bij; zoo ook Benedictus XV. Pius XI zette de kroon op de groote Apologetische Catacombenidee. Hij heeft de Pauselijke Commissie georganiseerd en ook het Pauselijk Archeologisch Instituut gesticht. Hier stelde Hij aan 't hoofd Dr. Kirsch uit Freiburg, sinds 30 jaar hoogleeraar in de Christelijke Archeologie, en belastte Mgr. Wilpert met de verklaringsleer. Zijn doel bij dit alles was
| |
| |
en is: de Catacomben-figuren tot haar volle apologetische kracht te brengen. ‘In de Catacomben immers vindt men monumenten van de grootst mogelijke historische waarde, om te bewijzen de dogma's der Roomsche Kerk, haar geloof en haar eerbiedwaardige overleveringen... Hier kunnen de geloovigen in de schilderingen, de beeldhouwwerken en inscripties niet weinig artikelen van het Katholiek, Apostolisch, Roomsch geloof lezen, die juist het heftigst door nieuwlichters worden bestreden.’ (Uit Zijn Breve van 17 Mei 1925).
Met ontroerd gemoed schrijden wij voort, trappen op, trappen af, door dezen historischen doodenakker, waar zooveel bloed van martelaren tot zaad van christenen gedijde.
Als wij terug naar boven klimmen, heft een priester den jubelpsalm aan ‘Lauda, Jerusalem, Dominum; Lauda Deum tuum, Sion!’ een zang die aanstonds door allen overgenomen wordt en vroomplechtig in de ijle gangen verruischt.
| |
| |
| |
2.
Alvorens terug de auto's in te stappen, brengen wij nog een bezoek aan de naastbijgelegen basiliek van St. Sebastiaan, patroon van onze Vlaamsche gilden van den edelen handboog!
En nu, vooruit, met volle snelheid, door de vlakten van den Agro Romano waar een modelhoeve zal worden bezocht.
Er schijnt leven te komen in deze woeste vlakte: kanalen worden gegraven, wegen aangelegd, nieuwe gebouwen rijzen uit den grond op.
In de verte sluiten de Albaansche bergen den gezichteinder af, met kleine, witte stadjes als vogelnesten tegen de hellingen getimmerd.
Over een schoon beplante baan snorren de stofopjagende torren Frascati binnen, waar het noenmaal zal worden gebruikt. De auto's worden in het lommer van palmen en platanen zooveel mogelijk uit de zon gezet en wij stappen naar de hotels, waar de inwendige mensch versterking en lafenis zal vinden.
Na het noenmaal wordt er wat gekuierd om en bij de Groote Markt - de frissche Frascatiwijn spoelt de kelen van al het hinderend autostof - en verder gaat de tocht naar de Morenahoeve, in het hartje der troostlooze campagna.
Op dit eigendom van 250 Ha. fleuren er weiden, tarween olijfvelden. Vóór 7 jaar stond hier enkel een vervallen heerenhuis. Met behulp van staatstoelagen heeft de huidige eigenaar stallen gebouwd naar al de eischen der moderne veefokkerij, wegen aangelegd, gronden gedraineerd en besproeid, boomen geplant en thans schiet alles in vollen bloei. De staldeuren worden opengegooid en 130 prachtige
| |
| |
melkkoeien van het bruine, Zwitsersche ras gaan ter weide. Wat hebben onze Vlaamsche boeren daar gekeken! En wat was Gommer blij weer eens zijn handen te kunnen leggen op een koe!
Waar hij zijn werkvolk vandaan haalt? Veertien gezinnen leveren hem vaste werkkrachten, gezinnen voor wie hij een kleine woning heeft gebouwd en aan wie hij een stukje grond in gebruik heeft gegeven. In het drukke seizoen komt er nog werkvolk bij.
Op den terugtocht naar Rome was 't nog altijd over den stalen wil en de ondernemingskracht van dien durver dat het gesprek liep.
Witbestoven als maalders werden wij voor onzen Roomschen thuis afgezet.
Is het waar dat wij morgen reeds Rome zullen verlaten?
Bert en Gust zouden hier nog lang willen blijven. De President en Gommer geven er niet om dat het morgen oprukken heet: zij hebben al genoeg gezien ‘om heel hun leven er over te kunnen vertellen!’ En Heeroom hoopt vast, ‘als 't God belieft’, dat hij, niettegenstaande zijn hoogen leeftijd nóg wel eens naar Rome zal geraken. Hij heeft immers ook nog water van de Trevi-fontein gedronken!
Dien avond was 't pottekesmarkt in Santa Marta. Achter een lange tafel op schraagskes verkochten blootvoetsche paters kruisen, medaillekes, paternosters van zeven soorten en kwaliteiten, papierdrukkers, mozaïekwerk, heiligenbeeldjes, prenten, glazen bollen waarin het sneeuwt, al wat er door huisgenooten en vrienden van weerkeerende bedevaarders maar kan verwacht worden.
En alles zoo ‘schrikkelijk goedkoop!’ dat het maar al te klaar bleek hoe deerlijk zij die van straatleurders hadden gekocht - na lang afbieden dan nog en aan halven prijs
| |
| |
of aan een vierde slechts - hoe deerlijk zij nog geschoren en bedrogen zijn uitgekomen.
- Mundus vult decipi! doceert Heeroom.
Maar Gust besluit filosofisch: ‘Markten en afbieden heeft ook zijn plezierigen kant en sjacheren en bedrogen worden hoort misschien bij een ‘Italiaansche reis?’
- Amen, zegt Bert, gaan we slapen?
|
|