| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
Rome 't onderste boven. Avanti!
1.
NA zoo'n reis zou men wel een gat in den dag slapen... als men niet te Rome was en dan nog met boeren: menschen die vóór dag en dauw de pijp uit zijn! Ook de Italiaansche zon zal onzen Vlaamschen boer niet in zijn bed vinden.
Van vóór vijf uur al loopen de kraantjes van de waschplaats; het is er weldra een plassen en proesten, een hijgen en blazen, een komen en gaan: de hardste slaper moet er bij wakker schieten!
De President komt mijn gordijntje lichten:
- Blijf maar liggen, knikt hij, ik zal met Heeroom wel meegaan en zijn mis dienen hier beneden in de huiskapel van de Zusters.
- Is Heeroom al wakker?
- Wakker? Al gewasschen en geschoren, gelaarsd en gespoord!
- En Gommer? En Bert en Gust?
- Die staan al op St. Pietersplein naar de zon te zien. Prachtig weer! Ze hebben zoolang aan Ste. Marta's poort gerammeld tot de gebochelde, nog half slapende portier eindelijk toch, grommelend tegen de rustverstoorders, de buitenpoort heeft ontgrendeld.
| |
| |
Nu moet ik ook mijn emmer uit of ik schiet er mijn reputatie bij in.
't Is nog geen zes uur als ik ons groepje vervoeg op St. Pietersplein... want St. Pieterskerk gaat eerst open te zeven!
Maar ook het plein is eenig!
Als reusachtige vangarmen staan daar de twee massale zuilenrijen (tellende 281 pilaren) van Bernini opengespreid, als om de pelgrims van alle volkeren in één liefde te omvatten en te drukken aan het hart van St. Pieter.
Twee fonteinen, veertien meter hoog, spruiten in de lucht een zes-meter-opschietenden waterstraal, die daarboven uiteenwaaiert en in honderdduizend droppelen neerstuift.
De obelisk in rood graniet, een Egyptisch erfdeel van 26 meter hoog, fungeerde destijds als middenpunt van Nero's circus. In de 16e eeuw, ten tijde van Paus Sixtus V, richtte men ze hier op, bij welke operatie eens en voor altijd de ‘elasticiteit ende de porositeit’ van hennep afdoende bewezen werd door het bekende ‘water op de koorden!’
Vlakbij rechts staren wij op de hooge gebouwen met hun honderden vensters: het Vaticaan. Een onderpastoor weet achter welk venster de Paus nu te werken of te bidden zit en vingerwijst het ons aan.
Nu richten zich weer aller blikken naar den voorgevel van St. Pieter. Zijn grootschheid krijgt ons reeds meer te pakken dan gisteren. Maar heelemaal gelooven wij onzen Baedeker nog niet, waar hij op het verduldige papier beweert dat die voorgevel 145 meter lang en 46 meter hoog is, hoogte gemeten van boven de drie vluchten van zeven trappen tot aan de kroonlijst. ‘'t Kan zijn en 't kan niet zijn’, opperen filosofisch Bert en Gust.
Boven de middenste deur bevindt zich de loggia, vanwaar,
| |
| |
bij het beëindigen van het Conclaaf, de naam van den nieuwgekozen paus aan de wachtende menigte en ‘urbi et orbi’ verkondigd wordt en de nieuwe H. Vader het volk zegent.
Een half woordje geschiedenis?
Op St. Pieters graf bouwde Paus Anacletus een kleine bidplaats, waarin de eerste Pausen werden bijgezet.
Keizer Constantijn verving haar (319-324) door een groote basiliek, die twaalf eeuwen lang de pelgrims van het Christendom, met Keizers en Koningen aan het hoofd, zag neerknielen op St. Pieters graf.
De eerste steen der huidige kerk werd gelegd op 18 April 1506. Meer dan een eeuw werd er aan gearbeid door de grootste kunstenaars der Italiaansche Renaissance, onder leiding van zeer kunstminnende Pausen. Bramante, Rafaël, Michel-Angelo hebben er hun aandeel in gehad. Michel-Angelo was het die den koepel ontwierp. Gedurende den opbouw ondergingen de plannen meermalen veranderingen. Zoo veroorloofde zich Maderno, die den voorgevel voltooide, de beuk te verlengen om van het oorspronkelijke plan in Grieksch kruis een Latijnsch kruis te maken. Dit is wel de groote oorzaak waarom de koepel, daardoor achteruitgeschoven, het geheel niet meer domineert. Was de eerste opvatting geëerbiedigd geworden, de indruk zou alleszins machtiger geweest zijn.
Eerst op 18 November 1620 kon Paus Urbanus VIII de basiliek plechtig inwijden.
* * *
Zeven uur!
Een kerkbaljuw trekt de groote deur open. Wij kunnen binnen.
Al de kosters zijn aan 't vagen met hun lange borstels.
| |
| |
- Naar boven kijken, had men ons gezegd, naar de opgaande lijnen van het gewelf in de middenbeuk!
Ja, zoo gaan de afstanden open.
Enkele meetkundige elementen voor hen die onzen indruk wenschen deelachtig te worden.
Lengte van St. Pieter: 186.98 m.
Breedte (in de kruisbeuk) 137 m.
Hoogte van de middenbeuk 45 m., hoogte onder den koepel 117 m.
Op de plaveien van den vloer is met een koperen meetje aangeduid de lengte der op stuk van grootte mededingende kerken:
St. Pauluskerk, Londen: 158.61 m. |
Dom van Firenze: 149.45 m. |
St. Petronius, Bologna: 134.75 m. |
Kathedraal van Milaan: 134.38 m. |
Dom van Keulen: 132 m. |
St. Paulus-buiten-de-Müren (Rome): 127.72 m. |
En ten slotte O.L. Vrouwe, Antwerpen 117 m. |
Voor verdere cijfers weze naar Baedeker verwezen.
Schuddekoppend gaan Bert en Gust aan 't nameten. Ge ziet ze stappen met welgemeten tred, zooals ze doen rond hun land. En ze moeten op den duur het verduldige papier gelijk geven!
Gommer gebruikt een andere manier van meten: hij heeft de ronde gemaakt van een der machtige zuilen die den koepel schragen: ‘precies zeven weesgegroeten’, zegt hij.
Aan de mollige engeltjes die ons het wijwatervat aanbieden heeft hij nog een maatstaf. ‘Van verre zoudt ge zeggen: speelgenootjes voor de kleine mannen van de papschool, en van dichtbij ziet ge dat ze grooter zijn dan gij!’
| |
| |
Wij gaan neerknielen langs de balustrade, bij de 89 lampen brandend rond St. Pieters graf.
En wij maken verder de ronde van de kerk.
Daar zitten priesters die biecht hooren in alle talen. Daar zijn biechtvaders die een grooten stok in de hand houden en ieder die maar wil knielen er eventjes mee op den kop tikken. Ge zult er geen builen van opdoen, wel een aantal dagen aflaat.
't Schijnt dat dit gebruik nog overgehouden werd uit den tijd der oude Romeinen. Deze ceremonie beduidde dat de slaaf werd vrijgemaakt: zoo worden wij door de biecht ontslagen van den ‘duivel en al zijn pomperijen’.
Gommer is natuurlijk de eerste om onder de roede te gaan. Heeroom en de President komen juist op dit oogenblik ons vervoegen en schuiven achter ons in de rij.
- Dat zou gemakkelijk zijn, is Gommers meening, als we zoo zonder biechten de absolutie konden krijgen: ze mochten dan nog dubbel zoo hard slaan.
De President wil weten voor hoeveel volk de kerk wel ruimte biedt.
- Voor 54.000 man! wordt hem geantwoord.
- Dan zou het kunnen waar zijn wat mij een oud-zouaaf vertelde. Op een Zondag kwam hun majoor ‘spectie maken’ of zijn compagnie wel de militaire mis bijwoonde in St. Pieter. Hij had heel de kerk rondgewandeld zonder zijn volk te vinden. En zijn mannen zaten nochtans met twee honderd vijftig bijeen, maar... in een hoekske!
Om den Schat in de Sacristie te bezichtigen, dalen wij de trap af onder het grafmonument van Pius VIII in den linkerbeuk. Zelfs de sacristie is een museum! Men vindt er mozaïekwerk van Muziano, zilverdrijfwerk van Pollaiuolo en Benvenuto Cellini, schilderijen van Giotto en Melozzo da Forli.
| |
| |
Wij gaan ook neerknielen op de graven in de dubbele krocht, overblijfsel van de oude St. Pieterskerk. Hier ziet men samengebracht grafzerken, kunststukken, inschriften gevonden in de eerste basiliek, enz. Noemen wij enkel de graven van Pius X en Benedictus XV; de sarcophagen van Otto II, Pius II, Bonifacius VIII, dit laatste gebeeldhouwd door Arnolfo di Cambio; dit van Junius Bassus met beeldhouwwerk uit de IVe eeuw. Er is ook beeldwerk van Mino da Fiesole en Giovanni Dalmata. En juist onder de confessio, bevindt zich het rijkversierde graf van St. Pieter, den prins der apostelen.
Een standbeeld van Benedictus XII, door Paolo da Siena, staat in de laatste kapel die de ronde besluit.
Daar is de trap die naar den koepel leidt. Als wij tijd hebben, op een anderen keer, zullen wij wel eens naar boven klimmen: nu niet, op een nuchtere maag!
Alvorens te gaan ontbijten, loopen wij nog even binnen in Santa Maria del Campo Santo, een fondatie van Karel den Groote. Een hospitium, vroeger, in den tijd van den ‘Raad van Vlaanderen’ (eerste uitgave), voorbehouden aan Duitschers en Vlamingen. Daar ligt ook de groote Nederlandsche dichter en staatsman Dr. Schaepman begraven.
| |
| |
| |
2.
Het ontbijt wordt gebruikt op de koer van Santa Marta.
Zooals de oude Hebreeuwen rechtstaande en reisvaardig het Paaschlam aten, staan onze bedevaarders eveneens gelaarsd en gespoord, niet voor den tocht door de woestijn, maar voor hun eerste bezoek aan de stad Rome.
De goede Zusterkes worden letterlijk overrompeld. Wat kunnen diè Vlamingen eten... en drinken! Zoo vroeg op den dag! Men had hun gezegd: ‘Zusters, veel koffie, veel brood, veel boter!’ Maar het woordje veel heeft onder den Italiaanschen hemel een andere beteekenis dan onder den Vlaamschen. Alles is betrekkelijk! Ze hebben oogen getrokken, die brave Zusterkes! En wat hebben ze geloopen om bij te blijven!
Honderd auto's staan gereed om met ons de stad in te rijden.
Avanti!
Door de enge, vuile winkelstraten van het Borgokwartier slingert de rij langs den Engelenburcht, de oude grafstede van Keizer Hadrianus.
Zijn huidigen naam dankt hij aan het standbeeld van St. Michiel, dat sedert de VIIe eeuw den burcht bekroont. Heel het gebouwen-complex werd na 1389 vergroot en veranderd; nog in 1901 werd de Engelenburcht grondig gerestaureerd om daarna als krijgsmuseum dienst te doen. Een binnentrap voert den bezoeker tot op het terras bij St. Michiel, vanwaar men het weidsche panorama der Eeuwige Stad en vooral der Vaticaansche gebouwen en hovingen kan overschouwen.
Op de Cavourbrug voorbij het gerechtshof zien wij den
| |
| |
schoonen Tiber liggen met gouden zon op zijn wateren: Tiberis flavus, de gele Tiber, zeiden de oude Romeinen: de zonne-Tiber!
De Volksplaats voorbij, langs waar men vroeger uit het Noorden de stad Rome binnentrad, schieten wij een slingerend macadampaadje op naar den lustheuvel Pincio, waar palmen wuiven en wandelaars genieten van de lommerrijke paden en van het panorama dat hierboven wordt geboden.
Wij stappen de auto's uit, steken een sigaar op en zullen hier een kwartiertje kuieren.
Heeroom heeft bij een groepje gestaan, zegt hij, dat de zuidersche boomen van het park wilde kennen en keuren. Voor een katjesdragenden ‘onbekenden soldaat’ stond het gezelschap perplex. Tot er een de vraag opwierp: ‘Zou dat geen macaroni-boom zijn?’
Een kleine snaak van een tiental jaren komt op zijn eentje hierboven een duif oplaten. Hij kijkt haar na en fluit daarbij de wijze van het liedje:
‘Daar hangt een pekelharing aan!’
- Hoor! doet Gommer. Is dat niet om omver te vallen? Hoe zoo'n liedje van uit Emmelen tot in Rome geraakt!
Daarop wordt het sein gegeven tot terug-instappen.
Over de Piazza di Spagna, door den Traforo - een tunnel waar de claxons der auto's en de bellen der electrische trams een leven maken van alle duivels - langs de Via Nazionale komen wij aan de Thermen van Diocletianus.
Op deze plaats liet Diocletianus, door veertig duizend christenen, luxe-badhuizen inrichten, voorzien van conversatiezalen, bibliotheken, galerijen met schilderijen, enz., alles wat op onze dagen in een Parijzer Lido te vinden is.
Op de puinen van die Thermen bouwde Michel-Angelo de groote kerk van O.L. Vrouw-ter-Engelen. De acht hooge kolommen in lichtrood graniet zitten twee meter diep in
| |
| |
den grond... en nog gaan zij er dertien hoog de lucht in! In een nis ter rechterzijde staat het standbeeld van den H. Bruno, den stichter der Karthuizerorde. Een werk van den Franschen beeldhbuwer Houdon. Paus Clemens XIV zou er van gezegd hebben: ‘Hij zou spreken als de regel hem niet het zwijgen oplegde!’ Een anecdote die, elders overgenomen, in onderscheidene kerken ter wereld haar toepassing vindt. Ook de anecdote wordt internationaal.
Volgende halt is bij de basiliek van het H. Kruis in Jerusalem opgericht op de plaats waar vroeger het paleis van Ste. Helena stond. Deze kerk bezit merkwaardige relikwieën: een stuk van het H. Kruis, twee doornen uit de kroon, een der nagels waarmede Jezus aan 't kruishout werd geklonken, een stuk van het I.N.R.I.-plankje, een vinger van St. Thomas, enz.
Gommer is er niet over te spreken dat de relikwieën van sommige heiligen zoo verspreid zijn. ‘Ik schrijf alvast in mijn testament,’ verklaart hij, ‘dat ik er niets tegen heb zoo ze mij heilig verklaren, maar wel dat ze mijn lichaam zouden uiteenrukken. Ziet ge mij op 't Laatste Oordeel van hier naar daar springen om hoot en poot bijeen te scharrelen! Ik kwam misschien te laat in 't dal van Josaphat!’
Van hier is het maar een stap naar St. Jan-in-Lateranen, een der vier patriarkale basilieken van Rome. (Zij deelt dien eeretitel met St. Pieter, St. Paulus-buiten-de-Muren en Ste. Maria-de-Meerdere.)
- Deze kerk is de kathedraal van den Paus als bisschop van Rome. Onder het pauselijk altaar wordt de altaartafel bewaard, waarop, volgens de overlevering, St. Pieter de H. Mis zou opgedragen hebben. Talrijke andere relikwieën, waarvan de echtheid minder bewezen is, zijn ondergebracht in het aanpalende klooster.
| |
| |
Bij dezen uitleg van Heeroom loost de President een zucht.
- Ik ben blij dat die woorden van u komen, zegt hij; wij hebben in de basiliek van het H. Kruis in Jerusalem twee doornen uit de kroon gezien en straks zullen wij in een andere kerk heel de kroon vereeren!
- Laat die kwestie maar aan de Bollandisten over, sust Heeroom, die zullen daar wel hun plan mee trekken. Intusschen ‘Deus irridet hominibus’ en ziet met welbehagen op iedere vereering neer die geschiedt met goede intentie. In Spanje hebben ze destijds wel een S. Viar willen oplaten en als 't al uitkwam, en ze heel den grafsteen ontblootten: dan stonden ze voor de tombe van een PRAEFECTUS VIARUM, een Romeinschen kantonnier, waarschijnlijk dan nog een heiden. O.L. Heer lacht met de historische kritiek, hoor!
Ons volgend bezoek geldt de basiliek Ste. Maria-de-Meerdere met haar verguld gewelf. Het eerste goud, door de Spanjaarden uit Amerika meegebracht, heeft hier een waardige bestemming gevonden. Onder het hoogaltaar wordt een stuk van het kribbeke van Bethlehem bewaard.
Het heiligdom van Santa Pudentiana, thans bediend door de E.P. Norbertijnen, dat nu aan de beurt komt, is merkwaardig omdat de kerk zich verheft op de grondvesten van het huis van Senator Pudens, bij wien St. Pieter de gastvrijheid genoot.
Langs het Quirinaal, het paleis van den koning, en de mooie Trevifontein (hier moeten wij even stoppen om er aan te drinken, want het Roomsch spreekwoord wil dat wie een teug van de Trevifontein genoot, zeker naar Rome zal terugkeeren. En naar Rome terugkeeren willen wij allen!) komen wij aan het Pantheon. Vroeger tempel van alle (af-) goden is hij thans een grafstee waar o.a. Rafaël ligt begra- | |
| |
ven en de leden der koninklijke familie worden bijgezet.
Naast het graf van Rafaël, vóór een hoogen lezenaar met glimmend koperen beslag, staat cerèmonieel een fascistisch officier met veel goud op kraag en mouwen. Plechtstatig biedt hij een kostbare vulpen aan, met lichte hoofdbuiging, aan al wie op het gulden boek zijn naam wil schrijven ter vereeuwiging.
- Hier hebben ze 't gevonden! roept Heeroom. Geen beter middel om de kwajongens te beletten de muren te bekribbelen. Zotten en gekken zetten toch hun naam op alle plekken.
Twaalf uur! Naar huis nu om te middagmalen.
Na het noenmaal brengen wij wat orde in onze nota's en tot onze niet geringe verbazing stellen wij vast dat er in ons geheugen reeds verwarring begint te heerschen. 't Is allemaal zoo modern-vlug gegaan! Waren wij alleen, en beschikten wij over meer tijd, wij zouden ons beperken, misschien veel minder zien er toch meer meedragen. Nu, zooals het thans gebeurt is de overgroote hoop allemachtig tevreden!
En met reden!
- Als we hier alle zondagen konden terugkeeren, zegt Gommer, dat was een ander paar mouwen. Laat ze nu maar betijen!
| |
| |
| |
3.
Wij hebben dezen middag kiekens gegeten met groene asperges en in Italië smaakt dat goed!
Dan zijn wij opnieuw in onze honderd auto's gestapt en weer zijn wij er op uit gereden: op de ontdekking van Rome's schoonheden.
Ditmaal treffen we een chauffeur, die, toen hij jong was, in Antwerpen met een orgeltje de terrassen van de café's heeft ‘gedaan’ en die uit zijn kinderjaren nog een klad Vlaamsch onthouden heeft.
Hij besteedt nu gansch zijn woordenkracht om den lof van Mussolini te verkondigen. ‘O, Mussolini! Hij is een man van God! Hij heeft orde gebracht in Italië. Rijk zal hij ons maken, allemaal. Hij laat het meer Nemi droogleggen om de schatten van Caligula te bemachtigen... Voor milliarden zal hij uit de marmergroeven van Carrara laten delven... De streek der Maremmen zal weer de graanzolder worden van Rome... De Italiaansche landbouw wordt de eerste ter wereld...’
En nu gaat hij 'nen gang over graanteelt en veekweek, fruitteelt en kiekenkweek... ‘De beste leghennen ter wereld, de leghorns, komen uit Italië, uit de streek van Livorno...’
Bert, die al lang zenuwachtig is van al die opschepperij, snijdt hem het woord af:
- Akkoord! roept hij, maar wat gij misschien niet weet, dat is in welke mate wij in Vlaanderen dat ras verbeterd hebben. Mijn beste leghorn, toen die verleden jaar begon te leggen, at den eersten dag een heelen schepel tarwe, ging dan op het nest en als ze er af kwam, lagen er twaalf eieren in. 's Anderendaags at de hen weer een ganschen schepel tarwe en legde weerom twaalf eieren. Den
| |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
VII. - Terugkeer uit de Ombrische velden.
| |
[pagina t.o. 65]
[p. t.o. 65] | |
VIII. - Straat in Assisi met twee jonge filosofen.
| |
| |
derden dag kwam er nog een dozijn bij. Den vierden dag zette de hen zich op de eieren en broedde 72 kiekens uit de 36 eieren! Zoo hebben wij dat soort verbeterd!
Giuseppe, niet het minst uit zijn lood geslagen, kaatst den bal terug:
- O! jokt hij, dan moet ik ook eens vertellen van die halfblinde hen van mijn moeder zaliger. Die hen at eens zagemeel in de meening dat het zemelen waren. Ze ging het nest op en legde een plank, een meter lang. 's Anderendaags at ze weerom zagemeel en legde nog een plank van een meter. Den derden dag, hetzelfde spel. De hen zette zich dan op de drie planken en broedde er een keukenstoel uit, een mahoniehouten siertafel en een kanapee! Dat is de soort kiekens die wij nu hebben onder de regeering van Mussolini!
Heel de auto schoot in een schaterlach.
Zoo zijn wij met Giuseppe dikke vrienden geworden, die ons op al onze verdere tochten uitleg zal geven, vertellen al wat hij weet en liever dan met zijn mond vol tanden te staan, zijn fantasie zal botvieren tot een van ons zijn zeepbellen weer stuk zal blazen.
Het Transteverekwartier, gelegen ‘over 't water’, tusschen den Tiber en den Janiculusberg, was, ten tijde dat St. Pieter en St. Pauwel hier predikten, voor 't meerendeel bevolkt met uitgeweken Israëlieten. 't Heeft nog veel weg van een Jodenkwartier: smalle straatjes, hooge huizen (beneden winkel, boven woning), koorden gespannen dwars over de straat, van venster tot venster, waaraan een wasch te drogen hangt die bij ons nog een tweede duchtige schrobbing zou krijgen alvorens op den draad te worden gezwierd... En kinderen bij de vleet: bruingebrande pagadders met schitterende karbonkeloogjes en zwart krulhaar.
Hier bezoeken wij de kerk van Ste. Cecilia, de patrones
| |
| |
van onze fanfares, dokzalen en koormaatschappijen. Onder het hoogaltaar prijkt het bekende witmarmeren beeld der gracelijke heilige, door Maderno.
Verder voert Giuseppe ons naar Santa Maria in Cosmedin, waarin wij nog de aloude schikking der basiliek bewaard vinden: altaar, bisschoppelijke troon, beide ambones, priesterkoor, alles in zacht wit marmer. In het voorportaal, ingemetst in den muur, bevindt zich een ronde marmeren plaat waarop een groteske menschenfiguur staat afgebeeld, met open gespleten mond: de befaamde Bocca della Verità. De oude Romeinen brachten hun kinderen hierheen opdat ze de hand in dien open mond zouden steken: hadden de kinderen gelogen, zoo hiet het dat een serpent hen stralen zou. Ons twijfelzuchtig geslacht durft geen kinderen meer naar dezen Mond der Waarheid brengen. Zouden ze 't nog gelooven? ‘Och, daar zijn immers geen kinderen meer...’ mompelt Gommer.
- Van liegen gesproken, gaat Gommer voort, ik ben eigenlijk naar Rome gereisd om later in de herbergen de grootste woordenkramers te kunnen overstemmen, de onbeschaamdste leugenaars bek-af te kunnen overdonderen. Maar ik zal niet noodig hebben te liegen. Ik zal nog niet kunnen vertellen hoe 't allemaal geweest is...
Rome zelf valt Gommer niet mee. ‘'t Is niet nieuw en 't is niet onderhouden. Ze laten alles in puin vallen en in puin liggen... Neen, de Meir te Antwerpen, dat is andere peper!’
Weer een lange tocht, voorbij kleinere kerkjes - o.a. dit van St. Alexis, den ‘heilige onder de trap’ - en wij stappen af, op de baan naar Ostia, vóór St. Paulus-buiten-de-Muren.
Niet ver van de plaats waar St. Paulus stierf, bouwde Keizer Constantijn hier een basiliek, die in den loop der tijden werd vernieuwd en merkelijk vergroot en die
| |
| |
in 1823 door een brand bijna gansch werd vernield. Paus Leo XIII liet haar heropbouwen naar de eerste plannen. Vijf beuken telt de basiliek, van elkaar gescheiden door zuilen, gehouwen in graniet uit den Simplon-tunnel.
Het gewelf is verguld en langs de fries zijn de twee en veertig antieke fresco's in medaillon-vorm ingezet - de portretten van evenzoovele Pausen - die uit den brand van 1823 zijn gered, en door de fabriek van mozaïekwerk in het Vaticaan werden gerestaureerd.
Hier in deze kerk werd in 1541, door St. Ignatius van Loyola, de Jezuïetenorde gesticht.
Terwijl we voortrijden wijst Gommer in een klein straatje op een mosselkarke. De mosselvent maakt goede zaken, vooral op de hoogste verdiepingen. Aan een koord glijden uit de bovenste vensters de ledige emmers met het geld er in naar beneden; vol worden ze terug opgetrokken terwijl de mosselvent luide schreeuwt, wat wel een Italiaansche vertaling zal wezen van ‘Ver-sche mosse-len!’
Lang wordt vertoefd in het Coliseum waar de christenen tijdens de vervolgingen door de wilde dieren werden ‘gemalen als tarwe voor den Heer’ en waar Mussolini terug het Kruis heeft geplant dat een sectarisch bestuur vóór hem er had geweerd.
Na den strijd de zegepraal!
Onder den Triomfboog van Keizer Konstantijn rijden wij terug naar huis.
Een welgevulde dag!
Na het avondmaal wordt er een gemoedelijk pijpke gestopt, vrienden zoeken vrienden op en de pelgrims gaan... op staminee: net als op hun dorp!
't Is wonder hoe onze Vlamingen zich hier in Rome thuisgevoelen!
| |
| |
't Is een lekkere, malsche avond en onze menschen kruipen bijeen rond tafeltjes vóór de café's. De meesten houden zich aan 't gerstenat, maar velen ook willen den Vermouth proeven in 't land waar hij vandaan komt, den Chianti daarbij en den Asti spumante.
Enkele fijnproevers hebben een Turksch koffiehuis ontdekt, waar de Moka op de toonbank wordt gestoomd ‘alla Turca’: een klein kopje met dik koffiegruis en veel suiker.
Daar zijn er zelfs die in de volksbuurten heelemaal met de Italianen verbroederen en den Asti spumante uit gekochte glazen drinken op den rand van de stoep. En wanneer er een jonge straatrakker zijn vest uittrekt en ‘overduikelt’ om een glaasje te verdienen en ‘getracteerd’ te worden, is er een jonge bedevaarder die zich ook in zijn hemdsmouwen zet en toont dat hij dit evengoed kan.
Daar zal later in Vlaanderen nog lang verteld worden over de genaden van den bruisenden Asti spumante!
Dezen avond ook zijn er brieven toegekomen van huis. En kennissen van dezelfde streek moeten elkander meedeelen wat er op de parochie sinds hun vertrek is voorgevallen.
Postkaarten worden geschreven: dat alles goed gaat, dat Rome zoo schoon is en bijzonder dat ze een van deze dagen den Paus zullen zien.
Heeroom heeft met heel zijn gezelschap een toertje gemaakt in de buurt van het Vaticaan. De President moest overal de plakbrieven lezen ‘sono probiti la bestemmie e il turpiloquio’, wat Heeroom dan vertaalde ‘vloeken en vuilpraterij zijn verboden.’
En verder de vele oproepen om toch geen brood te verkwisten: Non sciupaté el pane! met de ode aan het brood:
| |
| |
Profumo della mensa, enz.
De geur van de tafel, enz.
- Ze zullen ook moeten sparen om rijk te worden zoowel als wij! meent Gommer.
De beenen worden moe. Een lange wandeling staat niet op 't programma, maar om tusschen de lakens te kruipen is 't nog te vroeg en ‘de muizen mogen niet slapen als ze in 't meel zitten,’ vermaant Gust.
Vóór een albergo waar een strijkje speelt, komt een hoektafeltje leeg.
- Daar geef ik een ronde Chianti, zegt Heeroom gul.
't Zit er lekker in den vallenden avond. De lichten in de straten worden stilaan opgestoken, boven St. Pieter schitteren de eerste sterren. En de maan zit vlak boven ons hoofd, vol en rond.
Trams bellen en ronken de straat in, wandelaars schuiven rumoerig voorbij met kinderen en honden.
De eene ronde volgt op de andere. Gust zorgt er voor dat Bert goed bediend wordt. Bert is immers de eenige die een brief ontving uit Emmelen. Van Fientje natuurlijk. En hij heeft er nog geen woord over gelost!
- Toe Bert, laat ons meeparten van 't goede nieuws. De kussen moogt ge voor u alleen houden!
't Zit er zoo gemoedelijk en zoo goed in Rome en we staan nog voor zoo'n schoone dingen, maar we denken allemaal met weemoed even aan huis.
| |
| |
- Wat nieuws schrijven ze zoo al uit Emmelen? vraagt nu ook de oude Gommer.
En allen kijken nieuwsgierig toe.
Bert heeft het hart niet om weerbarstig te blijven tegenover die smeekende blikken en met een mild gebaar reikt hij de missieve van Fientje aan dikken Gust:
- Daar zie, curieuse mostaardpot! Maar hardop lezen, zoo ben ik er met eenmaal van af en zijt ge allen te gaar ingelicht.
- 't Riekt goed, doet Gust snuivend, van den reuk zal ik alvast het meest meeparten.
Hij kucht, snuit zijn neus, kucht nog een keer en begint.
Emmelen, 17-4-1929.
Liefste Bertje,
Wij waren vandaag in den hoogsten hemel omdat we de kaartjes van vader en van u uit Parijs hebben ontvangen. Plezant zoo iets aan te krijgen van een reizend familiestuk. Den heelen dag gaat dat hier maar: ‘Waar zouden ze nu zitten? Zouden ze den Paus al gezien hebben en zijn voeten gekust? Zouden ze al een plaat hebben gekregen voor den hemel? Allemaal recht er binnen, zeker?’
En Gommer sprak altijd van met Mozes zijn dikke teenen te trekken. Heeft hij er de kans toe gehad?
Och! was ik er maar bij, bij de companie, eh, Bertje... zoo een eindje van huis weg. Wat zouden we zingen van geren bij, geren bij! zooals Mie Mout, die is vandaag nu echt getrouwd, geren bij dus. Of ze op speelreis gaat; dat weet ik niet. In alle geval, als ge ze soms in de via's van Rome
| |
| |
tegenkomt, doet ze dan de complimenten. Zoowel als aan den Paus.
Maar 't is waar ook, eer ik het vergeet te vragen, Bertje, hoe vindt ge Gommer met zijnen nieuwen breeden hoed? Hij komt er nogal 'ns voor, he! Nu heeft hij het ginder nogal in zijn star, zeker, en geeft zich uit voor artist of anarchist? Dat kan ik denken. Intusschen houdt hij met zijn jannenstreken toch de zon uit zijnen nek, ziet ge! Had ik ook maar zoo 'nen hoed, want vandaag heeft de zon hier niet minder haar best gedaan. Als ze 't zoo een tijdje volhoudt, zullen de patatten goed vooruitgaan.
Ons moeder zegt dat ge moet zien dat ge in Venetië niet verdrinkt met al dat water. Daar zou ik wel eens met u willen varen, Bertje, zoo in een bootje, en, gelijk het liedje gaat ‘met twee, en dan alleen...’
Ja, mannekes, het gaat zooal wat worden! Bijna elf uur! En 'k zit hier nog moedermensch alleen te piepoogen en te knikkebollen. En 'k ga ook stillekens aan in mijn vlooienbakske kruipen.
Bertje, heeft Meneer Pastoor u onderweg nog veel penitentie opgelegd voor die historie van de kermis? Ik ben dat al lang vergeten, zulle!
Salut! Slaapwel, Bertje!
Uw Fientje
dat geern bij u zou zijn.
Ook nog vele complimenten voor u en vader en Gommer en Meneer Pastoor van Moeder en allemaal, die al goed te ronken liggen en niet weten dat ik nog te Rome zit.
Fientje.
Is 't goeie wijn te Rome?’
| |
| |
De lezing van dien brief werd dikwijls onderbroken, niet het minst door Gommer, die niet vermoedde dat het vrouwvolk zooveel belang kon hechten aan zijn hoed!
Van alteratie had hij drie, vier keeren zijn glas leeggedronken en het telkens zelf weer boordevol gevuld. Zoodat het nu hoog tijd was, wilden ze met Gommer geen last hebben, om op te kramen en Morpheus' heiligdom op te zoeken.
De weg was kort, doch lang genoeg om Gommer toe te laten een liedje in zes koepletten, uit den ouden tijd, voluit te zingen, terwijl hij danste op één been en met zijn armen zwaaide:
Nen flikker op zijn Fransch....
Bert en Gust konden hem op den duur den toom aanleggen. Heeroom en de President kwamen een eindje achterop om voor de voorbijgangers niet den schijn te hebben tot het plezierige gezelschap van Gommer te behooren.
- Zoo moet het den aartsvader Noë ook vergaan zijn, zei schuddebollend Heeroom, toen hij door de kracht van het gegiste druivensap verrast werd! Maar wat een poeier er nog zit in den ouden Gommer...
|
|