| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Lyon - Pisa - Rome.
1.
UIT Lyon vertrekken wij met de zon als een feestvlag in de lucht.
In de gang bij de vensterraampjes zijn er dan ook meer liefhebbers dan plaatsen en het gaat beurt om beurt. Gekeuveld wordt er over alles wat voor onze oogen voorbijschuift en over nog zooveel daarbuiten!
Dikke Gust heeft kennis gemaakt met een West-Vlaming, die als beroep een drievoudig opgeeft: kunstschilder, tooneelspeler en winkelier!
De spoorweg volgt al de kronkels der schilderachtige Rhônevallei. Aan onze linkerhand ligt een witte wolkenvacht gespreid over de heuvelenrij van Dombes; rechts zwenkt het frissche groen op de beboschte eilandjes in den stroom.
- Ik heb een karper zien slaan! zegt Gommer. Ze doen dat juist als bij ons in de Nethe!
Op rooden kleigrond staan regimenten wijnstokken in slagorde geschaard.
- Hier zijn de schapen al geschoren, merkt de President op.
En Gommer: ‘En ploegen kunnen de boeren er niet: ziet eens wat een scheeve voren!’
| |
| |
In een dorp dat wij doorklieven, zitten, rond den lavoir, op de Groote Markt, vrouwen en meisjes geknield de wasch te slaan. Een paar guitige Eva's wuiven vroolijk met hun witten arm.
Spontaan wuift Bert, zonder nadenken, even vriendelijk tegen. De President kijkt den anderen kant uit, maar Heeroom plaatst zijn vermanend woordje:
- Bij deze bron hoeft gij geen Rebecca te zoeken! Mooie meisjes bij de vleet, maar ze koopen geen kinders.
En een boerenburgemeester uit de gang, die als vluchteling den oorlog in Frankrijk heeft doorgebracht, komt nu aan Heeroom een uiteenzetting geven van de Fransche theorie ‘non multa, sed multum’: niet vele kinders, slechts één of twee, aan wier opvoeding dan alle zorg kan worden besteed! ‘Faire une élite’, zooals de rustende Kerk van Frankrijk leert. Over die theorie, waarvan de bron is besmet, zijn onze boerenmenschen nog niet te spreken: zij zijn te gezond, hebben te veel ingeboren kieschen eerbied voor de eeuwige wetten, dan dat zij de natuur geweld zouden aandoen. Maar, de boeren er buiten gelaten, begint het ook in Vlaanderen, bijzonder in de steden, geweldig in de mode te komen!
Slingerend klimmen de witte krijtwegen naar het land van Savoie. Beekjes huppelen uit de bergstreek naar beneden, met langs hun bochten, als wuivende wachters, Italiaansche populieren met klaterend bladergewemel. Tegen de bergruggen hangen de armtierige hutten van het schamel landvolk in een krans van blanken appelbloesem.
Gust zet groote oogen: ‘En zeggen dat de coureurs in de Ronde van Frankrijk die bergen over moeten!’
De President heeft maar die watervalletjes in 't oog; hij is een maalderszoon en oppert: ‘Hier zouden wat watermolens kunnen geplaatst worden!’
| |
| |
Schraal is de grond, mager en steenachtig tusschen die hooge bergen. Wij zijn in de streek van ‘le petit Savoyard’ met zijn mormel: ‘J'ai faim; vous qui passez, daignez me secourir’... van de klassieke schoorsteenvegers en... van den heiligen Joannes Vianney, pastoor van Ars.
Maar rijk is het land aan natuurschoon: gekloven bergen met blanken waterval, groene valleien, geel van sleutelbloemen, waardoor een bergstroom zijn schuimende wateren stuwt. ‘Ziet hem geut geven!’ roept Gommer. Soms naakte steenrotsen, soms een weelde van boomengroei en heestergroen.
Door dé tunnels rammelt onze trein met een helsch lawaai.
Wij stoppen even voor een groot wit gebouw. De President wil weten wat het is. ‘Goed dat de trein doorrijdt’, zegt hij bij zijn terugkomst uit de gang, ‘het was... een zothuis!’
Voorbij Chindrieux blankt het schilderachtige meet Le Bourget. Een blauw-groene waterspiegel, omzoomd met lisch en riet, in een gordel van groen-bruine bergen met witte sneeuwmutsen op hun top. Een groote klamper toert lager en lager en duikelt plots, om met een spartelenden visch in zijn bek terug omhoog te wieken.
Kort oponthoud te Aix-les-Bains. Bert haalt zijn cognacflesch voor den dag en deelt rijkelijk mede.
- Als ik zoo 'ne koffie thuis had, moest ik niet op reis gaan! zegt Gust.
En Gommer: ‘Als ik zoo 'nen bornput had, moesten ze voor mij geen koffie opschenken!’
Voorbij Chambéry, Savoie's hoofdstad, ziet de vallei er vruchtbaarder uit.
Hijgend klimt de trein de bergen op, naar Modane, de grensstatie tusschen Frankrijk en Italië, een stadje verdoken
| |
| |
in een bergplooi op duizend meter boven den zeespiegel.
- Ge zoudt slecht kunnen gelooven dat de wereld zoo groot is! oppert de President.
Te Modane is 't heel wat frisscher dan dezen middag te Lyon. De stuurkijkende bersaglieri met groene haneveeren op den hoed, hebben zich gehuld in de plooien van een warmen mantel. Alles ligt er vol sneeuw. En dikke Gust knikt: ‘Hier is 't goed sneeuw zijn, dan moogt ge lang blijven liggen!’
Hoewel pas-contrôle en douaneformaliteiten tot op een minimum zijn herleid, worden wij toch een uurtje opgehouden: een welkome gelegenheid om na zes uur zitten, ons wat te vertreden en even langs den trein te loopen.
Van hier uit, op gansch onze reis in Italië zullen wij bestendig de eer en het genoegen hebben twee leden van de fascistische militie in burgerkleedij tot ons gezelschap te mogen rekenen: wij gunnen dan ook een voorbehouden coupé, een ‘riservato’, aan die vertegenwoordigers van ‘il Duce!’.
- Vous Belges latins? vragen ze.
- Neen! klinkt het. En die ontkenning schijnt hun minder te bevallen.
Het moet er blijkbaar goed geweest zijn in hun riservato, want op heel den tocht hebben zij enkel een paar malen het tipje van hun neus laten zien.
Onze stoomduivel wordt hier gestald. Ze spannen een electrisch paardje vóór, dat onzen trein zacht sleept rondom de stad Modane, door een 50 meter langen tunnel, ‘een tunnel met weerlichten’, zegt Gommer, doelend op de lichtende openingen. Dan krijgen wij nog even de sneeuwmutsen der hooge Alpenkruinen te zien en nu gaat het voorgoed den donkeren kelder in onder den 2000 meter hoogen Mont Cenis. Op een half uurtje dommelen wij den
| |
| |
12 Km. langen tunnel door - een tunnel met dubbel spoor, een der stoutste ingenieurswerken uit de verleden eeuw (uitgevoerd 1857-1870) - en wij monden uit, 1148 meter boven den zeespiegel, in 't schoone Italië!
* * *
Kent gij het land waar de citroenen bloeien?
Hier op de hooge Alpen bloeien nog geen citroenboomen. Maar blauw is de lucht, teer en zuiver blauw als de kleur van onze weeke vlasbloempjes. En op de bergtoppen ten Westen zit de dalende lentezon in een nevel van karmozijn. De flanken der Alpen zijn begroeid met groene kastanjebosschen, van wier zoomen magere bergweiden naar de valleien dalen.
- We worden niet ouder meet, zegt Gommer vol bewondering, we laten ons stabiliseeren zooals de frank!
Als een hoopje teerlingen ligt het stadje Susa in een bergkuip.
- Daar moet het prachtig zijn om een onweder af te kijken, meent de President. En Heeroom is het roerend met hem eens.
Lager in de vruchtbare vallei der Doria Riparia rijden wij voorbij heele velden moerbezieboompjes, die men teelt om het blad. Wij zijn immers in de streek van de zijdewormenteelt en de zijdeworm wordt met moerbeziebladeren gevoed. En rond de moerbezieboompjes, die men kaal plukt, worden de ranken geleid van druivelaars die men plant aan hun voet, zoodat in deze dubbele teelt, de moerbezieboomjes druiven dragen.
Stilaan waast de witte stippelmist uit de valleien tegen de bergen omhoog. De avondschaduwen schuiven koel over de landerijen, voorboden van den nacht.
| |
| |
Waar de rivier Doria Riparia uitmondt in den Po-stroom, ligt op onzen weg de eerste groote Italiaansche stad: Turijn, met over het half millioen inwoners.
Te 9 uur loopt onze trein de helverlichte, broeiheete glazen spoorhalle binnen.
Een uurtje is hier uitgemeten, van pas om in het buffet enkele lires te gaan besteden aan een flesch Chianti, ter verfrissching van onze dorstige kelen, en aan nóg een: een slaapmutske voor den tweeden nacht in den trein. De intentie maakt het werk. Twee Chianti-drinkers hebben in een café, verder de stad in, zulk heerlijk druivensap over hun tong gekregen, dat de wijzers van hun horloge voor hun oogen flikkeren. Als zij eindelijk merken dat ze zich daareven hebben vergist en het hoog tijd is, zetten zij 't op een loopen met den heldenmoed van filmsterren en komen in 't station toe juist op tijd om... den trein voor hun neus te zien wegrijden... Het tweetal heeft toch den weg naar Rome gevonden, hoewel het schijnt dat ze onderweg nog een paar maal in een sukkelstraatje zijn geraakt...
* * *
De tweede nachtreis voert ons weer door een streek met zoete namen: door het land van Asti, van den Asti spumante, den Italiaanschen schuimwijn... Nu, dien zullen wij in Rome toch proeven! Daar zijn er met een fijnen neus, hebben we gehoord, die van in Turijn al weten
‘hoe lekker dat hij is!’
Over Alessandrië, langs de vlakte van Marengo, bereiken wij rond middernacht de Middellandsche Zee te Genua. Hier teekende Rubens zijn schetsboek ‘De paleizen van Genua’, en schilderde Van Dijck menig portret in de aristocratische families.
Ik ben even langs de slapers naar het open treinraampje
| |
| |
geschoven om den bijtenden zerpen geur van zeewier in te ademen en om de oude wereldzee te zien liggen in den nacht, grijs en kalm, onder een kleine maansikkel van bleek oranje.
Nog vroeger dan gisteren zijn de bedevaarders te been. Frisch gewasschen staan wij reeds, bij La Spezia, met een half dozijn in de gang om het eerste licht te zien glijden over de berghellingen, met hun witte villa's en weelderige lusthoven. In alle staties staan wagonladingen met wit marmer van Carrara, dat hier uit de steengroeven tegen de bergflanken wordt opgehaald: steengroeven die aandoen als sneeuwveldjes in het bruin der heuvelklingen. Olijfboomen waaien met hun loof van zilvergroen.
Verderop valt de morgen op lichtschuwe pineta's: donkere, dichte bosschen van schermdennen, kaarsrechte statige populieren en zwarte Böcklincypressen.
Vóór ons gaat een vlakke, half moerassige vallei open en ginder, tegen den zwarten achtergrond van een lage heuvelketen, teekent zich af een kleine witte stad met, er boven uit en vast bijeen, een grooten koepel, een kleineren koepel tegen een lange beuk en... een scheeven toren.
| |
| |
| |
2.
Pisa!
't Is vijf uur in den druilenden morgen als wij den trein uitstappen en over het witbestoven statieplein de stad intrekken.
Alles slaapt: de paleizen van wit, lichtgrijs geworden marmer, de kleinere huizen en moderne winkels, de hooge palmen langs de lanen en in de hoven, palmen, die schijnen te weten van de wintervorst.
De straten liggen leeg. Dof klinken onze stappen op de brug over den Arno, waar ook het groene water slaapt tusschen de kaaimuren en onder de oude boogbruggen.
In het Hotel Nettuno zullen zoo aanstonds de meest hongerigen worden gespijsd, de meest dorstigen gelaafd. Zij die nog wachten konden zijn naar de mis in St. Antoniuskerk.
Lekker smaakt de geurige warme koffie met ‘latte’ - een der eerste Italiaansche woorden (latte: melk) dat, met ‘vino bianco’ en ‘biera grande’ aanstonds algemeen onthouden wordt. Denk eens aan: koffie drinken met latte(n)!
Het stadje zelf biedt niet zooveel merkwaardigs: het is de zetel van een aartsbisdom en van een universiteit, maar zijn ouden luister heeft het verloren.
De meest bezienswaardige monumenten van Pisa staan extra muros op een afgezonderd wijdingvol plekje, met vieren bijeen, vormend als een openluchtmuseum.
Hier haalt Heeroom zijn aanteekenboekje voor den dag, waarin hij de reis heeft voorbereid, en speelt cicerone voor het groepje.
Daar is vooreerst de Domkerk, opgetrokken van 1063 tot
| |
| |
1118, in een rijke afwisseling van wit en zwart marmer. Binnen valt er meest te bewonderen: de predikstoel, het meesterstuk van den beeldhouwer Giovanni Pisano; de groote bronzen lamp, die, zoo wordt er verhaald, Galilei op het spoor heeft gebracht van de wetten van den slinger.
De President merkt op: ‘Die zal vele verstrooidheden mogen biechten hebben, eer hij 't zoo ver had gebracht!’
Wijders een Afdoening van 't Kruis, door Sodoma, en in den koepel een mozaïek van Cimabue.
Maar 't meeste aantrek heeft de Scheeve Toren, de campanile die, ten gevolge van een grondverschuiving, leelijk begon over te zakken, toen hij nog maar elf meter hoog was en die toch verder werd opgetrokken tot op zijn huidige hoogte van 55 meter, met een overhelling van meer dan vier meter.
- Als ik mijn korenmijt zoo moest optassen, pruilt Gommer, ik werd in alle herbergen uitgelachen een heel jaar lang.
Een driehonderdtal trappen voeren ons tot boven op het platform van den klokketoren, van waar men een trotsch uitzicht heeft op de zee en de Apennijnen.
In de Doopkerk - met boven de deur een Madonna van Giovanni Pisano - valt er een even mooie predikstoel te bewonderen van Nicoló Pisano. Onder den 55 m. hoogen koepel haalt de bewaker een kunststukje uit dat hem menige lire opbrengt. Met zijn tremoleerende stem zendt hij achtereenvolgens naar omhoog een zwaar do-geluid, een halfzware mi en een lichte sol; en de drie klanken smelten daarboven ineen en blijven er in volmaakt akkoord wel een volle minuut natrillen.
Het Campo Santo, ook vlakbij, is misschien het merkwaardigste kerkhof van Italië, om den wille zijner fresco's, grafzerken, beelden, doodenkapellen en mozaïekwerken.
| |
| |
Over het plein verspreid, staan en zitten de bedevaarders bij kleine en grootere groepjes te praten, te vluggen in 't zonneke als musschen en postkaarten te schrijven: op de knie, tegen een muur, op mekaars rug.
- Bert jongen, al weeral een kaart naar Fientje! plaagt dikke Gust; wat ben ik gelukkig dat ik met zoo'n zaken nog geen last heb!
Vermanend zegt de President: ‘'t Is negen uur; te half tien vertrekt onze trein verder - en de statie is meer dan een kwartier ver.’
En 't wordt gang naar de statie door het stadje dat intusschen wakker, hel wakker geworden is.
In een zijstraatje, dat ons binnendoor naar de statie voert, zijn de bewoners van twee over elkaar gelegen winkeltjes in onmin geraakt, onmin die ze luidruchtig uiten door tegen mekaars voorgevel kapot te gooien: bierglazen zonder ooren, teljooren met een hap in, lekke kannen, gebarsten kommen, uitgediende gloeilampen, al wat maar met een kraker in scherven kan rinkelen.
Wij hebben later vernomen dat al dat goedje in Italië zorgvuldig wordt opgeborgen om op middernacht tusschen Oudjaar en Nieuwjaar te worden stukgegooid op straat. Maar als er voordien ruzie in 't straatje heerscht, wordt de voorraad vroeger aangesproken!
Hier was 't tamelijk vlug afgeloopen: een gardevil kwam met zijn potlood op zijn boekje kloppen en deed de scherven opruimen. Maar aan den vloed van scheldwoorden die de twee Jocondes, ‘fortes en gueule’ zooals Mme Angot, naar elkaars hoofd spuwden, was geen stremmen... dat moest zijn verloop hebben.
- Ook in Italië, merkt Gommer op, willen en zullen de vrouwen het laatste woord hebben.
| |
| |
| |
3.
Buiten Pisa gaat het nog een wijl door de moerassige Arnovallei, tot wij ineens weer langs de zee beginnen te rijden, de effen kalme Middellandsche zee, groen en bruin, geel en blauw gestreept en gevlekt tot aan de verre kim, waar een zuiver blauwe lucht komt neerstrijken.
Voorbij de havenstad Livorno zien wij schermdennenboschjes afwisselen met weilanden - vol kudden knokige koeien, pezige paardjes en vette schapen - en moerassen, die in den zomer de gevreesde malaria uitwasemen. Wij komen in de streek der Maremmen. Witte ossen gaan onder het juk, getweeën, gevieren, soms gezessen vóór ploeg of wagen gespannen.
- Kiekens hebben ze hier toch ook, zegt Gommer, schijnbaar voldaan; als 't wijf wat gierig is met de zondagspree, kan de vent achter haar rug er soms al een koppel verkoopen aan den poelier! Dat is mij ook al gebeurd!
Langs het strand liggen de dorpjes, rood met witgekalkte daken; in de tuinen wisselen de vette vijgeboomen af met ranke oranje-, grijsgroene olijfboomen en donkergroene thuya's.
In al de staties hangen verwarringstichtende reclameplaten: Olio Sasso. De eerste maal nemen wij den naam van die olie voor den naam van het dorp! Zou dat de fameuze wonderolie zijn die zooveel bekeeringen tot het fascisme heeft bewerkt? En velen ook verkeeren een tijdje in den waan dat de trein stopt te Uscita (= uitgang)!
De Italiaansche zon trekt vuurstrepen over den bleekgroenen zeespiegel en over de witte zeilen der voorbijvarende hulkjes. Een frissche koelte waait ons aan van de
| |
| |
kleine golfjes die kroezelend het gele zand komen drenken.
Ginds een stadje op een hoogte.
- De zieltjes die van daar naar den hemel vertrekken, zijn zooveel te eer ter bestemming! meent Gommer.
In de verte een zwarte streep: de kust van het eiland Elba, waarboven wij het spook van Napoleon meenen te ontwaren.
Dit eilandje kent nog een grooten toeloop van toeristen, om zijn wijngaarden en zijn prachtige kastanjebosschen.
- Zoo, zoo, zegt Gommer, ze hebben Napoleon veel eer aangedaan met hem zoo 'n klein paradijs tot gevangenis te schenken. En nog trok hij er van door!
Grossetto mogen wij een Italiaansch Brugge heeten, bij zooverre zij ook een verzande zeehaven is.
Onze trein blijft er een dikke half uur stilstaan.
- Och! paait Gommer de ongeduldigen, 't is al eender waar een mensch oud wordt, als 't maar schoon gaat!
Wat onze menschen plezier doet is, dat het hier overal krioelt van kinderen. Onze twee fascistische begeleiders knikken ons uit hun compartiment toe: ‘Vele kinderen! Mooie kinderen! Dat is de deeg waaruit Mussolini de Italiaansche grootheid zal kneden.’
Heeroom meent als volgt:
- Nu, het brengt ook zijn bezorgdheid mede: jaarlijks een geboorte-overschot van een klein half millioen! Italië moet uitzwermen. En het Italië van Mussolini is met een stuk brood, een mondvol macaroni of een bord polenta en een teug landwijn of zuiver bronwater niet meer tevreden. Zij verlangen hun deel van den koek en van de biefstukken van Anseele.
Te Talamone - hier heeft Arthur Van Schendel zijn verliefden zwerver gedoopt! - zien wij rechts in de zee den eiland-berg Argentario zijn 600 meter hooge kruin
| |
[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48] | |
V. - De koninklijke trap in het Vaticaan.
| |
[pagina t.o. 49]
[p. t.o. 49] | |
VI. - Een wijnvoerder uit de Albaansche bergen.
| |
| |
opsteken tegen het zachtblauwe uitspansel. Links blijft het uitzicht nog lang dat der maremmen: drabbige moeren, magere grasvelden, donkere bosschen.
Tot Civita Vecchia, Rome's oude havenstad, loopt de trein langs de zee. Een eind verder steekt hij met een plotse kromming 't land in, met den kop naar Rome.
Nu gaat het dwars door den Agro Romano, een grootsche, lichtjes-heuvelende vlakte, van een onmetelijke, droefstemmende uitgestrektheid, waarin Rome ligt als een eiland in een zee van groen en bruin.
Op zandige heuveltjes wachten schubbige schermdennen op de etsnaald van Dirk Baksteen. In de valleien hier en daar een klein veldje tarwe, een pas aangelegde wijngaard of een olijfboschje, als zoovele kleurlapjes voor den borstel van Permeke. Af en toe een herder in wijden mantel achter een kudde grazende schapen of bij een troepje koeien met prachtige horens; een herder die zijn nachtverblijf houdt in een dier voorhistorische hutten, groot, hoog en rond, in hour en stroo opgetrokken.
Heeroom haalt zijn notaboekje voor den dag:
- En uit deze nu doodsche vlakte trok Rome eertijds brood en melk, vleesch en wijn, honig en olie! Hier werd Cincinnatus van achter den ploeg gehaald om het zwaard op te nemen en den vijand te verslaan, waarna hij weer rustig zijn akker ging bezaaien.
Van gindsche Albaansche heuvels, rechts, daalden de boeren af die, op zoek naar vruchtbaren grond voor vee en schapen, zich vestigden op den Palatijnschen berg en de stichters werden van Rome.
Het zou een heele bladzijde Romeinsche geschiedenis vergen om te verhalen hoe die vruchtbare akkers - toen Rome rijk werd en de overwonnen provinciën het bevoorraadden - in grasland werden gelegd. Reeds ten tijde der
| |
| |
Gracchi bezorgden een 50-tal slaven, onder het bestuur van een rentmeester, het vee op een strook grond, waarop vroeger 150 huisgezinnen van kleine boeren hun bestaan vonden!
Met de invallen der barbaren ging later ook de veeteelt te niet.
De waterafvoer in den Agro werd niet meer verzorgd; moerassen ontstonden, de moeraskoorts besprong dieren en menschen en werd op haar beurt een oorzaak van ontvolking.
De Pausen, door de omstandigheden zelf groot-grondbezitters geworden, begunstigden de herontginning, zonder dat evenwel de uitslagen aan hun wensch en goeden wil mochten beantwoorden.
Deze laatste jaren heeft de Italiaansche Regeering krachtig de hand aan den ploeg geslagen om leven te brengen in deze doodsche streek. Daar is vooruitgang en nu er spraak is er met Mussolini-geweld op los te varen - ‘de steden ontvolken, van Italië een landbouwstaat maken!’ heeft de Duce tot wachtwoord gegeven - zou het ons niet verwonderen dat deze streek een deel van haar vroegere welvaart herwon. De bodem van Italië moet genoeg graan opleveren om alle Italianen van brood te voorzien! wil Mussolini.
Waar onze trein nu doorholt is er weinig leven te bespeuren. Wij zijn nog maar in de tweede helft van April en reeds heeft een doode herfstkleur haar vale vlerken over het land gespreid.
Maar wij komen in de frissche groene vallei van den Tiber. Rome ligt niet ver meer af!
Alle moeheid is vergeten. Wij naderen het einde en het doel onzer reis!
| |
| |
Pak en zak liggen gereed op de bank: wij kunnen uitstappen. Al de hoofden steken door het venster: wie zal er de eerste den koepel van St. Pieterskerk zien?
Daar duikt hij op in de verte! Een hoera-geroep loopt den geheelen trein langs en een priester uit Limburg zet krachtig het lied in: ‘Neen, de Pausen sterven niet!’
Daar, de basiliek van St. Paulus.
De trein houdt zijn vaart in en over de kletterende wisselsporen schuift hij witbestoven van zijn lange reis onder de ruime spoorhalle van Rome-Termini!
Speciale trams laden de pelgrims in verschillende groepen op en brengen ze bij hun kosthuis.
Wij worden afgezet nabij St. Pietersplein.
Daar rijst nu vóór ons de fameuze St. Pieterskerk... of liever, eerlijk gesproken, daar rijst niemendal! Kerk en plein en koepel, alles is ‘zoowel in proportie’ (zooals wij in onzen studententijd zoo vaak hebben gedeclameerd). dat wij eerst een heelen tijd naar een maatstaf moeten zoeken, eer de indruk van geweld en grootschheid over ons vaardig wordt.
In de stille omgeving van St. Pietersplein, in het pelgrimshuis Santa Marta, bediend door de Zusters van St. Vincentius à Paulo, vinden wij een onderdak.
- Wij worden voor een tijd door Vincentius geholpen, spot de President.
Dezen avond zullen onze beenen ons niet ver meer dragen. Liever vroeg ter ruste om morgen zooveel te frisscher uit de veeren te springen.
Slaapwel!
Ja, onder de schaduw van St. Pieter zullen wij slapen als rozen!
|
|